GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Tweede brief.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tweede brief.

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 11 Januari 1895.

Uit het Zuiden teruggekeerd, verneem ik dat mijn vorige brief, dien ik aan de Heraut inzond, o. a. bij de redactie van het Hand, zekere bevreemding had gewekt.

Althans niet zonder verbazing werd geconstateerd, dat, volgens mijne voorstelling, niet elke faculteit aan een Hoogeschool in volmaakte onafhankelijkheid te werk kon gaan, maar dat alle overige faculteiten tot op zekere hoogte afhankelijk waren van die der Theologie en der Letteren.

Is het te veel gezegd, zoo ik beweer, dat de breedere uiteenzetting van dit onderwerp, die in het Tweede Deel van mijn Encyclopaedie gegeven is, mij althans bij de gestudeerden onder de Journalisten tegen het averechtsche in deze opvatting jhad^mogen vrijwaren ?

Alles toch hangt hier af van den zin, dien men aan het woord afhaiikelijk hecht.

Blijkbaar werd mij toegedicht, alsof ik «afhankelijk" in slaafschen, onwetenschappelijken, de actie van het eigen bewustzijn doodenden zin bedoeld had.

Vergelijking met wat ik in mijn Encyclopaedie schreef, kon daarentegen ten bewijze strekken, dat ik nooit aan een andere afhankelijkheid gedacht heb, dan die vanzelf voortvloeit i". uit den organischen samenhang tusschen subject en object, en 2". uit de éénheid van het veld der wetenschap.

Dat die organische samenhang bij onze Overheids-Hoogescholen voor het bewustzijn der meesten teloor ging, neemt het feit niet weg, dat toch ook aan die Scholen die samenhang zeer wel merkbaar is.

Toen de moderne geest opkwam, waren de katheders aan onze Overheids-Hoogescholen nog voor minstens drie vierden bezet met mannen, die, zonder uit een eigen beginsel te leven, toch beslist en soms fel tïgen het veldwinnen van den modernen geest opkwamen.

Bittere tooneelen zijn toen, volstrekt niet alleen binnen de wanden van de Theologische faculteitskamer, afgespeeld. De verhalen van wat in de Juridische faculteit tusschen Thorbecke en zijn behoudende collega's is verhandeld, werden zelfs buitenaf ruchtbaar. Maar die, een oogenblik, zoo felle strijd verloor al spoedig zijn belangrijkheid.

De conservatieven op wetenschappelijk terrein, die over een katheder beschikten, stierven allengs uit, en van hooger hand werd stiptelijk zorg gedragen, dat alleen pleitbezorgers van den modernen geest hun erfenis aanvaardden.

Zoo werd katheder na katheder, faculteit na faculteit gezuiverd; en de zuiging van dit proces was zoo sterk, dat thans bijna geheel het stel onzer hoogleeraren, voor zooverre het door de Overheid benoemd wordt, doceert in een geest van gelijke strekking

Het is wel zoo, dat thans in de Juridische faculteit een nieuwe tegenstelling opkomt tusschen de dusver heerschende individualistische, en de al meer opkomende organische opvatting van ons menschelijk leven; maar voor de diepere beginselen waaruit wij en onze tegenstanders het leven pogen te verklaren, maakt dit geen verschil.

Al geef ik dus toe, dat formeel de Senaat aan onze Overheids-Hoogescholen thans bestaat uit losse geleerden, die elk op eigen risico en naar eigen goedvinden, een onderdeel van een der wetenschappen voor hun j rekening namen, toch kan ook de geleerde Journalist, die onze uitlating vreemd vond, kwalijk ontkennen, dat zekere samenhang, zij het dan ook vaak onbewust, het onderwijs van den één met dat van den ander verbindt, en (de stelling is immers onbetwistbaar ? ) elke samenhang bewijst zekere afhankelijkheid, 't zij onderling, 't zij sahm van een derde macht.

In een gezond lichaam hangt het ééne orgaan noodzakelijk met het andere saam, en bestaat er diensvolgens zekere afhankelijkheid tusschen het hart en de longen, tusschen het overige zenuwstelsel en de hersenen, tusschen de lever en het bloed. Het ééne orgaan werkt met noodzakelijkheid op het andere in.

Niet anders js het in het lichaam der e maatschappij, waarin geen enkele groep ge­ p soleerd öf autonoom is, maar alle organische d eelbii ia öüü'erlijaig'ea S'araëohaii'g bfeStaao, en | ' tot op zekere hoogte elkanders vrije beweging bepalen en beperken.

En zoo nu ook is het in het lichaam der wetenschap. Ook de wetenschap is geen muur uit losse steenen opgemetseld, maar één geheel, dat uit organische deelen bestaat, en tusschen die deelen een noodzakelijk, en even daarom een bindend, bepalend en dus beperkend verband legt.

Indien mijn geachte opponent zich dan ook de moeite wil gunnen, om eens met aandacht het uiterst gewichtig stuk van Kant over den Streit der Faculteiten na te lezen en te herlezen, zal hij ontwaren, dat Kant ten principale juist hetzelfde standpunt inneemt, dat ik mij veroorloofde in te nemen in mijn vorig epistel.

Natuurlijk deed Kant dat met een andere conclusie. Voor hem komt het primaat toe uitsluitend aan de Philosophische faculteit en heeft zij, en zij alleen, ook wat de overige faculteiten betreft, voor het verweer van de rechten der zvaarheid te waken.

Maar voor de hoofdzaak maakt dit geen verschil. Immers ook volgens Kant staan de faculteiten niet los naast elkaar; maar leven ze in onderlingen samenhang; en volgt uit dezen samenhang zekere afhankelijkheid.

Het is dan ook een pure vergissing, zoo men waant, dat er wel bij de Vrije, maar niet bij de Stads-Universiteit van zekere afhankelijkheid sprake is.

Met name ten opzichte van de primordiale beginselen, of, wil men, ten opzichte van de moedergedachte, waaruit alle wetenschap opwast, bestaat die afhankelijkheid bij beide.

Alleen maar, bij de Stedelijke Universiteit ontleent men die primordiale beginselen aan de Rede, bij de Vrije Universiteit aan Gods Woord; en derhalve en diensvolgens bij de Stedelijke Universiteit aan de Philosophie, gelijk bij ons aan de Theologie.

Dit is dan ook de feitelijke toestand.

Bij de Universiteiten, die niet erkennen, dat er van God een Woord is uitgegaan, en dat dit Woord onder ons bereik ligt, gaat de heerschende en leidende gedachte, die alle onderzoek en onderwijs beheerscht, van de scholen der Wijsbegeerte uit.

Het zijn de groote wijsgeeren, die niet alleen op enger wijsgeerig terrein, maar ook voor het Recht, voor de Natuurkunde, voor de Aesthetica en zooveel meer het spoor geteekend hebben; zóó zelfs, dat men juristen en litteratoren in Duitschland naar de philosophische school, waartoe ze hooren, pleegt in te deelen. '

Bij hen daarentegen, die staande houden, dat er wel waarlijk een Woord Gods is, en dat we ons daaraan te onderwerpen hebben, kan de leidende en bezielende gedachte niet anders uitgaan dan van de Theologie, en gaat men diensvolgens ook op juridisch en ander terrein in Calvinisten, Romanisten, Lutheranen en Baptisten uiteen, al naar gelang men zijn uitgangspunt neemt in de Belijdenis van den Christus, die door elk dezer namen wordt aangeduid.

Van de formeele zijde der quaestie stippen we slechts zooveel aan, dat ook de redactie van het Hand. wel toe zal geven, hoe voor een geregeld wetenschappelijk onderzoek goede iLogik, " nu in den zin van Wundt genomen, vooraf moet gaan, om de juiste denkwet, en de gevarieerde toepassing dier wet, bij elk^onderzoek^ tot haar recht te doen komen.

Dat alle studiën formeel, van de Litterarische, of wil men, van de Philosophische studiën afhankelijk zijn, zal ze mij uit dien hoofde niet licht wagen te betwisten

Maar ook afgezien van dQZQ formeele afhankelijkheid bij de methode van het onderzoek, zal ze van achteren mij voetstoots moeten toegeven, dat zekere afhankelijklieid der ééne studie van de andere niet is weg te cijferen, en dat ten slotte alle wetenschappelijk onderzoek, dat eenheid vertoont, beheerscht wordt door zékere leidende, even deswege heerschende, gedachte, die men óf aan de Philosophie óf aan de Theologie moet ontkenen, al naar gelang het kompas waarop we drijven is *s menschen Rede of Gods Woord,

Over de toepassing hiervan op de faculteiten en Universitair als organisme, vergunne zij mij over acht dagen nog een kort woord.

KUYPER.

Kerkelijke Deputaten.

v!

De tweede plaats in de Kerkenordening, waarin sprake is van Kerkelijke Deputaten, is Art.-44, aldus luidende: »Ook zal de Classe eenige harer Dienaren, ten minste twee, van de oudste, ervarenste en geschiktste autoriseeren, om in alle kerken, van de steden zoowel als van het platte land, alle aren visitatie te doen, en toe te zien, of de leeraars, kerkeraden en schoolmeesters hun ambt trouwelijk waarnemen, bij de zuiverheid der leere verblijven, de aangenomene orde in alles onderhouden, en de stichting der gemeente, mitsgaders der jonge eugd, naar behooren, zooveel hun mogelijk is, met woorden en werken bevorderen, ten einde zij diegenen, die nalatig in het een ofhet ander bevonden worden, intijds mogen broederlijk vermanen, en met raad en daad alles "tot vrede, opbouwing en het meeste profijt der kerken en scholen helpen dirigeeren. En iedere Classe zal deze Visitatoren mogen continueeren in hunne bediening, zoolang het haar zal goeddunken, ten ware dat de Visitatoren zelven, om redenen van dewelke de Classe oordeelen zal, verzochten ontslagen te worden".

Dit artikel, zooals het daar luidt, is eerst n 1619 in de Kerkenordening ingebracht, oen de Dordtsche Synode op een ingekoen gravamen het aldus geformuleerde esluit nam (blijkens de A_cta van de 15 8e n iS9e Sessie). Het kwam toen in de laats van een artikel over de kerkvisltatie, at door de vorige Generale Synode aan üb Kökfeaördböing wiis toi6gieVo'egd{i^ti4t> | van de redactie der Haagsche Generale Synode van 1586), en dat niet slechts veel minder uitgewerkt was, maar dat ook de geheele zaak voor de Classen facultatief had gesteld. En vóór dien tijd is er inde oudere redactiën-van de Kerkenordening over dit punt niets te vinden.

De zaak zelve echter was, reeds in 1586, hier te lande niet vreemd. Trouwens, het ligt in den aard van het kerkverband, dat de kerken en de kerkedienaren wederkeerig op elkander acht nemen. En dan niet alleen maar door de onderlinge censuur, die in Kerkeraden en in meerdere vergaderingen op vaste tijden te houden is, waarop vooral in de eeuw der Reformatie door onze kerken bijzondere nadruk gelegd werd. Maar ook door opzettelijk onderzoek in de onderscheidene kerken zelve.

Zoo b.v. heeft men in Noord-Holland, al spoedig na het verkrijgen der vrijheid en toen nog slechts een deel der Noord-Hollandsche kerken .tot reformatie gekomen was, eene eigenlijke kerkvisitatie gehad, zij het ook slechts tijdelijk; blijkens Art. 12 van de Acta der Noord-HoUandsche Synode te Alkmaar, van April 1575, luidende aldus; »Van die visitatoers. — Is bewilliget, als dat voor ditmael ex singulis classibus gecoren zullen worden visitatures sonder commissie van der overicheyt te versoecken, die in alle plaetsen ende dorpen goede informatie zullen nemen, hoe die dienaers ende haere gemeynten met eenander staen, ende hetselfde dat naestcoemende synodo wederom te refereren".

En tot hetzelfde oogmerk kon ook dienen, wat reeds in 1574 door de eerste Synode van Hollandsche en Zeeuwsche kerken te Dordrecht bepaald werd (Acta, Art. 11): »Men sal de Classische versamelinghen op verscheiden plaetsen d'een na d'ander houden." Want juist door dat rondgaan der vergaderingen had de Classe gelegenheid, achtereenvolgens omtrent alle kerken goed op de hoogte te komen; zoodat dit eenigszins gelijkstond met eene kerkvisitatie door de geheele Classe. ''

Toch moest wel blijken, dat het als middel van onderzoek geheel onvoldoende was; ook omdat de vergadering eerst na geruimen tijd tot dezelfde kerk kon terugkeeren, en omdat vele kleine dorpen geene gelegenheid hadden, de geheele Classe te ontvangen en te huisvesten. Meerder toezicht en opzicht was dringend noodig; vooral omdat er in dien eersten tijd voor onze kerken nog zooveel te ordenen en te regelen was, en omdat er, juist in Holland, zooveel bezwaren in den weg stonden. Door de nog altijd sterke Doopersche richting, en ook eenigszins door het Hollandsche volkskarakter, werkte op een aantal plaatsen een eenzijdig kerkontbindend individualisme. Terzelfder tijd waren, door het groot gebrek aan predikanten, velen tot den kerkedienst toegelaten, die er eigenlijk niet bekwaam voor waren. En men kreeg van de overheid meer tegenwerking dan steun, daar die overheid, hoewel nu in naam Gereformeerd, toch voortdurend er op uit was, de vrijheid der kerken te na te komen.

Talrijk zijn de klachten, die ons uit die jaren bekend zijn over de vele misstanden, ongeregeldheden en onordelijkheden, die er in de Hollandsche kerken gevonden werden, en die door goede kerkvisitatie althans eenigszins zouden kunnen gebeterd worden. Zoo b. V. schreef een der leiders van die dagen, de Dordtsche predikant Hendrik de Corput, in een brief van 22 Febr. 1584 (Werken der Marnix-Vereen., Ser. III, Dl. II, blz. 287), na eene reeks van klachten; »summa, waect de gemeene Kercke nyet met ernst op, : .videntibus scientibus et patientibus fidelibus ministris, interibit ecclesia, et puritas doctrinae una cum disciplina intercidet [d. i., dan zal voor de oogen der trouwe Dienaren, met hun medeweten en met hunne toelating, de kerk te gronde gaan, en zoowel de zuiverheid der leere als de discipline verloren gaan]. Daer en is mijns wetens noch noyt visitatie geschiet, die nochtans van allen vromen~soe noodich geacht wort; bedenct die saecke met uwen coUegis rijpelick ende spreeckt met D. Villerio na uwe discretie: laet het gebreck aen ons nyet sijn." Uit welke woorden tevens blijkt, dat eigenlijke kerkvisitatie toen in Zuid-Holland nog niet plaats had, maar dat er wel over gesproken en gehandeld was.

Trouwens, reeds in 1579 was daarover een gravamen ingekomen bij de particuliere Zuid-HoUandsche Synode te Schoonhoven, in dezer voege (no. i van de »puncten, bedacht na het uijtschrijven des voorsz. synodi"): »Of het niet oorboorljck sal zijn, dat men in eener ijegelicker classe ende synode particulier een of twee personen sal deputeren, dewelcke alle voorvallende saecken des classis aen den synode respective sullen uijtrichten, classem ende synode of eenige daeruijt vergaderen, ist nood, ende voort opsicht hebben sullen, dat een ijegelick zijn ampt doe, oock soo swaricheyt viele tusschen eenige dienaren, ouderlingen ofte ijemanden in zijne kercke, tselve christelick ende opt aldereerste neder te leggen, ende hoelange deser tijt ende extraordinaren dienst dueren sal."

Dit punt is toen echter door de Synode niet behandeld, doordat het te laat was ingezonden. In het volgende jaar werd er in Zuid-Holland in het geheel geene particuliere Synode gehouden. En in 1581 kwam het aan de • orde op de Generale Synode te Middelburg. Wel niet uit Zuid-Holland; maar dan toch door een gravamen uit Zeeland, uit Oost-Vlaanderen en uit Engeland.

Het voorstel zelf, en het daarop door de Synode genomen besluit, was van dezen inhoud (in de uitgaven van de Acta der Middelburgsche Synode Art. 64 van de Particuliere Vragen); »Oft niet goet waere, benefTens de Classicale versamelinghen, oock eenighe iaerlicksche bcsoeckinghen der Inreken aen te stellen, ofte Inspectores of Siiperintendentes te maken, doei met beh^örlfclcisr, IJaïitatje ettj is gheandwoort:

Dat het oniioodich ende zorghelick '\s. Maer de Classen ende Synoden particulier zullen hair ampt doen, volghende de kerckenordeninghe Artijckel 30 ende 34 [in de tegenwoordige redactie, onveranderd, Artt. 41 en 47]. Ende opdat niet alleene langhe voorbedachte predicatien vanden Dienaren inden Classicale vergaderinghen ghedaen worden, zo salt in der Classis macht staen (alst noodich is) hen eenen text te geven, om des anderen daeghs een predicatie daerover te doene". Hieruit blijkt, dat men met betrekking tot de visitatie toen inzonderheid dacht aan een meerder toezicht op de predikanten. Maar ook blijkt, dat het voorstel bedoelde, of althans ten gevolge kon hebben, dat er in de kerken hier te lande, evenals in Duitschland, een beginsel kwam van hiërarchie, waardoor aan de gelijkheid van de Dienaren des Woords werd te kort gedaan. En daarin ligt dan ook de reden, waarom het voorstel zoo ten eenenmale verworpen werd.

Voor de kerkelijke orde werd destijds inzonderheid heil verwacht van de medewerking der overheid, en wel doordat deze aan de Kerkenordening politieke approbatie gaf en dan hare macht voor de uitvoering ook beschikbaar stelde. Toen nu echter bleek, dat in Holland de overheid daartoe niet te bewegen was, maar integendeel zelve over de kerken regeeren wilde, waren er sommigen die, uit vreeze dat de kerken anders hare moeielijkheden niet zouden te boven komen, aan de overheid iets principieels wilden toegeven, en alzoo met haar in eene soort van transactie of vergelijk wilden komen. Op de Zuid-HoUandsche Synode, die in 1586 te Rotterdam gehouden is, waren de voorstanders van dit gevoelen blijkbaar sterk vertegenwoordigd. En dit had ten gevolge, dat van daar een gravamen kwam bij de Generale Haagsche Synode van 1586, waarin niets minder werd voorgesteld, dan om bij het kerkelijk toezicht de overheid als zoodanig te doen medewerken, en om te dien einde zelfs eene soort van opperconsistorie in te voeren. Het voorstel bedoelde: »Middelen om meerder authoriteijt ende ordere in de kercke" (Acta van de Zuid-Hollandsche Synode te Rotterdam van 1586, Art. 50). En voor zoover die middelen betrekking hadden op de kerkvisitatie en op hetgene daarmede samenhangt, waren zij aldus geformuleerd :

»Ten tweeden, dat eenen senatus ecclesiasticus vercoren werde, indien het sal goet bevonden worden, bestaende wt polyticke ende kerckelycke, doch doende professie van de Ghereformeerde religie, persoonen. Ende indien het syn Excellentie believen sal een ghequalificeerde persoon daerby te voeghen, dat sulcx gheschiede. Ende dat desen kerckenraet sal moghen handelen met alle voorvallende saecken der kercke over den dienaren ende andersins om de saecken te verhooren, neder te legghen, te decideren ende bestraffen, ende indien sulcx niet en helpt, die schuld^he te suspenderen ende preparatie te maecken de saecke te brenghen tot den naestvolgenden synode, alsoo dat dese persoonen ghenomen worden ende vercoren syn by den synode dobbelghetal, daerwt de hooghe overheydt den halven deel neme. Dat men oock bedencke, waer dat desen kerckenraedt sal resideren, te wat tyde die sal vergaderen ende de oncosten. Sommigen achteden goet te syn dese authoriteyt te syn by den classen, off dat de synode daertoe eenen classemsoude deputeren, dewyle nieuwicheyt odieux sy etc. Ten derden, dat by den classe ende magistraet, ofte indien het al kerckelycke persoonen syn [by den classe], eenighe ghedeputeert ende gestelt sullen wordenj om 14 daghen voor het synode particulier off seeckeren tyt ofte jaerlycx by ghebeurte visitatie te doen over den kercken ende dienaren, alsoo dat deselffde sullen handelen met den kerckenraedt in loco ende haer wedervaren brenghen tot den classe. Maar wat den dienaer des woorts aengaet, in leere ende leven den kerckenraet in loco niet bekent synde, dat sulcx, voorby gaende den kerckeraet, tot den classe ghebrocht ende daervan gheoordeelt worde. Ende indien de saecke by den classe niet en can ghedecideert worden, dat de classe de saecke brenghe tot den particularen synode. Item dat eenen polyticus, doch synde van de Gereformeerde religie, van de hooghe overheyt tot dese vergaderinghe ghedeputeert sal moghen worden. Ende indien eenen dienaer, ghecensureert bij den cleisse niet acquiesceren en sal, dat die, al hadde hij recht ende gelyck, op den synode naestvolghende als een verstoorder des vrcdes der kercke ghesuspendeert sal worden."

Op die manier zou men in de kerken misschien spoedig eene uitwendige orde gekregen hebben. Maar het zal wel geene aanwijzing noodig hebben, dat dit geneesmiddel heel wat erger zou geweest zijn dan de kwaal. Dat werd ook begrepen door de Generale Synode van 1586, die op geenerlei wijze zulk eenen weg heeft willen inslaan. Zij verwierp het voorstel van zulk een opperconsistorie (Acta, Art. 16 van de Particuliere Vragen); en voorts gaf het Zuid-HoUaadsche gravamen haar aanleiding, om in zake de kerkvisitatie een besluit te nemen, en wel zóó, dat deze nu zuiver kerkelijk, naar goed Gereformeerde beginselen, geregeld werd.

Haar besluit werd in de Kerkenordening ingelascht (als Art. 40 der toenmalige redactie) met deze woorden: »Sal oock de Classis, daer sulcx noot zijn zal, de vrijheyt hebben eenighe haerder Dienaren van d'eene Classicale vergaderinghe tot de andere te authoriseren, om opsicht te nemen op de leerc en de t' leven der Predicanten ende den standt der Kercken onder die selve Classe sorterende, ende daer van op de naeste vergaderinghe rapport te doen".

In de circulaire, welke de Synode, richtte > aea alle Classes, dienende tot onderhoudingte der kerkeaordeaii^he etc." (Werken der Marnix-Vereeniging, Serie . II, Dl. III, blzz. 620 vgg.) werd ook op dit punt bijzonder aangedrongen; want bij de mededeeling, dat de Synode Deputaten benoemd had om bij de Classen aan te houden op nakoming van de Synodale besluiten, werd als hun mandaat uitdrukkelijk genoemd: smet namen oock sorge dragende dat d'Inspectie ofte visitatie inden 40 artijckel goet gevonden, int werck gestelt werde".

En om voor die kerkvisitatie aan de Classen eenigen leiddraad te geven, maakte diezelfde Generale Synode nog de volgende regeling (a. w. blzz. 506 vg.):

»Alzoo de inspectie welke geordonneert is uit naame van de Classen respectivelyk te geschieden, daer toe is dienende, dat de zuiverheid der Leere, en alle goede geregtigheid in de Gemeente Gods onderhouden worden, zoo zullen de geenen, die den toezigt bij den Classen bevolen word, haar reguleeren naar het volgende;

»i. Zullen zij somwijlen gaan hooren de Predicatien der Dienaaren, en neerstiglyk letten, niet alleen op de materien derzelve, of geen onreine Leere of mensv-helyke Fabulen of Verdichtselen daar by gemengt worden, maar ook op de manieren van leeren zelve, of die stigtelyk ende profytelyk voor den Volke is, en of die Dienaars neerstiglyk zyn in het leezen en onderzoeken der Heilige Schriftuure, of ook de Dienaars de forme van bedieninge in het Doopen, en anderzints gebruikende zyn na de vastgestelde ordre der Kerken.

»2. Zy zullen met alle beleeftheid en voorzigtigheid verneemen, het zy ter Plaatse zelve 'daar die Dienaar staat, of op andere Plaatsen naar gelegentheid der zaaken, aan de Ouderlingen en Diaconen, of anderzints aan die geene die Lidmaaten der Kerken zyn, of die Dienaar neerstig is in den bouw der Kerken, en uitrigtinge der Christelyke Discipline, en of tot dien einde de Kerkelyke Vergaderingen gehouden worden. g

»3. Ook zullen zij den toezigt neemen of de Dienaar hem geschikt draagt in zyn wandel, en of niet eenige twist en oneenigheid in de Gemeente is, of andere disorders, strekkende tot nadeel der Kerke, die me allen spoed gebetert diende te worden.

»4. Zullen die Inspectores by den Dienaar of andere voorschreevene Leden des Kerkenraads eenige merkelyke fouten bevonden hebbende, aangaande het geene dat hier boven verhaalt is, dezelve eerst in het byzonder vermaanen tot betering, en daar toe alle hulpe bewijzen, en zoo het niet en helpe, de Classicale Vergadering aandienen."

F'. L. RUTGERS.

Inaugnreele rede.

De rede waarmede de heer P. Biesterveld het Leeraarsambt aan de Theologische School aanvaardde, zag bij Zalsman te Kampen het licht onder den titel: Hei Hooge Belang dep> Ambtelijke vakken.

Reeds uit dezen titel spreekt de zuiverder' blik, dien de nieuw opgetreden Hoogleeraar op het hem aangewezen deel der Theologische wetenschap heeft.

Hij heeft van meet af gevoeld, dat gebroken diende te worden met de banale voorstelling, alsof zijn onderwijs gereed en voleind ware met zekere historie van de predik-en catechiseerkunde, verrijkt door practische oefeningen, en opgesierd met zekere theoretische kunstleer.?

Het gaat hem om het ambt.

Om de instelling van den Koning der kerk, en het is dat ambt als zoodanig, dat hij in oorsprong, werking en doeleinde wetenschappelijk wil naspeuren en aan zijn kweekelingen ontvouwen.

Deze hooge opvatting is ongetwijfeld winste, en belooft ons voor de toekomst een geslacht van Dienaren des Woords, die met hart en ziel in het wezen van den Dienst des Woords inleven, hun conscientie tot ontlasting en der gemeente tot stichting.

Daarbij komt als tweede winste, dat de heer Biesterveld zijn vak niet inmetselt in boekengeleerdheid, maar een open oog heeft voor de roeping van het Ambt, vooral in o? ize dagen, d. i. met het oog op de bijzondere nooden, die uit de gisting dezer tijden geboren zijn.

En verruimt dit den blik, tevens snijdt het alle clericalistisch bedenken af, alsof het Leeraarsambt het één en al, en alleen een wetenschappelijk onderzoek waardig ware.

En eindelijk, wat ons niet het minst verblijdt, de heer Biesterveld breekt beslist met de Duitsche Theologie, die vooral op zijn terrein zoo gevaarlijk voor ons is, en staat er op, om geheel de positie van zijn vak af te leiden uit de Gereformeerde beginselen, bezien bij het licht der Gereformeerde historie.

Het is onder de bezieling dezer drie leidende gedachten, dat hij zijn rede ternederschreef, die ook, afgezien van dezen uitnemenden grondslag, op menige bladzijde ons een aangrijpend woord biedt, dat toont hoe hier niet alleen het hoofd gezond, maar ook het hart warm is.

Gereforxneerd volkahlad.

Het Zondagsblad dat dusver bij Herdes en Co. te Utrecht, als provinciaal weekblad uitkwam, zal voortaan loopen als Gereformeerd Volksblad, onder redactie van Ds. W. J. de Haas, te Hattem.

Dit optreden als zoodanig. juichen we toe, omdat er iu dit weekblad een eigen richting aan het woord zal zijn, t. w. die der middengroep.

Zulk een groep bestaat er nu eenmaal, gelijk ze steeds bestond. Ze oefent in allerlei kringen en op allerlei vergaderingen toch haar invloed. En daarom kan het goed zijn, dat ze haar bewustzijn verheldere, zich rekenschap van haar bedoelen geve, en ook anderen duidelijk make, v/at Tnea aan haar heeft.

Zoo kan ze verzoenend werken; mits ze zich wachte voor de klip, waarop zulke groepen meestal stieten, en zich niet inbeelde, dat haar meening de kracht ter ontwikkeling in zich draagt.

Ze kan botsingen voorkomen; ze kan het pleit tegen eenzijdigheid voeren, ze kan den vloek van het exclusivisme van ons helpen weren; maar actie van zich doen uitgaan kan een middengroep nooit.

Doch ook zoo kan haar taak schoon, haar invloed gezegend zijn, en dit zij ook aan dit nieuwe orgaan van harte toegebeden.

Het eerste nummer leest goed en bevat goede wenken.

Alleen zij men met de Heilige Schrift voorzichtig.

Als zoo b.v. inden sBijbelschenCatechismus over het geven, " op de vraag, of men geven mag in hoop op^ruil, geantwoord wordt: Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet. Matth. 10 : 8, " dan is deze verwijzing onschriftuurlijk.

In Matth. 10-:8 is sprake van geestelijk goed, niet van geld. Niet Matth. 10 : 8, maar b. V. Luk. 6:33, 34 had hier moeten zijn aangehaald.

Doch ook dan is nog het noodige licht niet ontstoken.

Bij de gestelde vraag moet ook tot zijn recht komen wat Jezus in Matth. 6:3, 4 zegt: Als gij aalmoes doet, zoo laat uw linkerhand niet weten wat uwe rechter doet, opdat uw aalmoes in het verborgen zij, en uw Vader die in het verborgen ziet, zal het ti in het openbaar verelden."

Iets waarop wel gezinspeeld wordt door de verwijzing naar Spreuken 3 : 10, maar op een wijze die te algemeen is, en te vaak door de uitkomst gelogenstraft wordt, om waarlijk oplossing te geven voor het onderzoekend hait.

"VerSGhre-ven.

Er loopt door onze pers een zachte critiek, die zich ook o. i. rechtvaardigen t laat, ook al treft ze een zoo uitnemend en bemind prediker als de redacteur van de Zuidholl. Kerkbode.

Metterdaad, deze anders zoo geoefende redacteur heeft onlangs een onbewaakt oogenblik gehad.

Hij heeft zich, in het vuur van zijn ijver, verschreven, en daarmee aan een der Leeraren van onze Theologische School een pijn aangedaan die onbillijk was.

Want al weten we uit eigen ervaring, dat men, aan den weg timmerend, bekijks heeft, en dat men eenmaal op publiek terrein opgetreden, wel doet, met zich eenigermate te pantseren, toch heeft ook het recht van deze critiek zijn grenzen.

Dat de aangevallene zelf soms hard was, en door een wel wat hoog woord soms de vraag deed rijzen, of er voor dit hooge cijfer op het bankbiljet wel altoos genoegzame metaalwaarde in de kelders van de bank lag, moge prikkelen, maar mag toch nooit de les doen vergeten, om een ander uitnemender te achten dan onszelven.

Er staat hier te veel op het spel.

Wie ofificieel is aangesteld, werkt en arbeidt op verantwoordelijkheid van die hem aanstelden; en al moge het nu zoo zijn, dat niet steeds elk ambt gesierd kan worden met die volheid van gaven die men wenschen zou, dit is aan elke school het geval, en bovendien, er zijn toch in hem die werd aangevallen op ander terrein ook weerzooveel uitnemendheden, dat zeker gevoel van compensatie vanzelf aan de liefde en de sympathie de bovenhand doet behouden.

De redacteur van de Zuidholl, Kerkbode ware daarom gelukkiger geweest, indien dit te ver gaande woord aan zijn pen niet ware ontschoten, en hij zal zich zelf eerenen veel verbittering wegnemen, indien hij den zedelijken moed bezit, om - het met zijn eigen pen weer te schrappen.

Iets wat we daarom te liever zouden zien, omdat de Zuidholl. Kerkbode ons %vaAs'ysx& zooveel pittigs en uitnemends bood, dat het ons schade voor het Godsrijk zou dunken, indien deze verschrijving liggen bleef, en daardoor in niet zoo engen kring voor de toekomst den invloed van zijn woord brak. Geen twijfel dan ook of dit woord van eereherstel zal komen.

Liptere redactie.

Een der beste vrienden van de Heraut vestigt er onze aandacht op, dat in de Encycl. der H. Godgel. Deel II. p. 498 een voorstelling omtrent een latere redactie van enkele boeken der Heilige Schriftuur wordt gegeven, die, gelijk ze daar staat, eenige bedenking doet rijzen.

Na lezing en herlezing der bedoelde zinsnede komt ook ons voor, dat ze bij min aandachtige lezing, door onvolledigheid van uitdrukking, vat op zich geeft.

In ons volgend nommer hopen we dit nader aan te toonen. .

Immers, al wat het gezag der Heilige Schrift raakt, moet zoo met het uiterste der voorzichtigheid behandeld worden, dat ook alle schijn van ongelijk worde weggenomen, en nooit duidelijk genoeg elke verschrijving of onvolledigheid van uitdrukking kan worden verbeterd.

KUYPER

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Tweede brief.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1895

De Heraut | 4 Pagina's