GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan de verdere beschouwing van Dr. H. H. Kuyper ontieenen we nog het volgende: s

Ons princijiieel bezwaar tegen het voorstel Bavinck zal onzen lezers thans duidelijk geworden zijn. Opheffing van de Theol. fac. aan de Vrije Universiteit 'om die te va-vangen Joor de kerkelijke School, zou niet alleen voor de Vrije Universiteit de genadeslag blijken, maar ook de overwinning bezorgen aan een beginsel, dat naar onze overtuiging lijnrecht in strijd is met de traditiën van het Gereformeerde leven.

De laatste vraag, die wij wenschen te behandelen naar aanleiding van het voorstel Bavinck, is deze: of de Kerken practisch met dit voorstel gebaat zullen zijn. Voor velen gaat de vraag naar het beginsel: of de opleiding der as. Dienaren des VVoords kerkelijk behoort te zijn of niet, veel te diep, en boezemt de vraag, wat practisch voor de ^kerken het meeste voordeel belooft, veel meer belangstelling in.

Nu zijn alle Gereformeerden het zonder onderscheid hierover eens, dat bij de opleiding der Dienaren des Woords op twee dingen de nadruk valt. Vooreerst hierop, dat de kerken een vasten waarborg moeten bezitten, dat het onderwijs geheel en al overeenstemt met de belijdenis der kerk. Al was het onderwijs nog zoo wetenschappelijk, al bleek, dat de studie nog zoo diep ging, de kerk zou niet getwuwd, maar verwoest worden, wanneer hare a s. Dienaren des Wóords onderwezen werden in een geest, die tegen de Gereformeerde beginselen inging. Prof. Bavinck heeft hierop in zijn brochure terecht den nadruk gelegd. Het valt niet te ontkennen, dat èn in de dagen der Remonstrantsche twisten, èn in onze eeuw het bederf der kerken is uitgegaan van de Univer.siteiten, waar de Overheid eigenmachtig leeraren aanstelde, die de belijdenis der kerken bestreden, in plaats van haar te verdedigen. En wij kunnen volkomen goed begrijpen, dat, met die droeve feiten voor oogen, menig ernstig lid der gemeente zich, heeft afgevraagd, of het niet beter was zoodanig bedert te voorkomen door de kerk zelf hare hoogleeraren te laten benoemen. Dan was men althans zeker, dat de «zuiverheid der leer" aan de School bewaard bleef. De Kerk kon terstond een hoogleeraar afzetten, die de Geref. belijdenis niet langer beleed. En bij de benoeming kon toezicht worden gehouden, dat alleen gansch betrouwbare personen de ern stige taak ontvingen om de a. s. Dienaren des VVoords op te leiden.

Ongetwijfeld weegt dit bezwaar ook bij ons zwaar. Hooger dan eenig ander belang staat voor ons de vraag, hoe de kerk van Christus is te bewaren voor zoo schrikkelijke inzinking en-afval als telkens haar trof. Ook al weten we, dat de kerk hier op aarde nooit volmaakt zal zijn; al leerde de ervaring, dut de kerk altijd aan het insluipen van de dwaling bloot staat, en reformatie na een zekeren tijd steeds weer noodig blijkt, dit geeft ons het recht niet, hierin lijdelijk te berusten, maar legt ons veeleer de plicht op, alle middelen na te sporen, die dit gevaar kunnen tegengaan.

Stond het dan ook metterdaad zoo: door een Vrije Universiteit wordt de kerk zeker bedreigt in hetgeen voor haar het heiligste is, de^zuivere belijdenis der waarheid, en met een kerkelijke School is de kerk even zeker gewaarborgd, dat de belijdenis zuiver zal gehandhaafd worden, dan gouden wij geen oogenblik aarzelen, en de • kerkelijke School boven elke andere wijze van opleiding verkiezen.

Maar •— en juist daarin schuilt de zwakheid p van dit argument — de ervaring heeft geleerd, dat deze tegenstellirig onjuist is. Van de Universiteit is tweemaal in ons vaderland het bederf uil-gegaan, waar daartegeno-er staat, dat twee eeuwen lang die Hoogescholen het meest krachtige . bolwerk zijn gew'eest voor de Gerefo meerde belijdenis, en de kerk in Nederland niet dankbaar genoeg erkenTi*n kan, wat haar in de uitnemende iheoiogen, die te Leiden, Utrecht, Franeker en Groningen, onderwijs hebben gegeven, geschonken is.

Terwijl de ervaring in Schotland en Amerika reeds duidelijk genoeg heeft getoond, dat het zeggen: Met een kerkelijke School staat ge veilig, veel te bout gesproken is. Daar had men het beginsel, dat de opleiding kerkelijk moest zijn, in toepassing gebracht. Daar kon dus de boom aan de vruchten beoordeeld worden. En de vruchten hebben bewezen, dat de kerkelijke School evengoed voor het insluipen van kettersche gevoelens bloot staat ja, dat een kerkelijke School juist door den grooten invloed, die de «kerkelijke hoogleeraren" op de Synode uitoefenden, wellicht nog gevaarlijker worden kon dan eene Universiteit, die niet van de kerken uitging.

Het gevaar zit nüt in de Universiteitsidee of in de kerkelijke School op zich zelf, maar in het menschelijke hart. Wie hoog staat, loopt altoos gevaar van diep te vallen En de mannen, die de hoogste plaats innemen, de '.plaats der wetenschappelijke eere, hebben bijzondere genade noodig, om kinderlijk eenvoudig »het geloof der gemeente" te blijven belijden.

Tegen dat gevaar moet gewaakt worden, maar die «wacht bij het beginsel" kan de kerk evengoed bij een Universiteit als bij een kerkelijke School betrekken, wanneer de band tusschen de kerk en de Universiteit goed is gelegd. Dat hebben onze Vaderen in de 170 eeuw gevoeld. Hoe ernstig de klacht \\: ts r> ver de ketterij in Leiden's Hoogeschüol, hoe schrikkelijk de scheui, ring was daardoor in de kerk teweeg gebracht, zij hebberi er zelfs niet aan gedacht, tot een Seminarie de toevlucht te nemen, en de Theol. fac. aan de Universiteit te ontnemen. Het eenige, waarop zij aandrongen, rusteloos met nooit verflauwenden ijver, op Generale en Provinciale Synodes v/as, dat een rechte band tusschen Hoogeschool en kerk zou gelegd worden.

Het vraagstuk, hoe Atit band gelegd moest worden, is destijds niet tot oplossing gekomen. Voor een deel lag de oorzaak daarvan in den onwil der Staten, die aan de kerken geen de minste zeggingsschap over de school wilden toekennen En voor een a'nder deel lag de oorzaak in het verschil van meaning in de kerk zelf tusschen de «Academie" en de «Ecclesiastecken", de hoogleeraren aan de Hoogeschool en de leiders in de kerkelijke vergaderingen. De hoogleeraren vonden den band, dien de kerken wilden aanleggen, wel eens wat al te bindend en, de kerken waren ook in die dagen niet lichb-voldaan. Had men reeds destijds over en weer iets toegegeven, men zou sterker hebben gestaan tegenover den tegenstand van de Overheid en zoowel de kerken als de Hoogescholen zouden er beter bij gevaren zijn.

Thans is de toestand veel gunstiger voor een degelijke, principiëele oplossing geworden. De Vrije Universiteit heeft met de Overheid niets uitstaande en kan volkomen naar eigen inzicht haar verhouding tot de kerk regelen. En van het vroeger antagonisme tusschen de Hoogleeraren, die prat waren op de Academische voorrechten en de kerkelijken, die liefst alle macht in handen kregen, is geen sprake meer.

Voor een deel is deze oplossing zonder strijd dan ook reeds verkregen, niet het minst door den in vloed der Hoogleeraren aan de Vrije Universiteit zelf. Wij bedoelen de vraag welke waarde aan het Universiteitsexamen is toe te kennen met het oog op de toelating tot de Bediening des VVoords. In vroeger tijd hebben de Hoogleeraren met hand en tand het recht verdedigd, dat de Universiteit had, om het examen af te nemen en werd een na examen door de kerke^schier als een beleediging der Hoogeschool aangezren. Zelfs Voetius kan niet nalaten den spot te drijven met de «kerkelijken", die meenden beter te kunnen examineeren dan de Hoogleeraren. En de kerkelijken hebbtn van hunne zijde niet gerust voordat het geheele recht van examineeren der a s. Dienaren des Woords èn praeparatoir èn peremptoir, aan de Hoogleeraren ontnomen en in hun handen overgegaan was. Een Aca demisch examen bestond niet meer. De Hoogleeraren onderwezen, de Kerken examineerden.

, Thans is een oplossing verkregen, die veel juister is. De kerken eischen, dat de a s. Dienaren des Woords eerst examen zullen doen aan de Vrije Universiteit (of de Theol. School) en het bewijs zullen overleggen, dat de Hoogleeraren hen wetenschappelijk onderzocht hebben. Daarin ligt een concessie aan de school van niet geringe beteekenis Het kan thans niet meer voorkomen, dat een student na een of twee jaar de colleges bezocht te hebben, zich zelf aanmeldt voor het kerkelijk examen. De kerken eischen dat de Hoogleeraren eerst getuigen zullen, dat naar hun oordeel de wetenschappelijke ontwikkeling van hun leerling voldoende is om candidaat te worden voor het ambt van Dienaar des VVoords. De Hoogleeraren hebben dus een zelfstandig recht van ondersoek gekregen, dat door de kerken erkend v/ordt. Maar ook omgekeerd heeft geen der Hoogleeraren er aan gedacht voor dit Academisch examen geldigheid te eischen met het oog op de kerken. Eer is juist omgekeerd van hunne zijde er op aangedrongen, dat de kerken daarna even zelfstandig hun eigen onderzoek zouden instellen naar kennis, belijdenis en leven van de te beroepen Dienaren. En gelukkiger oplossing kan niet worden gevonden, waarbij de rechten van de School en van de kerk evenzeer worden geëerbiedigd.

Met dit voorbeeld voor oogen schijnt het niet onmogelijk ook voor de andere hangende quaesties een oplossing te vinden. Die quaesties loopen eigenlijk over twee hoofdpunten: vooreerst over de benoeming der hoogleeraren in de Theologie en ten tweede over het toezicht op het onderwijs, dat door de hoogleeraren gegeven wordt.

Niemand ontkent, dat de kerken het hoogste belang hebben bij de vraag, wie tot Hoogleeraren zullen worden aangesteld. Waar de kerken aan deze Hoogleeraren hun a.s Dienaren des Woords toevertrouwen, daar moeten de kerken ook zekerheid hebben, dat het onderwijs geheel in overeenstemming is met hare belijdenis. En niet alleen moet deze controle worden geoefend bij de benoeming, maar ook voortdurend, opdat zoodra er on raad komt, de kerken in staat zijn tusschen beide te treden.

Mogen we verder verwijzen naar onze artikeen over Ineengrodïng?

Het is goed, en noodzakelijk, dat deze geichtige quaestie kalm en ernstig, en dus vooral rincipieel besproken worde.

Eerst daardoor wordt men in staat de beteekenis van een compromis te beoordeelen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1899

De Heraut | 4 Pagina's