GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

INGEZONDEN STUKKEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

INGEZONDEN STUKKEN.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie).

„DE DAG DES HEEREN".

Openb. I : loa.

't Is jammer, dat onder zoovelen, wien de bijbel en onze belijdenisschriften dierbaar zijn, er nog altijd menschen gevonden worden, die bij het lezen van bovengenoemde tekst uitsluitend aan den Zondag denken. In het beste geval geven zij evenwel toe, dat wij dienaangaande „geen volkomen zekerheid hebbén". Welnu — wij hebben wèl „volkomen zekerheid", dat in Openb. i : lo, gelijk overal elders in de Heilige Schrift, door „den dag des Heeren" niet de Zondag, maar de tijd des oordeels bedoeld wordt, en dat het boek der Openbaringen aan JOHANNES op dien regel geene uitzondering maakt. Zoo lezen wij in Jeremia 46 : lo : „Maar deze dag is des Heeren, des HEEREN der heirscharen, een dag der wrake, dat Hij zich wreke van zijne wederpartijders, en het zwaard zal vreten, en verzadigd en dronken worden van hun bloed; want de Heere HEERE der heirscharen heeft een slachtoffer in het land van het noorden, aan de rivier Frath". Nu zal toch zeker niemand, die door „den dag des Heeren" den Zondag verstaat, durven zeggen, dat hier geprofeteerd wordt, hoe de koning van Babel juist op'een Zondag de Egyptenaars verslaan zou, Joel 1:15 : „Ach, die dag! want de dag des HEEREN is nabij, en zal als een verwoesting komen van den Almachtige." Wordt hier de Zondag bedoeld? En zou het geen gruwelijke spotternij zijn, in Joel 3 : 14 en 15, waar de profeet spreekt van de verschrikkelijke gebeurtenissen, die aan het einde der tegenwoordige bedeeling zullen plaats hebben, aan den Zondag te denken ? Wij lezen daar: Menigten, menigten in het dal des dorschwagens; want de dag des HEEREN is nabij, in het dal des dorschwagens. De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haren glans ingetrokken." Van dienzelfden tijd spreekt ook Zach. 14: : ie, de dag komt den HEERE, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeru zalem !" Hier wordt de tijd des gerichts bedoeld en niet de Zondag. Om echter die tekst goed te verstaan, moet men aandachtig Zach. 12—14 in hun geheel lezen.

Ook de profeet MALEACHI noemt in hoofdstuk 4; 5 „den dag_ des Heeren" den tijd des gerichts, als hij schrijft: „Ziet, ik zende ulieden Öen profeet ELIA, " (een der twee getuigen uit i Openbaringen 11) „eer dat die groote en di vreeselijke dag des HEEREN komen zal." Zou het niet dwaas en zondig zijn, hier aan den Zondag te denken ?

In het Nieuwe testament is het niet anders: atuurlijk! want één Geest spreekt in de gan sche Heilige Schrift. Zoo wordt in Luk. 17:24 „de dag des Heereit" „de dag van den Zoon des menschen" genoemd. „Want gelijk de bliksem, die van het eene einde onder den hemel bliksemt, tot het andere einde onder den hemel schijnt, alzoo zal ook de Zoon des menschen wezen in zijnen dag." Ook de apostel PAULUS noemt den tijd des gerichts „den dag des Heeren, " ook wel „den dag van jEztrs CHRISTUS, " bijv. in I Cor. 1:8, en 5:5; Fil. i : 6 en 10 3 : 16 en in 2 Thess. 2 : 2. In i Thess. 5 : 2 schrijft hij : „Gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzoo zal komen, gelijk een dief in den nacht". Zal nu de Zondag komen als „een dief in den nacht", ofde dag des gerichts? In 2 Petr. 3:10 lezen wij dezelfde woorden met de bijvoeging: in welken de hemelen met een gedruisch zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aardeen de werken, die daarin zijn, zullen verbranden." Ten overvloede blijkt uit 2 Petr. 2:9 en 3 : 7, dat de apostel hier „den dag des oordeels" bedoelt. Ook de apostel Johannes spreekt in I Joh. 4:17 van „den dag des oordeels." Met welk recht nu mag op ééne plaats in de Heilige Schrift, nl. in Openb. i : loa door „den dag des Heeren" den Zondag verstaan worden? Is da geen willekeur? Is dat geen te kort doen aan de hooge, heerlijke beteekenis van dat schoone boek? Laten wij voorzichtig zijn, want indien iemand iets daarvan afdoet, „God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens en uit de heilige stad, en uit hetgeen in dit boek geschreven is.

" Hoe hebben wij ons dan de beteekenis van Openb. I : toa. voor te stellen ? In het jaar 96, onder de regeering van keizer DOMITIANUS was de apostel gebannen naar het kleine, rotsachtige, onherbergzame eiland Patmos, „om het woord Gods en om de getuigenis van JEZUS CHRISTUS". Wat was natuurlijker, dan dat „de discipel, dien JEZUS liefhad, " in die dagen van verdrukking en lijdzaamheid verlangde naar de persoonlijke tegenwoordigheid en naar de door de engelen op den Olijfberg beloofde wederkomst des Heeren? Naar den zegepraal van het Godsrijk en naar de erfenis der Heiligen? Gelijk eenmaal EZECHIËL aan de Chebar „in den geest" te Jeruzalem was; gelijk PAULUS „in den geest" werd opgetrokken tot in den derden hemel, zoo werd JOHANNES „in den geest" verplaatst in den dag des Heeren", d. i. de tijd des oordeels, de dag der openbaring van Jezus Christus heerlijkheid, de dag Zijner toekomst, wanneer Hij gericht zal houden over de Antichristelijke wereld; als Hij het Godsrijk in al zijn glans zal doen komen, en met de opgewekte gemeente der eerstgeborenen de bruiloft des Lams zal vieren.

Wat nu aan den apostel, die op Patmos de vertegenwoordiger der geheele gemeente was, „in den geest op den dag des Heeren" getoond werd en doorleefde, is de inhoud van het boek der Openbaring van JEZUS CHRISTUS." „Ziet, Hij komt met de wolken en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken heb ben, en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven, ja, Amen!"

Laten wij toch de waarschuwingen en de vertroostingen niet in den wind slaan, die onze liefdevolle Heiland in dat boek ons geeft! Er staat zoo duidelijk: „Zalig is hij, die leest en zijn zij, die hooren de woorden dezer profetie, en die bewaren, hetgeen in dezelve geschreven is; want de tijd is nabij!" Ach, vele Christenen doen, alsof er stond: „Zalig is hij, die niet leest en tiiet hoort de woorden dezer profetie, " en die er niet op letten willen, dat de ontzettende. ««(/vervulling dier dingen voor de deur t' is. Tot driemalen toe waarschuwt onze Zaligmaker en Rechter op de laatste bladzijde der Heilige Schrift: „Zie, ik kom haastiglijk!" en wederom: „De tijd is nabij!" waarop de waardige apostel des Heeren aanbiddend en blijmoedig uitroept: „Amen, ja kom Heere JEZUS!"

Dat zij zoo!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1899

De Heraut | 2 Pagina's

INGEZONDEN STUKKEN.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1899

De Heraut | 2 Pagina's