GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCIV.

ZESDE REEKS.

XXVII.

Toen zeide ik: ee mij, want ik verga; dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is; want mijne oogen hebben den Koning, den HEICRE der heirscharen, gezien. Jesaja 6:5.

We komen thans tot de dusgenaamde sgroote Profeten», waaronder Jesaia als verreweg de meest majestueuse vanzelf op den voorgrond treedt. Jesaia's profetie verplaatst ons in de tweede helft der achtste eeuw voor Christus geboorte. Ook hier verschillen de rekenaars. Vroeger stelde men Jesaia's profetisch optreden meest van 758 tot 690 voor Christus; sinds stelden anderen voor Jesaia's profetische werkzaamheid een periode van 740 tot 700; doch hoe ook genomen, het is en blijft de tweede helft der achtste eeuw voor Christus, waarin zijn machtige profetische werkzaamheid valt. Voor een inzicht in den historischen samenhang geven we hier allereerst de tijdrekenkundige opvolging, die 't best de beteekenis van Jesaia's optreden juist in deze periode doet uitkomen. Men zie uit deze tabel, hoe de vele Koningen in het koninkrijk van Judai, elkander zijn opgevolgd, en hoe ze zich over de vier eeuwen van David tot Zedekia verdeden. Om het verschil dat thans in de tijdrekenkundige beschouwing al meer opkwam, geven we de oude en de nieuwe reeks. Men ziet er uit, dat 't voor het doel van deze artikelen er weir.ig toe doet, welke der beide reeksen men volgt. In beide reeksen toch nemen Uzzia en Jotham, Achaz en Hiskia de middenjaren in, en in d«ze periode valt Jesaia's optreden.

Koningen van Juda waren:

Eerste reeks: Tweede reelcs: Rehabeam 931 tot 915 975 tot 957 Abia 914 „ 912 957 „ 95 5 Asa 911 „ 871 955 „ 914 Josafat 870 „ 849 914 „ 889 Joram 848 „ 845 889 „ 884 Ahazia 844 , , 843 884 „ 883 Athalia 843 „ 837 883 „ 878 Joas 837 , . 796 878 „ 838 Amazia 795 „ 776 838 „ 810 Ussia {AzarjaJi) 775 .. js^ 8og , , 'j; ; S Jotham /-« /: > Achaz 708 7-1-2 734 .. 715 742 , . 7^7 Hiskia 714. , , 686 J2J „ ógS Manasse 685 „ 641 • 698 „ 643 Amon 640 , , 639 642 „ 641 Josia 638 „ 608 640 „ 609 Joahaz 608 609 Jojakim 607 „ 597 607 „ 597 Jojachin 597 597 Zedekia 599 „ 586 596 „ 586

Tesaia'sprofetieëen vallen nu in de cursief gedrukte periode. X'olgens de ééne reeks loopt derhalve zijn periode van Uzzia tot en met Hizkia van 775 tot 686, en volgens de tweede van 809 tot 698. Met het oog op zijn profetieën een nauwelijks meetellend verschil.

Het karakteristieke nu van deze periode ligt in den zeldzamen bloei, waartoe juist in deze Jesaiaansche'periode, als we ons zoo mogen uitdrukken, de Koninkrijken van Juda en Israel gekomen waren. Het Koninkrijk van Israel viel voor Ass)'rië's overmacht in 722. Jesaia heeft alzoo Israels ondergang zelf beleefd. Al is het toch dat we zijri sterfjaar niet nauwkeurig kennen, het schijnt toch wel vast te staan, dat zijn leven tot in het jaar 700 vóór Christus voortschreed. Daar nu zijn optreden 't machtigst was in de periode van 750 tot 700, zoo mag vastgesteld, dat Tesaia beide Koninkrijken niet anders gekend heeft dan in hun hoogsten staat van bloei. Uit alle ons ten dienste staande gegevens toch blijkt, dat juist in die periode èn in Samaria en in Jeruzalem een ongekende weelde heersch te; dat juist die toenemende weelde zoo in - Nineve als Bab\-lon steeds meer de opmerkzaamheid op de koninkrijken tusschen de Jordaan en de Middellandsche zee vestigde en dat niet 't minst die ongekende uit wendige welvaart aan Tigris en Euphraat dt neiging deed opkomen, om zich van deze bloeiende, machtige en rijke Staten meester te maken. 'Vooral in Oostersche landen kunnen de tijdperken van bloei en achteruitgang spoedig afwisselen. Onder David stond Israel oeconomisch zwak, en na David, onder Salomo, rees het schiep plotseling tot een staat van ongekende weelde. Onder Rehabeam, en onder de koningen die van Abia tot Uzzia 'op elkander volgden, schijnt de maatschap­ pelijke gesteldheid in Juda weer gedaald te zijn, maar reeds onder Ahazia won het weer, - onder Athalia kwam er weer weelde op, en onder Uzzia en zijn onmiddellijke opvolgers schijnt een welvaart te hebben geheerscht, alsof de weelde uit Salomo's dagen was teruggekeerd.

Het hierdoor schier uitgelokte overdadige leven deed te Jeruzalem vooral een zeer scherpe tegenstelling opkomen. Eenerzijds drukte de weelde een stempel van wereldsche gezindheid op het meer gegoede en op den voorgrond tredende publiek, maar juist de hieraan genomen ergernis kweekte onder het lager staande publiek een vromen ktnig, die zich al meer uit het publieke leven terugtrok, en ten slotte door Jesaia finaal-van den toongevenden kring werd afgescheiden. Zoo zag men te Jeruzalem hetzelfde verschijnsel opkomen, dat zich steeds bij zoo bedenkelijke sociale-ontwikkeling'voordoet, en ook ten onzent keer op keer zich heeft voorgedaan. Het was tot op zekere hoogte destijds in Jesaia's dagen gelijke-toestand, als er in Galilea heerschte toen Jezus in dat gewest omwandelde. Ook toen toch stelde wat groot en aanzienlijk was, zich tegen Jezus over, en waren het schier eeniglijk de kleine lieden die in scharen van duizenden Jezus om zijn heerlijke prediking en om zijn wonderdaden opzochten. Xu was het echter in Jesaia's dagen opmerkelijk, hoe tusschen die afgedoolde hooge kringen, en dien trouwen kring van kleinen omvang, destijds een middenkring in stond, die nog deels uit gewoonte aan het heilige gehecht was, en toch anderdeels volop met het leven der wereld meedeed. Voor dezen middenkring nu hing er veel van het Hof af Regeerde„een afvallig Vorst, dan gleed deze middenkring geheel mee in het wereldsche leven af; rustte daarentegen de kroon op het hoofd van een vromen aaribidder van Jehovah, gelijk Hizkia, dan sloeg de uitwendige vorm van het publieke leven te Jeruzalem gedurig om. De ééne maal was het dan sociale mode, om met den vromen koning in den tempel op Sion te verkeeren, en een ander maal om met Manasse zich van den tempeldienst te vervreemden, en de ingeslopen afgoderij zoo goed als openlijk na te volgen. Dank zij Israels verleden, en de geheel eenige beteekenis van den tempel op Sion, brachten toch de oude volksgewoonten met zich, dat men, onder wat vorm dan ook, met het kerkelijk leven, als we het zog noemen mogen, meedeed. De tempel op.Sion had te geheel eenige beteekenis, om zich aan te stellen alsof men er niet mee rekende. Alleen maar, de religieband die aan Sion bond, was almeer verslapt. Het was al meer ijdele vorm geworden, om naar Sion op te gaan. Men deed dus beide, eenerzijds in Sion meedoen, en anderzijds de afgodische eerediensten bezoeken en naloopen. En als men dan vroeg, bij welke van die twee men met zijn hart was, dan toonde geheel het optreden en geheel de houding, dat het afgodische warm vereerd, de dienst op Sion koel aangestaard werd; en juist dit heeft Israels geestelijk verval hand over hand doen toenemen.

Het was zoo bijna dezelfde tqestand als onder ons in de tweede helft der 18e eeuw geheerscht heeft, (^ok onder ons heette toen het publiek van alle gading nog met de kerk der vaderen mee te leven. Families die geheel en al van het kerkelijk leven vervreemd waren, vond men toen nog maar weinige. De jongeren trokken zich al meer terug, maar de man 'en vrouw van positie plachten hun zitplaatsen in het huis des gebeds nog steeds te bezetten. Ook was de prediking nog in hoofdzaak op de lijn der vaderen gebleven. Maar het huiselijk, het maatschappelijk en hbt burgerlijk leven was steeds meer van den hoogen geestelijken toon uit dé 16e en 17e eeuw vervreemd. Fransche romanlitteratuur van min kuischen aard werd verslonden. De schouwburgen werkten zedebedervend. En geheel de samenleving daalde op lager peil. Dit was toen ook ten onzent oorzaak, dat de vrome, kringen zich van het publieke leven al meer afscheidden, zich terug trokken en op zichzelf gingen staan. En zoo kreeg men ook ten onzent de drie groepen die in 1795 elk als onder eigen banier voor den dag kwamen. De radicaal-revolutionaire groep die de Franschen inhaalde 'en Oranje uitwierp. De braaf grootburgerlijke ^roep, die zich al meer verfranschte. PZn in de derde plaats de groep, voor wie Bilderdijk de lijdende held werd, en die zich steeds meer in hun gezelschappen van het nationale leven isoleerde. Het werd toen in die gezelschappen letteriijk nogmaals' zooais 't onder Jesaia was geworden. Zie 't maar in Jesaia \"I!I : 16, waar de profeet uitroept: Bind de getuigenis toe, en verzegel de Thdrah onder mijn leer'ingen*. Deze driecleeling van - het voll-, ; ierklaart het dan ook, Hoe te Jeruzalem .jo kort op elkander een Godverloochenend en een Godzoekend Vorst het bewind kon voeren, en hoe beide op hun beurt, voor een tijdlang, de publieke opinie achter zich kregen. Gelijk gezegd, de tegenstelling tusschen Hizkia en Manasse kon niet krasser, en toch blijkt't uit de historie, hoe niét slechts beide aanhang wonnen, doch hoe beide ook wel waarlijk beurtelings de invloedrijke kringen achter zich kregen. In Hizkia's dagen kreeg men te Jeruzalem den indruk, hoe vroom is toch het volk. En nauwelijks was Hizkia verdwenen, en Manasse in zijn plaats getreden, of men verbaasde er : dch over, hoe diezelfde pas nog zich zoo vroom voordoende kringen, nu op eens weer al wat vroom was, door hun goddeloozi: ouding ergerden.

Juist deze stand van : '.aken te Jeruzalem bracht nu de noodzakelijkheid met zich, dat te Jeruzalem een geheel andere profetische gestalte optrad dan te Samaria, of 'm. het Koninkrijk van Israel. Te Samaria was geen vrome kring meer. Er ziülen ook in Samaria nog wel.enkele godzalige mannen en vrouwen zijn overgebleven, ' maar deze enkele personen verdwenen onder de massa, en ook mag wel aangenomen, dat wie van eenig aanzien was, uitweek naar Jeruzalem. Alleen het landvolk kon" dat niet doen, en vandaar dat de zevenduizend, waarin Elia zijn sterkte vond, meer onder de landlieden te zoeken waren, en later in hun nakomelingen de schare leverden die Jezus in Galilea navolgden. Het hoogere leven der meer aanzienlijken daarentegen, en ook de ambtenaren en officieren, waren te Samaria geheel van JehovrLb.-vtrï^cemd. Hieruit vei'klaart het zich dan ook, dat de profeten die in Israel verschenen, voorzoover wij nog geschriften van hen bezitten, zich 't meest tot het landvolk wendden, en niet zelden zelfs uit het landvolk waren opgekomen, Israel behield ctan ook voor de toekomst geen eigen beteekenis meer. Men weet wat door den laterén afval uit Samaria geworden is. Te Samaria had men nu eenmaal Sion afgezworen, en uit Dan en Bethel is de jammer van het verdetf over de tien Stammen uitgegaan. Heel anders daarentegen stond het in het Koninkrijk van Juda. Reeds op zichzelf mag aaiigenomen, dat in den stam van Juda van oudsher een degelijker geloofsleven was opgebloeid. Men ziet dat reeds aan de houding van Juda, toen zijn broeders Jozef wilden ombrengen. Op Juda rustte van oudsher de belofte, die zich in den Messias vervullen zou. Aan Juda was ook Davids profetie toegekomen. David en zijn huis waren dan ook uit Juda. En ten slotte is het evenzoo uit Juda's st: am, dat te Bethlehem de Heiland der wereld het licht zag. Zienlijk nu Jaeeldde die voortreffelijkheid van Juda zich afin den tempel op Sion. In Efraïm was zulk een heiliging van de plaats van den Jehovah-dienst ondenkbaar geweest. Zou er een tempel voor Jehovah verrijzen, dan kon die niet anders dan in Juda's stam gebouwd en geheiligd worden.

Doch • hierbij bleef het niet. Ook het huis van Aaron, en de kinderen van Levi, waren niet mee naar Samaria uitgetogen, doch in Juda gebleven, en wat zonde en zedebederf ook in Levi's stam ten slotte mocht zijn uitgebroken, toch bleef in het huis van Aaron en in Levi.'s stam nog altoos een heilige traditie voortleven, die een afval als in Samaria ondenkbaar maakte. Ook onder de kleine proleten zag men het reeds, hoe er zelfs profeten uit dezen van ouds geheiligclen stam opkwamen. Zelfs kan gezegd dat de oude heldennatuur, die in'David zoo heerlijk geschitterd had, niet in Samaria, maar te Jeruzalem na bleef leven. Reeds wat later onder de Makkabeën gezien werd, is hiervoor bewijs. Hieruit mag alzoo afgeleid, dat het (lode beliefd heeft, in den éénen stam meer dan in den anderen, een wortel des levens te sparen, waaruit op de door God bestemde ure weer een nieuw leven zou kunnen opkomen. En dit nu bleek een wortel van geestelijk leven te zijn, die in hooger zin alleen in Juda tieren bleef, èn dat wel zóó tieren, , dat er ten slotte toch weer een edele plant uit kon opbloeien. Soms voorzeker is het, of er tusschen Israel en Juda geen verschil meer te ontdekken valt. Telkens krijgt men den indruk, alsof beide rijken even diep gezonken zijn, en daar in Jeruzalem het zondige leven dan in tegenstelling met Sion nog zooveel sterker uitkwam, ontvangt men meer dan eens zelfs den jndruk, alsof het verderf in Jeruzalem nog verder was voortgeschreden. Maar dit was schijn, en Gods oog zag steeds in Juda het rijske weer uit de afgehouwen tronk opschieten. Hoe diep schuldig ook Juda ten slotte staan mocht, uit Juda kon altoos nog weer nieuw leven opkomen, uit Israel niet. Xiet in de lijn van Jerobeam, alleen in die van Rehabeam bevv'oog zich wat in de toekomst niet alleen aan Jacobs geslacht, maar aan heel de wereld de redding brengen zou. V^anzelf hing dit geheel en eeniglijk aan Gods beschikking, maar die beschikking Gods is. dan ook de fontein, waaruit, door alle eeuwen heen, altoos weer het heilige eneenig ware uitspruit. Het is volstrekt niet zoo, alsof er onder de massa van onheilige individuen zoo nu en dan geheel oirverwachts een vroom individu te voorschijn komt. De personen staan niet op zichzelf. Er is in elke familie een eigen trek. In elk - gezin tintelt een eigen leven. En hooger op gaat dit tot in de stammen en in de rassen door. Thans in den jammerlijken wereldoorlog ziet men het weer, hoe ten slotte het volksbesef, het nationale gevoel, elk ander besef en zelfs het kerkelijk leven, voor een oogenblik terug wist te dringen, zoodat zelfs bisschoppen van de ééne Roomsche Kerk, openlijk, ter wille van hun band aan hun eigen volk, tegen elkander optraden. Ge kunt u zoo ook geen Jesaia als te Samaria geboren denken. Van alle stammen kon alleen de stam van Levi of van Juda zulke hoogstaande persoonlijkheden voortbrengen. Ook een man als Jesaia was niet maar een hoogstaand individu in zijn eigen persoon, maar tevens kind van zijn tijd, kind van zijn geslacht, en zoo ook zoon van Juda.

Het feit, dat de grootste onder de profeten juist destijds, en zulks wel in Juda, en te Jeruzalem is opgetreden, verklaart zich hieruit geheel. Er is in alles samenhang. Ook het licht der profetie gaf niet plotseling een middagzon. Het begon ook hier met een schemeren van den dageraad. Eerst half donker nog, toen al helderder opklarend. En zoo bleek ten slotte ook de profetie een plantinge Gods te zijn, die eerst van lieverlede zich tot hooger ontwikkelen kon, en eerst op het van God bestemde oogenblik' haar vollen luister kon ontplooien. Hoe hoog ook bij Jesaia vergeleken, een Jeremia moge gestaan hebben, hij trad op in geheel ander millieu en onder geheel afwijkende omstandigheden, en reeds uit deze gegevens moest een gansch andere profetische verschijning rijpen. Ezechiël die onder ballingen opkwam, kon noch een Jesaia, noch een Jeremia zijn. Een Daniël staat tengevolge van zijn inleven in het Oostersche leven zelfs zóó geheel op zich zelf, dat velen zich Daniël nauwelijks meer als een zoon van Jacob konden denken, en daarom met zijn Godspraak niet rekenen wilden. Hierop moet daarom "zoo volle nadruk gelegd, omdat men zóó eerst verstaat, hoe Jesaia niet een eenling is, die geheel uit zichzelf opfkwam, maar hoe in Jesaia ten ^slotte de profetische plant haar vollen bloei ontluiken doet. De profetie is • in Israel niet .een hebbelijkheid van enkele personen, noch' ook een gave, die geheel op zichzelf aan enkele individuen verleend is. Heel de profetie is één samenhangend verschijnsel. Ze stond als levensuiting niet op zichzelf. Ze zou bij elk ander volk in die mate en op die wijze zich niet hebben kunnen ontwikkelen. In de profetie onder Jacobs nageslacht openbaart zich een levensuiting, die met heel den aard van het volk, met zijn verleden, met zijn roeping, en met de aan dat volk verleende gave samenhangt. En juist dit nu wordt zoo ten eenenmale miskend door een ieder, die in de profetie niet anders ziet, dan een .dictaat dat van God kwam, en dat de profeet opschreef, en dat nu als een eerst geschreven en later gedrukt boek de wereld is ingegaan. Wie 't zoo beschouwt ziet heel het heilig karakter'• der profetie voorbij. Een dictaat opschrijven kan een ieder die schrijven kan, mits zijn gehoor hem in staat stelt de klanken op te vangen. Was de profetie en de ingeving in het gemeen niet anders dan een voorspreken, en het voorlezen van een boek geweest, zoo zou zelfs de man hebben kunnen ontbreken, die zich voor het opschrijven leende. De grai-nophoon, die men sinds uitvond, had dan, buiten alle menschelijke bemoeiing om, het Goddelijk dictaat kunnen opvangen en het straks kunnen uitgeven. Ja, men kon nog verder gaan'. De wet der tien geboden is door God zelf op het marmer ingegrift. Mozes deed er niets aan, dan dat hij de steenen tafelen, waarop God die wet gegrift had, wegdroeg. Hieruit nu volgt immers, dat, zoo 't Gode beliefd had, afgezien van alle geestelijke inwerking, aan de wereld zeker aantal volzinnen gewoon weg mee te dealen, in Gods Almacht alle gegevens aanwezig waren geweest, om heel de Heilige Schrift, zonder eenige menschelijke tusschenkornst, in leesbaar schrift voor ons in gereedheid te brengen.

Doch hieruit ziet men dan ook, hoe volstrekt onhoudbaar de geheele voorstelling is, alsof in den profeet niét anders dan een geroepen individu ware te eeren. Als God een profeet roept, dan is 't Gods eigen bestel, dat dien profeet uit een bepaald volk deed geboren wcfrden, en deed geboren worden uit daartoe door God zelf verkoren ouders, en wel uit ouders die behoorden tot een bepaalde familie, gezin en stani, en die in zich, krachtens him geboorte, al dat eigenaardige en bijzondere bezaten, dat straks voor hun profetische werkzaamheid eisch zou zijn. Ook hier kari niet sterk genoeg op de variatie in de. geslachten nadruk worden gelegd. Het is nie^t waar, dat elk kind dat geboren wordt, eenvoudig een creatuur van zeker soort, en altoos van eén vast model is. Zie 't maar aan wat David in Psalm 139 zong. Ontvangenis en geboorte en opvoeding, het gaat alles onder Gods bestel, en eindeloos is de rijke variatie, waarin God bij alle menschenschepping den oneindigen rijkdom van zijn gaven toont en verheerlijkt. Nu is het zeer zeker waar, dat bij meer dan één profeet de profetische gave nog op zoo lage trap van ontwikkeling kan staan, dat het bijzondere er nog bijna niet in uitkomt. Doch dit is zoo bij alle planten. Wie de allereerste levenskiem van wat plant ook uit den bodem ziet opkomen, neemt nog nauwelijks eenig verschil waar. Het is dan een klein kiempje, waarin ons oog vaak de soort en" natuur nog niet onderscheiden kan. Zoo nu was het ook met de eerste beginselen der profetie. Daarin was nog ter nauwernood onderscheid waar te nemen. Maar als de plant in groei voortschrijdt en ten slotte in_ haar bloem uitkomt, dan ziet een ieder het onderscheid. En zoo. ook was het bij de profetie. Hpe verder ze voortschreed, hoe ze steeds meer een eigen karakter aannam, en van lieverlede haar voltooiing, als we ons zoo mogen uitdrukken, naderde; Juist hieraan ontleenden we dan ook het recht, om Jesaia als den eerste zelfs onder de groote profeten op den voorgrond te plaatsen, omdat onbetwist het volle, rijke wezen der profetie eerst in hem ten volle aan het licht is gekomen. Een nóg hooger gaande profetie is ondenkbaar, en zelfs de apostelen kunnen niet gezegd worden in hun profetische taak hooger te hebben gestaan. Zelfs een Johannes op Pathmos kan als profeet niet boven Jesaia worden gesteld.

Nu kan zeer zeker, gelijk we ook bij David zien, niet alleen een eenig held, maar ook een historisch geheel eenig man, zelfs uit een schaapherder geboren worden, iets w; at weer een geheel andere toelichting zou vereischeri, maar heeft men gelijk hier in de profetie met een historisch verschijn.sel te doen, dat zich bij een bepaald , volk over vele eeuive7i uitstrekt, dan is het niet toevallig, dat juist in een Jesaia zich de hoogste bloei van dit profetisch verschijnsel aandient. Jesaia was afgestamd van een bepaald geslacht. Hij-behoorde tot een bepaalden stam. Hij was geboren in een eigen familie. Die familie bekleedde een bepaalden stand en had een eigen verleden.. En al deze gegevens saam hebben nu onder Gods hoog bestel ten slotte den persooii van Jesaia voortgebracht, en in dezen persoon van Jesaia al de gegevens saam doen komen, die voor de hoogste uiting van het profetische leven eisch waren. Slechts ten deele kunnen we dit in zijn geslacht na wijzen, en grootendeels blijft dit ook bij Jesaia een mj'sterie. Alleen aan de uitkomst zien we, wat wondere profetische gaven het God beliefd had in, dezen geheel eenigen ziener te doen geboren worden. Vanzelf hebben de samenstellers van de Heilige Schrift Jesaia dan ook aan het hoofd van de geheele reeks van profeten geplaatst. De Rabbijnen brachten hier wijziging in. Maar de Kerk zoo van het Oude als van het Xiéïiwe Verbond heeft nimmer geaarzeld, om in Jesaia's geheel eigen persoonlijkheid den voltooiden bloei van geheel de plant der profetie te eereri, en hem steeds de hoogste plaats der eere aangewezen. En niet alleen dat de samen.stellers van de Heilige Schrift dit niet laten konden, maar ook in al de. eeuwen die sinds verliepen, heeft de Christelijke Kerk bepaaldelijk in Jesaia de volle, rijpe vrucht van de Goddelijke profetie genoten. Ook Jeremia wordt hoogelijk gewaardeerd. Ook Ezechiël, en vooral Daniël, kunnen steeds op warme belangstelling rekenen, maar toch, boven Jesaia ging geen ander. Wie uit Jesaia predikt voelt nc')g. de bezieling, die in eigen predikatie van dezen profeet uitgaat. Inhoud, toon, stijl, wijze van toespreken, het staat hier

alles hooger clan bij eenig ander profeet, en zelfs de letterkundigen die buiten onzen kring staan, erkennen herhaaldelijk, hoe de taal esi de toon van de Bergrede, in geen menschelijk geschrift meer haar voorbode heeft aan te wijzen dan in Jesaia veertig tot zes en zestig. Jesaia is als profeet onovertroffen, en niet onder woorden is het te brengen, wat bezieling, wat verheffing al de7.e 26 eeuwen van Jesaia's Godspraken onder alle volken is uitgegaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1916

De Heraut | 4 Pagina's