GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Om den ernst van het vraagstuk, dat zoo zeer heel onze kerkelijke wereld bezig houdt, nemen we hier het getuigenis op, dat Ds. Rullmann heeft afgelegd op een der samenkomsten, waar Ds, Netelenbos meende zijn standpunt te moeten verdedigen.

Als ik het woord vraag, doe ik dat met een tiloedend hart, omdat ik voel dat hier hedenavond een scheur gescheurd wordt tusschen broeders van hetzelfdg, huis. Waarlijk, dat is niet overeenkomstig de bede in het hoogepriésterlijk gebed van onzen Heiland: «Dat zij allen één zijn».

Liever was ik hier dan ook niet gekomen. En nog veel liever had ik hier niet het woord gevraagd. Maar omdat mijn wegblijven en zwijgen verkeerd kon worden uitgelegd, ben ik gekomen en wensch ik een enkel woord te spreken.

Daarbij stel ik voorop, dat ik niets heb tegen den persoon van ds. Netelenbos, die mij veeleer in menig opzicht sympathiek is. En als ik misschien scherp tegen u ben, collega Netelenbos, geloof dan altijd van me, en ook nu, dat het me niet te doen i.-om uw persoon te kwetsen, maar om uw gevoelens te bestrijden. Uw'eerlijkheid noch uw goede bedoelingen trek ik ook maar een oogenblik in twijfel. Maar uw standpunt veroordeel ik en uw denkbeelden acht ik gevaarlijk. Daarom moet ik, gelijk eenmaal Faulus zijn geliefden broeder Petrus, u weerstaan in het aangezicht, omdat ge te bestraffen zijt.

Reeds uw propagandatochten gedurende uw schorsing acht ik in strijd met de belofte die ge bij de aanvaarding van uw ambt hebt afgelegd. Gij zijt bezwaard over enkele artikelen in onze Belijdenis. En het is uw recht om daartegen gravamen in te dienen. Maar ge hebt beloofd met uw eigen bandteekening, dat ge, indien ge eenig bedenken of gevoelen tegen de üelijdenis kreegt, dit noch openlijk, noch heimelijk zoudt voorstellen, drijven, prediken ot schrijven. En toch gaat ge nu voort met uw afwijkende gevoelens publiek te propageeren. Dat noem ik, vooral in een man die gaarne den nadruk legt op de noodzakelijkheid van het ethisch element in onze samenleving, uit zedekundig oogpunt beschouwd, ethisch, allerminst fijn gevoeld.. Gij zijt bezwaard over de uitspraak van uw kerkeraad. Dat is uw recht. En nu kunt ge in hooger beroep gaan. Dat is evenzeer uw recht. Maar; inhetonderteekeningsformulier hebt ge beloofd, behoudens het recht van appèl in geval van bezwaarnis, u gedurende den tijd van appèl te zullen gedragen naar de uitspraak der Partic. Synode. Welnu, de Partie. Synode heeft uw publiek optreden gedurende deze procedure ten strengste in u afgekeurd. Aan haar uitspraak hadt ge beloofd u te zullen onderwerpen. Maar in weerwil van uw belofte handelt ge vlak tegen deze uitspraak der Partic. Synode in. Dat noem ik schending van uw ambtsbelofte, woordbreuk. En alweer, uit zedekundig oogpunt beschouwd, ethisch, allerminst fijn gevoeld.

Over het schorsingsbesluit zelf en het daarmee samenhangend conflict tusschen u en de Classis Walcheren zal ik niet spreken, omdat ik daaromtrent Jiiet voldoende ben ingelicht. De formuleering van de besluiten dienaangaande laat zeker aan duidelijkheid wel wat te wenschen over, Ook krijg ik wel den indruk, dat kerkrechtelijk niet alles in den haak is. Maar, zooals ik reeds zei, ge hebt recht van beroep op de meerdere vergaderingen. Ook in ons kerkelijk leven worden de rechtsdagen gehouden.

En aan advocaten ontbreekt het u niet, ook niet in de kerkelijke pers. De Heraut met name heeft de wacht betrokken tegen eventueele infor maliteiten die in deze kerkelijke procedure mochten insluipen. En een officieele Commissie die trachten wil, u voor de Geref. Kerken te behouden, heeft haar werkzaamheden reeds aangevangen.

Ge zijt dus waarlijk nog geen martelaar voor uw overtuiging. En ge moest dan ook als zoodanig niet willen poseeren. En dat ge den schijn daarvan op u laadt door een optreden als van hedenavond, het spijt me om uzelf het meest.

Den loop van uw procedure rustig afwachtende, wil ik me daarmee dus niet inlaten. Maar wel wensch ik aan critiek te onderwerpen uvi kerkelyke en dogmatische denkbeelden; voorzoover ge die door woord en daad publiek gemaakt hebt.

Wat uw kerkelijke denkbeelden betreft, ge hebt die gepropageerd in uw brochure onder den titel: „Dat zij allen één zijn". En op deze bede van onzen Heiland zegt ook mijn hart volmondig Amen. Want ik geloof één heilige, algemeene Christelijke Kerk. Ik houd vast met heel mijn ziel aan de katholiciteit der Kerk. Ik ken slechts één Kerk van Christus op aarde. Niet alleen één onzichtbare, maar ook slechts ééne zichtbare Kerk. Dat is trouwens de leer van onze Ned. Geloofsbelijdenis. Zij kent maar ééne Kerk: de ware Kerk tegenover de valsche. Doch die ééne ware Kerk valt niet samen met 'n instituut, zoodat men zou kunnen zeggen: de Roomsche Kerk is de valsche, de Gereformeerde Kerk is de ware. Neen, onze vaderen hebben ook in Rome het wezen eener christelijke Kerk vastgehouden. Ze erkenden Rome's doop. Eén Heer, één geloof, één doop. Ook één geloof ja, We vinden in Rome óók het wezen eener Christelijke geloofsbelijdenis. Voorzoover Rome de belijdenis der 12 artikelen, van Nicea en Athanasius erkent, wordt volgens de reformatorische opvatting ook in Rome de ware Kerk wel degelijk zichtbaar. En één Heer. Daardoor is die Kerk onder Christus als het Hoofd één lichaam. Maar er is ook een valsche Kerk die zichzelve en haar ordinantiën meer macht toeschrijft dan Christus. Dit is de macht van het hof van Rome, van de pauselijke Hierachie, die de geloovigen in de Roomsche Kerk aan banden legt, en die de christelijke belijdenis in Rome's Kerk verbasterd heeft in plaats van ontwikkeld.

En hetzelfde geldt van de Hervormde Kerk. Met alle Chrisienen in die Kerk voel ik me één als broeders en zusters in het geloof. En tot de Hervormden, die vanavond hier zijn, zeg ik dan ook: broeders en zusters, „uw gebeente en uw vleescb zijn wij". En ik noem het een leugen wanneer men het voorstelt, alsof ik mij als Gereformeerde in mijn eigen kerkgemeenschap zou willen opsluiten. Neen, zulk farizeïsme verfoei ik met heel mijn hart. Mijn hart blijft in liefde gebonden aan de Hervormde Kerk. Ook in haar zie ik nog een openbaring van de ééne Kerk van Christus. Maar juist daarom zal ik telkens weer getuigen tegen het vergrijp, dat in haar aan de Kerk van Christus is gepleegd sinds 1816. Toen zijn de Gereformeerde Kerken in ons vaderland mishandeld en bedrogen. Toen is haar schreeuwend onrecht aangedaan. Toen heeft een kerkverwoestende bestuursmacht, die zichzelve en haar ordinantiën meer macht toeschrijft dan Christus, het Gereformeerd kerkelijk leven onder den voet getreden, door als band van kerkelijke gemeenschap voor den vroegeren band der Gereformeerde Belijdenis een reglementaire formule in de plaats te schuiven, waarbij geloof en ongeloof In allerlei richting kan samengaan.

Uit het conflict met deze onwettige bestuursmacht ontstonden Afscheiding en Doleantie. Maar al zijn wij, zonen van Afscheiding en Doleantie, zelf tot daadwerkelijk kerkherstel op den grondslag der Belijdenis gekomen, we vergeten onze Gereformeerde broeders en zusters niet, die nog geknecht liggen onder deze kerkverdervende macht, en we bidden om de vrijmaking der Hervormde Kerk van een organisatie, die met het wezen der Kerk in strijd is.

Onder die organisatie, die Christus als Koning der Kerk onttroont, bent u, collega N., op 10 Juni 1917 te 's-Qravenhage opgetreden. Niet om te getuigen tegen de bestuursmacht en tegen de leervrijheid in die Kerk. Hadt ge dat nog maar gedaan! Dan hadt ge als Simson in de kracht uws Heeren die twee steunpilaren van den synodalen Dagonstempel met uw rechter-en uw linkerhand omvat, en het gebouw tot op zijn fundamenten doen schudden. Maar ge hebt zelfs niet dutven reppen over het Eoningsrecht van Christus in zijn Kerk. Den Heere, die zijn Kerk met zijn bloed gekocht heeft, hebt ge daar moeten verloochenen. Trouwens, ge tradt op in de beurt van Dr. Cramer, die van een besliste belijdenis als accoord van kerkelijke gemeenschap en van een erkenning der koninklijke heerschappij van Christus in zijn kerk niet weten wil.

Maar ook uw eigen kerkbegrip is niet zuiver. Volgens uw eigen woorden in De Nederlander is de Kerk voor ü slechts een aardsch begrip, een aardsche gemeenschap van zondige, kortzichtige menschen. Maar als dat de Kerk was, dan bleef ik er geen dag langer lid van, en dan legde ik mijn ambt in de Kerk vanavond nog neer. Doch neen, de Kerk is mij wat anders. Ze is mij het lichaam van Christus, de woonstede des Heiligen Geestes, de moeder der geloovigen. Daarom heb ik haar lief, gelijk Christus haar liefgehad heeft, ook in haar aardsche gezonkenheid, ook in haar aardsche vernedering, ook in haar aardsche versmading. Want ik geloof, dat God haar eenmaal uit haar aardsche verduistering zal doen opklimmen tot het eeuwige licht, en als de Bruid des Lams in smetteloozen glans zal verheerlijken.

Maar uw kerkbegrip is zuiver ethisch. Voor u is ze geen vergadering der geloovigen op den grondslag der Belijdenis in gebondenheid aan het Woord van den Koning der Kerk, maar voor u is ie een religieuse gemeenschap waarin ieder zijn eigen particulier godsdienstig gevoelen heeft; met geen ander gezag dan dat der religieuse ervaring. En hiermee kom ik tot uw dogmatische opvattingen. Uw voorstelling van de Kerk als //draagster der religie'' en uw. fundeering van het geloof op den grondslag der religieuse ervaring hangen m.i. onlosmakelijk samen. Beide wortelen in uw ethische beschouwing, dat de waarheid uit het leven gekend moet worden. Het is dan niet meer het Woord Gods, dat de waarheid Gods van boven, van buiten tot ons menschen brengt, maar het is de religieuse ervaring van het geloofsleven, die als kenbron der waarheid geldt. Dan is er geen vaststaande waarheid buiten ons, door de Kerk beleden en als verbindende band der kerkelijke gemeenschap erkend, maar dan is daar het louter subjectieve gtloof der gemeente, dat zich in een variëteit van godsdienstig leven openbaart. Dan zijn wij, predikanten, geen gezanten van Christus meer, die "op last van onzen Zender zijn boodschap hebben te brengen aan zijn gemeente; maar dan worden wij meer of minder hoogstaande en hooggestemde religieuse persoonlijkheden, die met onze meerdere of mindere geloofswarmte de zielen weldadig zoeken aan te doen.

Kortom, in plaats van de objectieve Schrift stelt u de subjectieve ervaring als grond des geloofs. De Schrift is voor u niet meer de eenige kenbron der waarheid. Ze is óók niet meer de eenige toets steen voor uw religieuse ervaring. Integendeel, uw religieuse ervaring zelve wordt uw toetssteen. En dat noemt u dan Christus-ervaring.

Maar collega Netelenbos, broeder in Christus, bij uw liefde voor onzen Heiland, ik smeek u, bedenk wel wat ge doet. Want met onverbiddelijke consequentie verliest ge zoo den Christus der Schriften. En nu denk ik aan wat ook gij wel gelezen zult hebben in de jongste studie van Prof. Van der Leeuw over Historisch Christendom. Die stelt daar op blz. 102 de keuze tusschen den Christus der Schrift öf dén Christus dien ik ervaar. En dan verwerpt hij den-Christus der Schrift en der Kerk en der Belijdenis, om te kiezen voor den Christus der ervaring. "De Christus der Schrift is hem de Christus der verstarde kerkvroomheid, die buigt voor een opgelegd, uitwendig gezag; de Christus der ervaring is hem de Christus van het levend geloof, dat slechts een innerlijken maatstaf aanlegt.

En zóó beslist verwerpt hij daar den uiterlijken maatstaf van den Christus der Schrift, dat hij op blz. 50 verklaart niet te willen weten van het woord van Christus: , daar staat geschreven*. Dit eenige wapen dus, waarmee de Christus der Schrift in de woestijn tot driemalen toe den verzoeker weerstond, durft deze hoogleeraar in naam van den Christus der ervaring als onbruikbaar oud roest opbergen in een museum van orthodoxe oudheden.

Nu vertrouw ik van u. Ds. Netelenbos, dat gij, voorshands althans, er nog voor zult terugschrikken om deze woorden - van uw collega medewerker aan ^Practisch Christendom", te onderschrijven. Maar ze bewijzen toch.jnet huiveringwekkende duidelijkheid waar het heengaat, als men eenmaal zijn uitgangspunt neemt in den Christus der ervaring.

Zeker, er schuilt een onmiskenbaar element van waarheid in uw aandringen op de noodzakelijkheid van persoonlijke gemeenschap met Christus door de mystieke unie.. En, jnzoover ge daarmee wilt waarschuwen tegen het gevaar van dorre scholastiek en koud formalisme sta ik geheel aan uw zijde. De waarheid, die we voorwerpelijk belijden, moeten wê ook onderwerpelijk beleven. En we mogen niet rurten, vóórdat we den Christus vóór ons, ook als den Christus z> z ons kennen.

Maar daarover loopt thans de kwestie niet. De vraag is nu, waaruit we den Christus leeren kennen. En dan zijn het de Schriften die van Hem getuigen (Joh. 5 : 39). En dart dank ik God, dat ik van kindsbeen af de heilige Schriften geweten heb, die mij niet verstarden, maar die mij wijs maakten tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is (2 Tim. 3 : 15). In die Schriften nu, ja in die Schriften alleen, is mij de toetssteen in handen gegeven om te beoordeelen, of mijn religieuse ervaring al dan niet met de geopenbaarde waarheid Gods overeenstemt.

De Schrift alleen is mij dus tegelijk de kenbron der waarheid en de toetssteen voor mijn ervaring. Niet bij mijn ervaring, maar bij die Schrift leef ik, als Gods Geest mij door het geloof dien Christus der Schrift als mijn Zaligmaker doet kennen. Dan geef ik mijn gedachten (óók de gedachten, die mijn religieuse ervaring bij mij opwekt) gevangen in de gehoorzaamheid aan het Woord, en de religieuse verstarring in onze dagen komt niet daaruit voort, dat we leven bij het Woord, maar .daaruit, dat we ongehoorzaam zijn aan het Woord, dat we niet meer beven voor het Woord.

Onderwerping aan de volstrekte heerschappij van dat Woord in iederen levehskring, dat was steeds de kracht der gereformeerde prediking.

Collega Netelenbos, laat dat voortaan ook weer de kracht_yan uw prediking zijn.^ Ondermijn niet langer, mirar sterk het leven dat zich vastklemt aan God in gebondenheid aan zijn Woord. Breek met uw onschriftuurlijk kerkbegrip, en erken de hemelsche roeping der Kerk om te zijn pilaar en vastigheid der waarheid.

Zoo zult gij voor onze Gereformeerde Kerken behouden blijven.

Dat geve God!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 september 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 september 1919

De Heraut | 4 Pagina's