Een buitengewone plek voor bijzondere kinderen - pagina 209
Driekwart eeuw kinderstudies in het Peadologisch Instituut te Amsterdam (1931-2006)
van ambulatorium tot forensische jeugdpsychiatrie
208
Toen het Ambulatorium in 1967 begon was er eigenlijk weinig hulpverlening aan pubers (12-16) en adolescenten (16-23). De Medische Opvoedkundige Bureaus richtten zich op jongere kinderen en hetzelfde deden de toen bestaande pedologische instituten, inclusief het pi in Amsterdam. ‘Hulp’ aan jongeren was er wel maar dan was er al veel fout gegaan. Ze belandden in tuchthuizen en justitiële residentiële instellingen. Met het Ambulatorium wilde men dit laatste een stap voor zijn, door al in een vroeg stadium hulp te bieden om latere ontsporingen te voorkomen. Dit was net in een tijd dat het klachten regende over pubers die het spoor bijster raakten, zich niets van gezag aantrokken en in conflictueuze situatie thuis, op school en in het werk belandden. Men sprak over ‘asfaltjeugd’, ‘ongrijpbare jeugd’, massajeugd en ‘maatschappelijke verwildering’ van de jeugd. 3 Jongeren kwamen ook met heel andere hulpvragen dan kinderen. Het ging vooral om problemen die te maken hadden met die specifieke leeftijdsfase: identiteitscrisis, contactmoeilijkheden, losmaking van ouders, seksualiteit, homoseksualiteit, drugs in relatie tot persoonlijkheidsproblematiek, agressie, onlust, gebrek aan inzicht in werk en opleiding, en niet goed functioneren op het werk. Ze kwamen binnen op advies van ouders, onderwijzers, gezinsbureaus van Pro Juventute, vrienden en schoolartsen. 4 Na de oprichting van het Jongeren Adviescentrum (jac) in Amsterdam in 1970 vormde dit een belangrijke verwijzer. Psychologen van het Ambulatorium hielden daar wekelijks spreekuur tot wederzijdse tevredenheid. Deze samenwerking stelde het pi op prijs, omdat ze drempelverlagend werkte. 5 Aangezien vele jongeren vanuit een crisissituatie hulp vroegen, hield men de wachtlijsten zo kort mogelijk. In alle gevallen was er zo snel mogelijk, al binnen een week na de aanmelding, een eerste gesprek met de jongere. De wekelijkse vergadering van de intakestaf bezon zich op de vorm, het tijdstip en de aard van de te bieden hulp. Als bleek dat snel handelen vereist was en het Ambulatorium dat niet op korte termijn kon bieden, dan probeerde men de verwijzende instantie die eerste hulp te laten bieden. De intakestaf besliste over de aard van de hulpverlening. Die kon zich beperken tot kortdurende hulp, het zogenaamde advieswerk. De therapeut voerde met de jongere een analyse van diens leefsituatie uit en kon op basis daarvan advies in de vorm van alternatieve gedragsmogelijkheden geven. Ook schakelde men, als dat nodig was en de jongere daarmee instemde, ouders in om
Een buitengewone plek; Perfect Service; pag 208 2e proef
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 2006
Historische Reeks | 247 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 2006
Historische Reeks | 247 Pagina's