Negende Jaarverslag van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag - pagina 29

XXVII

meende hij, o. i. zeer ten onrechte, dat hij daarom geen zitting kon houden in het Bestuur. Alsof de Hoogeschool, die slechts beginselen wenscht te onderwijzen, welke ontleend zijn aan het Woord Gods, en die op elk gebied van wetenschap de onderworpenheid aan dat Woord predikt — uitging van eenige Kerk! Alsof de behoeften aan een dusdanige school niet reeds vele jaren gevoeld werd, alvorens nog sprake was van de tegenwoordige reformatie in de Hervornide Kerk! En bestaat de behoefte dan thans minder? Kwamen wij in 1879 bij elkander om van den Heere te smeeken, dat Hij ons een school ter beoefening der wetenschap mocht geven, alwaar onze zonen niet blootgesteld waren aan het voortdurend vergif der ongeloovige philosophie, die niets weten wil van onderwerping of zelfs toetsing aan Gods Woord •— en schonk de Heere verhooring van ons gebed door de stichting der Vrije Universiteit — zullen wij dan thans deze gave Gods miskennen? Waarheen zullen wij dan mi onze zonen zenden, zoolang er althans geen andere Universiteit is, die gebonden is aan het W9ord van God? Of was ons gebed in 1879 niet oprecht? Wij kunnen geen antwoord geven op zoovele raadselen van het menschelijk hart. De Heere is het, die het hart kent en de nieren proeft! Doch hoe ook ons hart met droefheid vervuld moge zijn, wanneer geliefde vrienden ons verlaten, wij wenschen nochtans in de kracht Gods voort te gaan, biddende dat Hij ons zijne wegen bekend make en ons leide in zijne paden, en vertrouwende op zijn belofte: ,Als iemands wegen den Heere behagen, zoo zal Hij ook zijne vijanden met hem bevredigen." Terwijl wij alzoo deze beide vrienden ons zagen verlaten — moge het zijn voor korten tijd — moet ons toch een woord van oprechten dank van het hart voor hetgeen zij voor de Vrije Universiteit en voor hun vroegere mede-directeuren geweest zijn. Hun arbeid, hun advies, hun vriendschap zullen door ons niet licht vergeten worden. Zegene de Heere hen op hun' verderen levensweg en in al wat zij tot Zijne eer en tot uitbreiding van Zijn Rijk zullen ondernemen. De opengevallen plaatsen werden door Gods goedheid wederom vervuld. Voor den Heer Fabius werd door de Algemeene Vergadering gekozen de heer G. H. Th. a Th. Van der Hoop, burgemeester van Doornspijk, oud-lid der Tweede Kamer der S. G. en de eerste plaatsvervanger-directeur, de heer E. G. Wentink nam, krachtens zijn recht, de plaats in van den heer v. Boetzelaer, omdat deze niet aan de beurt van aftreding was. Werden wij dus in dit opzicht niet beschaamd, ook in menig opzicht toonde de Heere, dat Hij met ons was. Het verslag der

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Terug naar resultaten Printen