Veertiende Jaarverslag van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerde Grondslag - pagina 27

XXVII

de andere zijde uit bijdragen van leden en begunstigers bestaan, bij lange na niet voldoende zijn. Telken jare, als wij de begrooting opmaken, staan wij voor een aanzienlijk cijfer, dat niet gedekt is^ en dat dus in den loop van het jaar moet gedekt worden uit bijzondere giften en collecten. Bovendien is het ons nog niet mogen gelukken verschoond te blijven van een bijdrage voor het studiefonds uit de kas der Vereeniging, aangezien nog niet algemeen genoeg gevoeld wordt, dat, waar er aan den eenen kant altijd jonge mannen van goeden aanleg en vromen zin zijn, wier middelen te gering zijn om zei ven al de kosten der studie te dragen, er aan de andere zijde in den regel wel een genoegzaam aantal vrienden in hun onmiddellijke omgeving gevonden wordt, die zulke jonge mannen bij eenigen goeden wil zouden kunnen voorthelpen, zoodat ze de Vereeningskas niet behoeven te bezwaren. Voor dat doel is die kas dan ook niet bestemd. Was het in de eerste jaren onvermijdelijk uit die kas het ontbrekende aan te vullen, zulks moest nu niet meer het geval zijn. In elke plaats of in elke classis moest genoegzame bereidvaardigheid gevonden worden, om den jongen man uit eigen omgeving te steunen. In die richting strekt zich ook de bemoeiing van Directeuren uit. Zeer hopen wij, dat zij daarin gesteund zullen worden. De groote kwaal, die onzen toestand ongezond maakt, ligt evenwel daarin, dat het getal leden afneemt en oude niet door nieuwe vervangen worden, en ook het getal der begunstigers niet in voldoende mate stijgt, vooral niet de cijfers hunner bijdragen. Dit nu is zeer bedenkelijk en moet de zorg van Directeuren vermeerderen. Een Universiteit is geen kleine onderneming. Daarom kon de contributie voor het lidmaatschap van deze Vereeniging niet lager gesteld worden dan f 25.— 's jaars. Maar dat wil niet zeggen, dat in den regel geen hoogere contributiën moesten verwacht worden van hen, die meer kunnen geven. Echter het getal dergenen, die een hoogere jaarlijksche bijdrage geven, bedraagt slechts in het geheel 9. Voorts zijn er nog tal van vrienden, die geen/" 25.— geven, en dus geen lid zijn, alhoewel hun middelen hen daartoe wel in staat stellen. Deze zijn dan begunstigers voor kleinere bedragen, soms veel te kleine. Wanneer wij verder de lijst der begunstigers nagaan, bemerken wy daaronder een vrij groot aantal vrienden; maar toch nog lang niet genoeg. Ieder lid der Gereformeerde kerken A en B, mannelijk en vrouivelyk, moest éénige vaste jaarlijksche contributie voor het hooger onderwijs geven. Een vaste contributie, die elk jaar of halfjaar wordt opgehaald, is geheel iets anders dan een vrijwillige gift. De eerste is een deel der gewone uitgaven, evengoed als voeding, kleeding, huisvesting of belasting — een deel voor de zaak des Heeren. Daarop rekent men bij zijn budget. Maar een vrijwillige gift of coUecte is een

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen