Jaarboek 1986-1987 - pagina 26
daarom hoogstens een psychologische meerwaarde hebben. Veel belangrijker is dat het bedrijfsleven zelf initiërend gaat participeren in het opzetten van nieuwe studierichtingen, onderzoekswegen, dure apparatuur en dergelijke. (3) 'W.o. en h.b.o. in perspectief?' De derde kanttekening betreft de relatie tussen w.o. en h.b.o. zelf. Ik schets hierbij een perspectief in een aantal grove lijnen. Allereerst merk ik op dat er een vergrote concurrentie zal gaan optreden tussen instelUngen onderling, resp. tussen faculteiten onderling resp. tussen studierichtingen binnen een faculteit. Bovendien gaat dit gepaard met een sterker wordende rivaliteit vanuit het buitenland. Ook de druk van het h.b.o. - dat immers in de laatste jaren sterk is opgewaardeerd - op het w.o. zal zich meer doen voelen. Dit alles impliceert een toenemene behoefte tot profilering inclusief de tendens tot een vergrote verzelfstandiging van de onderzoeksactiviteiten (met name voor het grote of fundamentele onderzoek). Vervolgens moet men zich realiseren dat de verhouding tussen w.o. en h.b.o. drastisch zal gaan veranderen. In het verleden zijn er vele nota's geschreven en plannen ontworpen op dit terrein, maar de algemene perceptie binnen het w.o. is dat er niet veel veranderd is. Schijn bedriegt! De eerder genoemde S.T.C.-operatie in het h.b.o. en de vraag van het bedrijfsleven naar h.b.o.-abituriënten zullen binnen enkele jaren de verhoudingen aanmerkelijk blijken te hebben gewijzigd. Dit te meer daar veel in het bestaand w.o. eigenlijk qua aard 'h.b.o.' is, namelijk een hogere beroepsopleiding. Hier komt nog bij dat het financiële rendement in het h.b.o. veel hoger ligt dan in het w.o. Voorts zij er op gewezen dat de vigerende studiebeperkingsplannen van het departement zullen leiden tot een opvoering van doorstroom- of kopstudie-arrangementen. Samenvattend: enerzijds meer concurrentie, anderzijds meer samenwerking. Een grotere concurrentie leidt tot profilering, specialisatie en differentiatie. Mede op grond van dit laatste anderzijds weer meer accent op samenwerking (naast kostenoverwegingen). Op grond van deze tendenties voorspel ik niet alleen een verdergaande fusiebeweging in het h.b.o., maar eveneens de opkomst van allerlei associatievormen tussen het w.o. en het h.b.o. Dit laatste kan men opvatten als een soort van convergentiebeweging. De term 'associatie' heb ik bewust gehanteerd om ermee aan te geven dat het zal gaan om een veelheid van samenwerkingsvormen. Dit spectrum loopt van eenvoudige ad hoc samenwerkingsverbanden tot integrale fusies (op termijn). Het bovenstaande betekent voorts dat ook de bestuurlijke organisatie van de h.b.o.instellingen (maar ook die van het w.o.) zullen veranderen, onder de benutting van twee polaire assen: enerzijds een veel grotere decentralisatie intern en anderzijds een versterking en professionalisering van het centrale gezag en de bevoegdheden daarvan. Ten einde wildgroei te vermijden is onder meer het volgende noodzakelijk in het h.o. Bevorderd dient te worden een grotere participatie van de vertegenwoordigers 24
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986
Jaarboeken | 174 Pagina's