GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

1903 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 19

Bekijk het origineel

1903 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 19

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

15 groepen elementaire soorten, wier kenteekens in elke richting van elKaar afwijken, wijst op vroegere alzijdige mutabiliteit. Het constant zijn der soorten is een waarnemingsfeit, hare veranderlijkheid een eisch der theorie. Dat is het oude bezwaar tegen de descendentieleer. Lamarck, Darwin, Wallace zeggen, dat het constant zijn maar schijnbaar is; de veranderingen zouden zoo langzaam verloopen, dat men ze in de korte tijdruimten der waarnemingen niet zou kunnen zien. Dit is een willekeurige opvatting. Het tegenovergestelde, dat soorten gedurende lange perioden geheel onveranderd kunnen blijven, maar onder bepaalde voorwaarden zullen beginnen om nieuwe vormen te geven, is minstens van gelijke waarde. Is de mutabihteit een periodisch verschijnsel, dan behoeven de afzonderlijke mutaties niet langzamerhand geschied te zijn. De veronderstelling laat blijkbaar het aannemen van trapsgewijze veranderingen toe. En het bestaan van lange perioden van onveranderde kenteekens is voor tallooze soorten zeker. Beslissend daarvoor is het vaak (al is 't niet geheel algemeen) voorkomen van dezelfde elementaire soort op plaatsen, die sedert eeuwen van elkaar geïsoleerd zijn. Twee opvattingen zijn er, die geschikt schijnen vele moeilijkheden der mutatietheorie op te heffen. 1». De opvatting, dat de nieuwe vorm (soort) van de moedersoort niet één keer, maar gedurende üe betreffende periode vaak en met eene zekere regelmatigheid voortgebracht wordt. 2». De mogelijkheid, het optreden van nuttelooze of schadelijke kenteekens der soort te verklaren; een niet onbelangrijk voordeel boven de selectieleer. Het beginsel .van Delboeuf zegt: Ook zonder voordeelen in den struggle for life zal een nieuwe vorm blijven, vooropgezet: l». dat hij voldoende krachtig en vruchtbaar is om zich te vermeerderen en 20. dat hij niet alleen één keer maar gedurende een vrij lange periode herhaald zou ontstaan. CONCLUSIE. 1. In de morphologische en historische descendentieleer is sprake van de Linné'sche of collectieve soorten, van stammen, families en grootere groepen. In de experimenteele descendentieleer is sprake van het ontstaan der elementaire soorten of liever nog van het ontstaan der soortkenmerken. 2. De ware klip van de theorie van Darwin is de overgang van de kunstmatige „teeltkeus tot de natuurkeus" (Paul Janet). Deze klip kan alleen ontgaan worden, indien men het veredelen der rassen en het ontstaan van nieuwe vormen als twee geheel verschillende.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1903

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 166 Pagina's

1903 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 19

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1903

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 166 Pagina's