1957 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 199
162
K. H. VOOUS
de Europese groep. Deze Noord-West-Afrikaanse geographische vorm zou dus op morphologische gronden nog tot de soort canus en op geographische gronden reeds tot de soort viridis moeten worden gerekend. Ook in dit geval zal de werkelijkheid wel in het midden liggen. 5. De groenling (Carduelis chloris) en de putter (Carduelis carduelis) bewonen grotendeels eenzelfde broedgebied in Europa en Zuid-West-Azië. Zij zijn morphologisch in vele opzichten verschillend en gedragen zich wat hun voortplanting betreft als twee gescheiden soorten. Zij ontbreken in het oostelijke deel van Eurazië. In zeer zeldzame gevallen komen in de natuur intermediaire exemplaren voor, die geheel gelijken op de bastaarden, die men in gevangenschap van de groenling en de putter heeft kunnen verkrijgen. Deze intermediaire exemplaren beschouwt men dus als in de natuur ontstane bastaarden. Het voorkomen van soortbastaarden in de natuur is een aanwijzing voor een nauwe soortverwantschap, overeenkomstig de hierboven sub 3 en 4 genoemde gevallen. Dit zou op zichzelf geen nieuw gezichtspunt zijn, ware het niet, dat in Oost-Azië, waar dus groenling en putter ontbreken, een derde soort (Carduelis sinica) wordt aangetroffen, die, hoewel iets kleiner dan de Europese groenling en putter, zeer sterk gelijkt op de hierboven genoemde bastaarden. Terwijl dus over de soortverscheidenheid van de twee geheel in eikaars verspreidingsgebied voorkomende en onderling zeer verschillende groenling en putter geen twijfel behoeft te bestaan, wijzen toch het voorkomen en de morphologische kenmerken van de Oost-Aziatische vorm sinica op een mogelijke samenhang van deze twee soorten via een uit eenzelfde stam voortkomende verspreidingsgeschiedenis. 6. In alle koude en gematigde gebieden van het Noordelijke Halfrond komen meeuwen voor van het type van onze zilvermeeuw (Larus argeniatus). Binnen deze groep kan men een grote mate van geographische variatie vaststellen in lichaamsgrootte, mantelkleur en pootkleur. In zijn meest extreme vorm wisselt de mantelkleur tussen zeer bleek blauwgrijs op Groenland en Baffin Eiland (kleine burgemeester, Larus glaucoides) en vrijwel roetzwart in Noorwegen, Zweden en Finland (kleine mantelmeeuw, Larus fuscus). De pootkleur is in een deel van het areaal geel, in het overige gedeelte bleek vleeskleurig. Met uitzondering van enkele ingewikkelde gebieden aan de pacifische kust van Noord-Amerika en in Noord-West-Europa, zijn al deze meeuwen eikaars geographische vervangers met volkomen voortplantingsaffiniteit aan de grenzen van hun arealen. Door enkele onderzoekers zijn deze circumpolair en ook op andere wijze ringvormig ver-
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1957
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 349 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1957
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 349 Pagina's