De vrijheid van het bijzonder onderwijs - pagina 170
Academisch proefschrift ter verkrijging van de graag van doctor in de Rechtsgeleerdheid aan de Vrije Universiteit te Amsterdam
bekostiging van het bijzonder wetenschappelijk onderwijs een vorm van sub-
sidiëring van particuliere activiteiten is, is de bekostiging van de rijksinstellin-
gen een financiering van in wezen eigen activiteiten van de rijksoverheid. Het
feit, dat de rijksinstellingen thans rechtspersoonlijkheid bezitten en dat als
gevolg daarvan de overdracht van financiële middelen door de rijksoverheid
aan deze instellingen naar de letter ook een vorm van subsidiëring is, doet
niet af aan de omstandigheid, dat de verantwoordelijkheid van de rijksover-
heid voor door rijksinstellingen aangegane verplichtingen een andere en
grotere is dan die voor de bijzondere instelhngen.
De conclusie van dit alles is, dat tussen openbaar en bijzonder weten-
schappelijk onderwijs een zekere financiële gelijkstelling bestaat. Niettemin
blijven de bijzondere instellingen op grond van hun vrijheid en hun eigen
aard voor bepaalde uitgaven, zoals de financiële consequenties van niet door
de overheid goedgekeurde beslissingen, zelf verantwoordelijk. Het is de taak
van de bijzondere instellingen zelf en van de overheid om het aantal gevallen,
waarin zich een dergelijke situatie kan voordoen tot het uiterste te beperken.
III. 8. De voorwaarden voor bekostiging en de vrijheid van onderwijs
IlI.S.l.öe voorwaarden voor bekostiging als vrijwillig aanvaarde, speciale
restricties
Evenals de voorwaarden voor aanwijzing of erkenning beperken de voorwaar-
den voor bekostiging de vrijheid van de bijzondere universiteiten en hoge-
scholen. Anders dan bij de voorwaarden voor aanwijzing is over het algemeen
moeilijk te zeggen, dat deze voorwaarden strekken tot het beperken van een
bepaald onderdeel van de vrijheid; een preventief toezicht op de uitgaven is
een belemmering van de gehele onderwijsvrijheid. Sommige vrijheden blijken
echter kwetsbaarder dan andere; de grondwetgever van 1917 heeft enkele
vrijheden met name genoemd om aan te geven, dat de vrijheid van de keuze
der leermiddelen en de vrijheid van de benoeming van docenten wellicht
meer dan andere vrijheden in het gedrang dreigen te komen bij het formu-
leren van subsidievoorwaarden. Ook de vrijheid van inrichting is kwetsbaar,
zoals blijkt uit de uitlatingen van minister Veringa over een taakverdeling.^'^
Hier moet derhalve wederom de vraag worden gesteld of en in hoeverre de
wetgever tot beperking van een grondrecht bevoegd is.^'^
De grondwetgever heeft in 1917 bepaald, dat het van overheidswege te be-
kostigen openbaar en bijzonder onderwijs moet voldoen aan bij de wet te
stellen eisen van deugdelijkheid. Sinds in 1948 door de overheid tot bekosti-
ging van het bijzonder wetenschappelijk onderwijs werd overgegaan raakt
deze bepaling ook die vorm van bijzonder onderwijs. Het is echter zo, dat
ook al voor 1948 de deugdelijkheid van het bijzonder wetenschappelijk
onderwijs over het algemeen reeds voldoende werd gewaarborgd door de
358. Zie par. III.7.4.2.
359. Vgl. par. II.3.1.
158
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1978
Publicaties VU-geschiedenis | 264 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1978
Publicaties VU-geschiedenis | 264 Pagina's