GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een handvol filosofen - pagina 33

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een handvol filosofen - pagina 33

Geschiedenis van de filosofiebeoefening aan de Vrije Universiteit in Amsterdam van 1880 tot 2012

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

4 Ph.], Hoedemaker: theoloog en filosoof met een afgebroken carrière 29

vielen dus niet samen. Moest er dan niet een subject zijn dat denkend de eindige wer-

kelijkheid doet zijn? Zou de empirisch-waarneembare, eindige werkelijkheid niet de

metafysische vraag oproepen: welke grond maakt het kennen van concrete verschijn-

selen mogelijk? Hoedemaker kwam tot de conclusie dat de eindige werkelijkheid al-

leen als bestaande realiteit kon worden erkend, als zij in God haar grond zou vinden.

En het menselijk denken kon alleen tot kennis komen, indien het deze grond zou

aanvaarden. Omdat de mens deze grond niet kon waarnemen of uit iets anders kon

afleiden, moest hij deze grond aannemen. Hij had het recht om dat te doen; God kon

als die grond namelijk worden gedacht, omdat hij bestaat.*"

Zo kwam Hoedemaker tot een 'kennistheoretisch-metafysisch "godsbewijs"'.'"' In

het begin van zijn boek was hij op grond van een realistisch vrijheidbegrip uitgegaan

van het bestaan van een reële vrijheid. Zijn begripsrealisme berustte echter niet op

een naïeve afbeeldingstheorie. Hij aanvaardde een realiteitsbetrokkenheid van ken-

nis, die volgens hem alleen maar mogelijk was op grond van een daaraan voorafgaan-

de verbondenheid van de mens met de werkelijkheid, en die in vrijheid kon worden

uitgewerkt.

In zijn proefschrift t o o n d e H o e d e m a k e r zich niet een aanhanger van een bepaalde

theologische of filosofische school. Hij ging eclectisch te werk, t o o n d e daarin grote

scherpzinnigheid en een gedachtegang die destijds niet zonder originaliteit was. Hij

toonde sympathie voor Aristoteles en Spinoza, bekritiseerde Plato, haalde met in-

stemming Fichte en Schelling aan, toonde kennis te hebben van Trendelenburg en

Schopenhauer, ging niet voorbij aan Engelse filosofen als Locke en Mill en Schotse

denkers als H u m e en Reid, en lardeerde zijn uiteenzettingen met citaten van Shake-

speare, Goethe, Schiller en D e Genestet. Kritische distantie bewaarde hij vooral ten

opzichte van het rationalisme van Descartes en het kritisch idealisme van Kant. D e

zesentwintigjarige H o e d e m a k e r had zich met zijn proefschrift gemanifesteerd als

een filosofisch breed georiënteerd theoloog.

In 1881 opende H o e d e m a k e r zijn colleges met het geven van een publieke lezing

over De verhouding der ethiek tot de dogmatiek, die niet alleen v o o r de studenten

bedoeld was maar o o k voor ontwikkelde belangstellenden. In het w o o r d vooraf van

de gedrukte uitgave schreef hij duidelijk te willen maken waar ethiek naar gerefor-

meerde opvatting voor stond. N i e t een zedelijkheidsideaal of een morele verbete-

ring van mens en maatschappij stond hem voor ogen, maar 'de openbaring van het

Christelijke leven'.'*'' Hij brak met de ethiek als zedelijkheidsideaal, waarin de mens

als ultiem criterium gold, en nam het geloofselement dat de mens naar G o d s beeld is

geschapen als beginsel van zijn christelijke ethiek. O p deze manier gaf hij voorrang

aan een dogmatische stellingname, maar ontkende dat hij daarmee in de christelijke

ethiek een vreemd beginsel zou hebben ingevoerd. Refererend aan de zeventiende-

eeuwse, calvinistische theoloog G. Voetius verdedigde H o e d e m a k e r de ethiek als

een theologisch vak.''^

In andere gepubliceerde colleges, bijvoorbeeld in zijn behandeling van Descartes,

toonde H o e d e m a k e r zich een antithetisch docent. V o o r hem was Descartes niet al-

40 Hoedemaker, Het probleem der vrijheid,, p. 235.

41 Aldus Vos, 'Het wijsgerige vrijheidsbegrip', p. 98.

42 Hoedemaker, De verhouding der ethiek, p . 7.

43 Hoedemaker, De verhouding der ethiek, pp. 22, 26. Zie Vree, 'Onvermijdelijk was zeker isolement', pp.

S9-6o.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 2013

Publicaties VU-geschiedenis | 548 Pagina's

Een handvol filosofen - pagina 33

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 2013

Publicaties VU-geschiedenis | 548 Pagina's