GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Orde der Liturgie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Orde der Liturgie.

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Laat ik bij de verdere l> espreking mogen beginnen met de détails.

De eerste verandering in de Orde der Liturgie betreft dus de plaats van votum' en gezang.

Nu gaat gewoonlijk' het gezang voorop. Doch Deputaten willen het votum vooropstellen.

Uit een ideëel oogpunt vialt voox het voorstel van Deputaten alles te zeggen.

Met votum en zegen 'Vangt de kbrkedienst eerst recht aan, gelijk hij ook tniet een zegen eindigt. De voorzang kan hoogstens dienen als een toeleiding daar toe.

Over de praktische uitvoerbiaarheid kan m!en echter van meening ^verschillen.

Ik heb enkele analen het Woord biediend in kerken, waar met het votum geopend werd.

Maar in de meeste van die gevallen viel mij de proef niet mee.

Er was bij het uitspreken niet de wijding en stilte, die verlangd miogen worden en bij votum en zegen passen.

Er werd geloopen en naar plaatsen gezocht en som'migen moesten het verhaal, waaraan zij bezig waren, blij'fchaar eerst in allerijl, m'aar daarom nog wat luider uitvertellen.

Ik herinner taij leen ge Val, waarin een refrein van sss.... len tpsst... door het kerkgebouw zoemde.

En om dan jn te vallen met bet: Onze hulp is in den naam' des Hoeren, heeft voor het gevoel iets onaangenaams.

De dienaar kan dat toch niet uitschreeuwen, om' daarmee te doen 'weten, dat de dienst aanvangt.

Dan kan beter de voorlezer or'et een stentorstena boven het rumoer ïbazuinen: de gemeente gelieve te zmgen, enz. en dan na een goede pauze: ik' herzeg enz.

Wij hebhen nu eenmiaal te doen met een eigenaardig kerkelijk publiek.

Er is misschien niet één land, waar zooveel „waarheid" en zooveel innige, heel het leven beheerschende godsvrucht gevonden wordt als te onzent.

Dat imaakt het gemakkelijk om van ons kerkelijk pubüék veel te verdragen.

Want daarin ligt toch de hoofdzaalk'.

Maar anders.... in vormen en manieren munt het over 't gemieen niet uit.

Er zijn kerken, wiaarin 'de volgorde, zooals die door Deputaten wordt voorgesteld, geen praktisch bezwaar zal opleveren. Een electrisch schelletje vjan den kansel naar het o-rgel, kan in andere wonderen doen.

Maar er zijn er ook', w: aarvQOx ik mijn hart vasthoud.

Zeker moiet mien ook in deze opvoedkundig te werk gaan.

Maar lopvoedk'unde is niet het werk van één Synodebesluit.

Het meer schoone en lieflijke en welluidende en ideëele te zoeken moet er langzamerhand inge-. preekt en ingecatechiseerd worden.

Daarom geloof ik', dat ik die volgorde voorloopig miaar fak'ultati'ef zou stellen.

We hêhïen'daar zoo'n mooien terfii' voor: de vrijheid dér kerken laten". „ia

Nu over het votum.

Een paar kleinigheden.

Deputaten stellen voor: Onze hulpe.

Die stomme e wordt door han gered.

Waarom?

Zou het geen tijd worden in al zulke gevallea de stomme e op te ruimen?

Ik zie geen lenkel miotief om ze nog langer aan ' te houden.

Trouwens, als men een archaïstisch ste'mpel op de liturgie en in casu op het votum' wilde drukken zou men konsekwent ook 'moeten spreken vanin den namie des Heeren en niet: in den naam.

Maar ik geloof, dat 'men goed zou doen de liturgie zooveel mogelij'k van arcliaïsmien (verouderde woorden of woordvormen) te zuiveren.

Het zal natuurlijk wel niet in de bedoeling van Deputaten liggen, dat de liturgen, die nooit de stomme e gebruikten, ter wille Van de uniformiteit die thans zullen invoeren.

Het votum' besluit in het rapport met „Amen". Oudtijds schijnt mfen over het gebruik van dit' woord bij het votum niet eenparig te hebben gedacht.

Ook kende men toen den aanvangszegen niet

Dat maakte het zich b'edienen van dit woord niet zoo hinderend als nu.

Tweemaal kort achter elkander mtet dit woord te sluiten, eens bij het votum' en eens'bij den zegen, geeft iet smats.

Daarenboven hoort m'.i. het „Amlen" bij het.votum liturgisch niet.

Het votum toch is nóch een bede nóch een zegen.

Het behelst alleen leen verklaring! van de gemeente bij anonde van den diena, ar. Vroeger had het meer den vorm van een wensch, omdat „is" veranderde in „sta”.

Evenmin als er ratio is voor het „A'mfen" bij den Doop, zoomin ook hier.

Daarom zou mien igoed doen bet te laten vervallen.

Maar een principe imlake niemand hiervan.

Beslist 'de Synode landers: men legge er zich willig bij neer.

Over zulke kwesties mag geen strijd ontbranden.

Ook niet over den aanvangszegen.

Men weet, Deputaten laten de k'euze tusschen den Paulinischen zegen, zonder eenige bijvoeging omtrent den Heiligen Geest of den verk'oirten Jo-hanne'ischen zegen.

Het gebruïfc van den Paulinischen zegen, waarin de Heilige Geest niet Vermeld wordt, beeft in vroeger jaren heel wat stof opgejaagd.

Er waren gemeenten, die de oipzettelijke vermelding van 'den Heilige'U Geest vroegen en vergat een prediker dit, dan verlieten eenige kerkgangers onmiddellijk het kerkgebouw.

Nu zal dat wel bijna nergens meer bet geval zijn.

Bedoelde Paulus in zijn zegengroet niet den Geest te miskennen, 'evenmin de dienaar des Woords, die met dienzelfden zegen tot de gemeente komt.

Of nu , aan de andere zijde de to-evoeging: „dooi den Heiligen Geest" lals een correctie op Paulus' woord, dus op ; Gods Woo^rd, dient te worden aangemerkt, is wlat lal te ver gedreven.

Deputaten oordeelen alleen: Het is gewenscht voor 'dezen zegen te 'kiezen de taal der H. Schrift,

Meerdere rekenschap leg'gen zij niet af.

Nu houdt de liturgie zich aian .dien regel niet.

Neem b.v. de Avondmjaalsformule.

Daar wordt aan het Schriftwoord: Het brood, dat wij breken, is de gemeenschap des lichaams Van Christus, nog toegevoegd': „Neemt, eet, gedenkt en gelooft, dat het liohaam van onzen Heere Jezus Christus gebroken is tot een voikom'en verzoening van al 'onze zonden".

Toevoeging is opzichzelf niet ongeoorloofd.

Misschien ware bet niet kwaad eenige meerdere vrijheid in 'deze te laten.

Als maar niet allerlei inlasschingen worden gebruikt'om het mooi te taüafcen.

Zooals vroeger nog al ©ens gebeurde met uitdrukkingen, 'die zich groep'eerden om^ 'de woorden: aanvang, vo^ortgang, uitgang oif einde.

Maar nog eens: gewichtig is deze kwestie niet.

Wel heb ik eenige bedenking tegen het voorstel, om 'de keuze tusschen die twee zegengroeten laan den dienstdoenden liturg over te laten.

De liturgie is leen Z|aak' Van de kerk' en niet van den predikant.

Hier zou 'een verkeerd beginsel kunnen binnensluipien, lal b'etreft het ook iets, wat op zichzelf genomen, weinig betedkent.

Geeft de kerkera; ad den liturg daarin de vrij'e hand, dan is het iets anders.

Maar de beslissing moet bij den 'kerkeraad blijven berusten.

De Wetsvoorlezing zal dan door den TOorlezer geschieden.

Enkele kerken hebben den voorlezer reeds op non-aktiviteit gezet.

Deputaten keuren dat niet goed.

In het vorig num'mter gaf ik' reeds hun motiveering.

Die lijkt mij lOofe volkqinteii juist.

Zoo tain oioigielijk' taioet !de indruk gevestigd alsof de predikant de alleen handelende persoon in den eeredienst is.

Velen brengen als bezwaar in, dat menig voorlezer zoo gebrekkig leest.

Maar daax staat tegenover, dat in niet zoo weinig gevallen de voorlezer beter leest dan de predikant.

Trouwens, over beter of minder gioed lezen gaat bet niet, m!aar om^ het beginsel in den eeredienst.

De drang om verrijking der liturgie is in onze fcerken VOOT geen gering deel voio-rtgekomen uit die kringen, waar men den neus wel eens buiten de eigen grenzen had gestoken.

Men vond dan, dat het daar in de kerken plechtiger zich toedroeg dan hier.

Maar zoo ta''en gekerkt heeft in kerken, die het presbyteriale cachet vertoonen, zal men wel gemerkt hebben, dat daa, r de liturgie ook niet bij één persoon berustte.

En in Genèvie èn in Parij sèn in Londen woonde ik' het zelf bij, dat een ander dan de dienstdoende predikant een deel van den eeredienst waarnam.

Daarom acht ik het uitnemend, dat Deputaten het vooT dit principe opnemen.

Alleen kan gevraagd: hebben zij den voorlezer niet te k'arig bedeeld?

In den mongendienst alleen het lezen der wet en in den avonddienst het lezen vaai de geloofsartikelen, is dat niet vpiat zuinig?

Wanneer 's avonds de geloofsbelijdenis door de gemieente wordt gezongen heeft hij heelemaal niets te doen.

Komt zóó het element, dat Deputaten zoo warm waardeeren, wel tot zijn recht?

Waarom hem ook niet de voorlezing der Schrift toebetrouwd ?

Zóó gaat hij toch wel wat al te zeer gelijken op een minimumlijder.

Over de helijdenisvragen.

Toen onze coipie over het belijdenisrapport reeds gereed lag, ontvingen we ©en stuk van Mr van Proosdij, waarin hij tal van bezwaren ontwikkelde. Hij had van ons artikel alzoo nog 'geen kennis lèmnen nemen.

Zooals, men hieronder zien zal, kwam hij een geheel andere k'onklusie dan wij. tot

Evenzeer als wij het rapport-van de lichtzijde bekeken, zoozeer bezag hij het van den donkeren kant.

Ook al is zijn inzending hier en daar wel wat al te kritiscjh, toch nemjen we haar met genoegen op.

Te meer om'tJat zij afkomstig is van een niet-Üicoioog en bovendien van een mian, die gewoon is in zijn praktijk .alle woorden, van voren. en van achteren te bekijken. Hoeveel hangt voor een jurist dikwijls niet a.an één woord! Het kan een proces, dat over ietaands levenspositie beslist soms doen winnen of verliezen.

Daarbij biedt dit ons een ongezochte gelegenheid om nog over het een en ander in zak'e het belijdenisra^Dport ons gevoelen te zeggen.

We laten dan hier het stuk volgen: '

Omtrent den materieelen inhoud van dit formulier waag ik allereerst deze opmerking, dat de „geliefden in onzenHeere Jezus Christus hunne belijdenis van „Jezus Christ'us den eenigen Zaligmaker" in bovenbedoeld formulier slechts uitgedrukt vinden in het midden van een zeer lange, twee d e, vraag, in diezelfde vraag voorafgegaan èn gevolgd door zóóvéél tnéér, dat men schier zoeken moet om deze woorden te vinden.

Waren die woorden wat gemakkelijker te vinden geweest, wellicht zou ik dan door voormelde omstandigheid reeds bij, het eerste lezen zijn getroffen. Maai-ïk moet eerlijk bekennen, dat deze vragen mij èn bij eerste lezing èn daarna in het geheel niet getroffen hebben om de eenvoudige reden, dat zij m.i. tot eiken tref-arbeid ongeschikt zijn.

Uiterst moeilijk, ik geef het dadelijk toe, moet het zijn, vragen op te stellen, die het euvel eener „geest-en-hoofdzaak"-opvatting vermijden en toch zich in de hoofdlijnen houden; die niets, dat van belang is, laten liggen, en tóch, zonder détails, geheel de belijdenis, geconcentreerd, laten beamen; ' die het innerlijk werk des harten tot openbaring laten komen door — en tegelijk met — de vrucht van het denken des geloofs.

Maar toch is dit niet een zóó moeilijke taak, dat men aan de vervulling behoeft te wanhopen. En ook de Deputaten hebben een goed uitgangspunt in het door hen aangeboden formulier helaas verstopt, toon zij: aan hen, die „voor het eerst tot het Avonrdraaal des Heeren zullen gaan", ter openbare beantwoording willen doen voorhouden de vragen, die wij allen, vóór eiken avondmaalsgang opnietiw, onszelf voorhbiUd e n; de vragen, die ons Avondmaalsformulier ons stelt in het gedeelte over „de waarachtige beproeving van onszelven".

Maar laat ik het voorgestelde formulier, dat ik zoo min m.ogelijk wil citeeren, eerst nader op de onderdeelen bezien.

Na de aanspraalc komt allereerst de inleiding, nota bene één volzin van den volgenden bouw:

Gij zijt , waardoor , dat , ten einde , en mitsdien

Met dat „ten einde en mitsdien " is 't precies de stijl van een dagvaarding! ,

Waarom probeert men toch niet eens, in dergelijk werk „zijn moeders taal" te spreken; zoU' dat niet voor hoorders en sprekers beiden beter zijn; bijvoorbeeld op deze manier:

Gij zijt hiej-verschenen, om voor God en Zijne heilige gemeente belijdenis te doen van Uw geloof.

Door deze belijdenis aanvaardt gij voor uzelï i) des Heeren Verbond, waarvan gij in Uwen Doop het teeken 2) en de verzegeling hebt ontvangen.

En ook treedt gij door die belijdenis in voUef rechten van lidmaten der Kerk, waartoe mede be-| hoort, dat gij toegang verkrijgt tot des Heeren Hci-|! lig Avondmaal.

Na den v o 1 zin, waarin deze inleiding is ingesmeed, wordt in enkele woorden verzocht, de dan volgende vragen te beantwoorden; in dit volzinnetje vond men nog' gelegenheid, het liefelijke „onge^ veinsd" kwijt te raken, zelfs met den uitgang „—elijk”.

Als men de mensohen nn eens eenvoudig vroeg, de te stellen vragen te beantwoorden, zöu dat onder Christenen niet voldoende zijn? En wil men dan al beslist het wat aandikken, welnu, vraag dan dat men oprecht antwoorde; in de omgeving, waarin het formulier gebruikt moet worden, is dat woord toch minstens zoo passend als het „ongeveinsdelijk".

Volgen dan de „drie" vragen.

„Drie”, want het zijn er geen 3. Heb ik goed geteld (zonder tellen kunt ge het in geen geval weten, al zijt ge een der Deputaten zelf), dan zijn het er een stuk of 15; maar 't kunnen er ook wel meer zijn.

Al vat men het onderzoek nog maar enkel taalkundig aan, dan ziet men reeds terstond, hoe samengesteld elke zoogenaamde vraag is en krijgt men, bij eerste ontleding, reeds het volgende rijtje:

Verklaart gij .... Belooft gij .... Aanvaardt gij .... Belijdt gij .... Is het Uw oprechte voornemen ....

Kunt U ook maar eenigszins rade n, wat hierachter telkens volgen moet? En indien ü dat niet kunt, wat zou daarvan de oorzaak zijn? Gebrekkigheid Uwer kennis van de hoofdlijnen Uwer belijdenis? Of ?

Gaan wij nu een stapje verder en zetten eens onder elkander de voornaamste vragen, die in elk der „drie vragen", pt liever:3 series, zijn ingewerkt:

Serie I betreft:

1e. de leer, die in hel Oude en Nieuwe Testament begrepen is; '

2e. de leer, die in de artikelen des Christelijken geloofs begrepen is;

3e. de leer, die in „de Christelijke Kerk alhier" geleerd wordt;

4e. de identiteit van 1, 2 en 3, onderling en met „de - waarachtige en volkomene leer der zaligheid";

5e. belijdenis van de vorenbedoelde leer;

6e. verwerping van-, - , alle dwaling" (zoo eventjes in twee woorden!);

7e. belofte van standvastigheid in die leer.') Serie II betreirt:

1e. een omschrijving van „uwen Doop als teeken en zegel van Gods Verbond";

2e. de aanvaarding van de'belofte en verplichting van dien doop;

3e. een herinnering, dat men thans toegang tot het Avondmaal vraagt;

4e. enkele vragen uit het zelf-onderzoek in het Avon dm aalsformulier, waarvan de derde vraag een samenkoppeling is van vijf stuks, die meer of minder alle zoowat hetzelfde inhouden.

Serie III betreft:

Ie. het zoeken van het kerkelijk verkeer;

2e. de aanwijzing van een deel van dat verkeer: getrouw gebruik der genademiddelen;

3e. nadere specificatie dier genademiddelen;

4e. onderwerping aan de kerkelijke tucht en vermaning (met het overbodige: „indien het mocht gebeuren, dat gij; in leer of leven U kwaamt te gedragen", waarin nog eens een tusschenzin).

Het enkele feit, dat door een overzicht als het. bovenstaande het U nog onmogelijk is, een geheel te zien of een gedachtengang te constateeren, moet voldoende bewijs van de onvoldoendheid dezer vragen zijn voor hen, die gewend zijn dergelijke overzichten te gebruiken. •

En men zegge niet: gij hebt U in het bosch begeven en ziet daarom slechts boomstammen en niet meer het geheel; of: gij hebt het horloge uiteen gepeuterd en kunt het niet meer in elkaar zetten.

Want bet is niet erikel zóó, dat er een hoofdlijn is, die verloren is geraakt onder vele stylistische arabesken. Inderdaad geef ik toe: men kan deze massa vragen concentrseren tot enkele, zelfs wel tot de drie begrippen: ellende, verlossing, dankbaarheid. Maar: de erkenning der ellende is verborgen in „vraag 1" en Uitgesproken in het midden van „viuag 2"; die der verlossing idem idem; de uitwerking der dankbaarheid vindt ge in 't slot van vraag 1, aanhef en slot van vraag 2, en. geheel vraag 3.

In elk geval, indien er eenige gedachtengang in deze vragen is, dan treedt die daaruit niet naar voren en moet men ernaar zoeken in plaats van erdoor aangegrepen te worden.

Ideaal moet zijn, dat de belijdenisvragen saamgetrokken weergeven, wat men. vóór de belijdenis heeft leeren keimen en ervaren. Een ideaal mag het zijn, dat den catechisant deze vragen worden uitgelegd, geleerd. Dat die vragen een levenssteunsel zijn; dat de herinnering aan de publieke beantwoording sterkt; dat het besef der voortdurende bevestiging kracht geeft.

Maar welke predikant zal het wagen, deze vragen zijne catechisanten te doen uit het hoofd leeren? En wie durft uitspreken, hoelang de inhoud dezer vragen in de herinnering zal voortleven?

Wie ontkomt bij' deze 'vrageii aan den indruk, dat meerderen, ieder op zijn tijd en ieder op zijn beiu't, er een vraagje tusschengeschoven hebben, en laatstelijk do Deputaten nog eens de drie „elementen", op bladz. 18 van het rapport vermeld, hierin hebben verstopt?

Na al deze vragen wil ik voorzichtig er ook eene stellen, die juist door de veelheid der vragen is gewekt: heeft de formeele werkwijze gedeugd ? heeft men (volledig) bezonnen éér men begon? heeft men (volledig) geweten, wat men vragen wilde, éér men zijn vi-agen schreef? heeft men het althan.5 geheel of ten deele geweten, toen men de conceptvragen afleverde?

Zoo ja, dan ware het toch wel gewenscht geweest, hiervan in het rapport, maar vooral: in de vragen zelf dit weer te vinden, en dan liefst zoo, dat niemand na de „drie" vragen nog vragen kon: wat vraagt men eigenlijk? Een kleine hamer, fel gedreven, heeft meer kracht. Dan een héél zware, die maar op het aambeeld

neergelegd wordt.

Snoei daarom uit Uw formulier al het onnoodige weg en neem eenigszins een voorbeeld b.v. aan het Avondmaalsformulier, dat bijna nergens Uw aandacht loslaat zelfs waar de stijl het nadeel toont van zijn afkomst.

Dit formulier leent zich dan ook uitnemend voor persoonlijk en huiselijk gebruik. Alleen van het aanhooren in de kerk blijven geheele gedeelten in Uw geheugen. En als ge onderzoekt, wat de „missing links" zijn, dan zult ge zien, dat juist op die punten de'~zinnen te lang, te ingewikkeld werden of de vaste gedachtengang een oogenblik haperde.

Verdeel dat formulier eens in b.v. zes deelen; lees in de voorbereidingsweek aan Uw huistafel of voor U persoonlijk eiken dag een dier deelen; beproef eens een anderen zinsbouw voor de passages, die U het duidelijk lezen bemoeilijken; en zie dan eens, welk een kracht" in zulk een formulier schuilt.

Maar probeer datzelfde eens met de belijdenisvragen, die in het Rapport ons aangeboden worden, deze vragen, die slechts éénmaal in het leven gesteld moeten worden en diLS wel een bijzondere plaats mogen innemen, wel van zichzelf krachtig mogen zijn om U vast te houden.

Ellende! Verlossing! Dankbaarheid!

Telkens weer hooren wij deze volgorde in Catechismus, Doopsformulieren, Avondmaalsformulier.

Waarom vinden wij ze niet 'in de belijdenisvragen terug ?

Is die volgorde soms niet sprekend, niet pakkend, niet omvattend genoeg? Nemen die drie woorden niet de hoofdzaak der belijdenis in zich op?

Ik verwacht weinig dispuut over deze vragen, en heb daarom uit een der kortste samenvattingen ('uit het drieledige zelfonderzoek volgens het Avondmaalsformulier) deze hoofdgedachten in een vraagvorm omjgezel aldus:

Belijdt gij, dat gij zondig zijt vanaf Uw eerste bestaan, en dat gij' hierom jegens God den eeuwigen dood hebt verdiend.

Belijdt gij, dat ook voor Uwe zonden Jezus, door Zijn Jijden en dood, volkomen vergeving heeft verworven.

Belijdt gij, dat hierdoor God U heeft opgonoimen in Zijn verbond der genade en aldus in de gemeenschap Zijner heiligen.

Wilt gij, "uit dankbaarheid voor deze weldaden. Uw leven richten naar Gods wil en voortdurend in Uw belij'de'nis en geheel Uw leven dien wil volgen.

In deze laatste vragen is saamgevat, wat wij vóór iedere Avondm.aalsviering bevestigend moeten beantwoorden.

„Wij”, daarmee bedoel ik: de belijdende - leden dei' kerk.

En vanzelf leidt deze samenvatting tot de opmerking: waarom moet een dooplid, dat voor het eerst ten Avondmaal zal gaan, méér belijden, dan ieder onzer door zijn Avondmaalsgang belijdt?

Deze vraag brengt U terug tot eene opmerking uit de inleiding van het formulier: door de belijdenis treedt men in de volle rechten van lidmaten der kerk, waartoe mede behoort, dat men toegang verkrijgt tot des Heeren Heilig Avondmaal.

Is die opmerking wel juist? Worden voor het veiltrijgen van die „volle rechten" niet ook nog andere vereischten gesteld, b.v. het vereischle van een bepaalden leeftijd éér men stemrecht verkrijgt?

En is het daarom niet beter, dit deel der belijdenisATagen als éénige vragen voor de toelating tot het Avondmaal te stellen.

„Ten slotte (is) schier alle vereeniging ondenkbaar, als zij slechts op eenheid van overtiuging moet rusten. De kerk omvat zoowel de kinderen in het geloof met velerlei dwaling, als de volwassenen in de waarheid: Zij sluit alleen de weerbarstigen uit." (Mr D. P. D. Fabius, „De Christelijke Staat", noot 14, in eene bespreking van De Rougemont. Les individualistes.)

Stelt men de vorenstaande vragen aan de doopleden, die toegang tot het Avondmaal begeerei]., dan sluit dit natuurlijk niet buiten, dat men diezelfde doopleden vóór hun openbare Ijelijdenis onderzoekt ten aanzien van hun kennis, overtuiging en „wandel”.

En ook sluit het niet uit, dat men a.ndere personen dan doopleden, die in de Gereformeerde Kerk ten Avondmaal willen gaan, ook bij hun openbare belijdenis, nog andere vragen stelt.

En ten slotte sluit het evemnin buiten, dat men vóór het toekennen der „volle rechten" nog eene bevestigende beantwoording ^) verlangt van vragen als bijvoorbeeld deze:

Belijdt gij, dat de weg der zaligheid waarachtig en volkomen in deze kerk geleerd wordt, in over-

eenstemming met Gods Woord, oris in het Oude en Nieuwe Testament gegeven.

Belooft gij liierom, en hierom alleen, naar de voorschriften dezer kerk te zullen leven: inzonderheid de bediening des Woords te volgen, de Sacramenten te gebruiken, en aan de kerkelijke vermaning en tucht U te onderwerpen.

Stelt men aan doopleden als veroischte voor deelneming aan het Avondmaal alleen de bevestigende beantwoording der het eerste hierboven bedoelde vragen, dan kan men daaraan onmiddellijk vastknoopen de mogelijkheid, dat in den regel de openbare belijdenis en het deelnemen aan het Avondmaal kan plaats vinden pp jeagdiger leeftijd, dan in de Gereformeerde Kerk gebruikelijk is; ook de m '0 g e 1 ij k h e i d, duidelijker te laten uitkomen, dat deelneming aan het Avondmaal niet vereischt: instemming met alle onderdeelen van de belijdenis der kerk.

Die mogelijkheid is natuurlijk niet eene noodzakelijkheid.

Eer men die mogelijkheid tot werkelijkheid laat worden, moet zij èn principieel èn practisoh nader worden overwogen; verschil en overeenkomst tusschen het gezins-paaschfeest der Israëlieten en Joden eenerzijds en het Avondmaal der Christelijke gemeente anderzijds moeten daarbij in het oog worden genomen.

Ik wil hierop thans niet dieper ingaan, doch stip deze punten alleen aan, om te doen gevoelen, hoeveel er direct samenhangt met de opstelling der belijdenisvragen.

Resmneerend kom ik tot deze conclusies:

Ie. Het door Deputaten aanbevolen belijdenisformulier heeft zoowel wat betreft zijn s t ij 1 alsook wat betreft zijn inhoud veel verbetering en vooral: vereenvoudiging, noodig.

2e. Eer de Generale Synode een bepaald belijdenis-formulier en bepaalde belijdenis-vragen aanbeveelt, stelle zij duidelijk het doel, de vereischten en de gevolgen van het belijdenis-doen vast.

Mr. A. C. G. VAN PROOSDIJ.

Belangrijke kwesties worden hierm-ee aangeroerd. Allereerst 'de vraag: boe lieb i'k een stuk, dat door Deputaten wordt aangeboden, te beoordeelen? Mag ik dit lals iniaatstaf aanleggen: bevredigt bet mijn persoonlijke wenschen?

En dan moet dit laatste al dadelijk' ontkennend worden beantwoord.

Misschien zullen Deputaten zelf moeten bekennen: persoonlijk: bad ik het liever nog wat anders gewild.

Een rapport is in den regel een compromis.

Dit geeft voor lederen Deputaat den doorslag; !ka.n ik er mij in vinden? Kan ik mij bij deze' formuleering, die na veel amendeeren is tot stand gekomen, nederleggen ?

En o.i. moet dat ook' de !m|a'atstaf zijn voor alle kritiek op een rapport.

Dat heeft ons bij onze beoordeeling v: an den rapportenbundel steeds voor den igeest gestaan.

Waarschijnlijk heeft Mr van Proosdij daarmee niet zoozeer igerefcend.

Toch duhkt ons dat het eenig juiste.

Als alle leden der Gereformeerde Kerken eens him persoonlijke (gevoelen kenbaar maakten, als zij eens zelfstandig belijdenisvragen moesten concipiëeren, zouden wij een veelheid Tan vragen krijgen, waaruit niemand meer wijs kbn worden.

Maar daarom hebben we in den wettigen weg Deputa.ten gekregen.

En nu hebben wij — ik' zeg dit ter rechtv; aardiging van mijn inzicht in het voorgestelde belijdenisformulier; het houdt geenerlei verwijt aan het adres van Mr van Proosdij in; integendeel, ik ben dankbaar, dat hij deze kwestie eens aan het rollen brengt — ons op dit standpunt te stellen: kunnen wij er ons mee vereenigen?

Natuurlijk sluitdit „zich ermee vereenigen" niet uit, dat men dan nog bij wijze van amendementen correcties zoekt aan te brengen.

Maar kan bet geheel als zoodanig worden geaccepteerd, behoudens dan vormwijzigingen?

Altoos heeft Imen er rekening mee te houden, dat men niet alleen aan eigen gevoelen, maar aan dat van alle goed Gereformleerde KeiMeden uitdrukking heeft te geven.

Men moet als het ware niet persoonlijk, maar gemeenschappelijk denken.

Hierbij komt een tweede faktor.

Bij een rapport als dit staat men voor een geschiedenis.

Er zijn in onze kerken vragen in gebruik.

Sommige daarvan zijn eeuwenoud.

Nu kan men niet op eenmaal tabula rasa maken en oordeelen: daarmede hebben wij niets te maken.

Ervaring leert, dat mien de traditie nooit zander schade verwaarloost.

Wees op en top kïnd van uw tijd, nxaar vergeet uw verleden niet.

Daarom miocbten Deputaten niet anders doen, dan zich rdsjenschap geven, of een sHel van die vragen geheel bruikbaar was, of wat er anders voor bruikbaa.rs in is.

Daarin hebben zij zich ook bevlijtigd.

Maar is de geachte inzender niet al te weinig historisch te werk gegaan?

Dit brengt piij tot een derde pxmt.

Al zijn er bij de Openbare Belijdenis steeds vra.gen gesteld, een formulier bad mien, totnogtoe niet.

Dit formulier is dus nieuw.

Verdient het nu geen aanbeveling, dat bet tenminste naar den vorm, in taal en stijl, bet kenmerk draagt van den tijd, waarin het is opgesteld?

Mr van Proosdij beantwoordt deze vraag bevestigend.

En indien er sprake was van vier of vijf formulieren van grooteren omvang dan dit, dan zou ik' bet geheel jmet hem eens zijn.

Voor het largument, dat de liturgie per se een stempel van oudheid moet dragen, voel ik niets.

Een formulier moet in gedragen taal zijn vervat.

Het moet een statiigen, plechtigen indruk maken.

Maar daartoe leent zich de hedendaagsche taal zeer wel.

Ik zou dus onmiddellijk de zijde van Mr van Proosdij kiezen, indien bet hier niet slechts één enkel formulier en dan nog zulk een kort gold.

Een voorbeeld verduidelijke dit.

Een stad zal uit zijn postkantoor zijn gegroeid. Nu kan men dit bezwaar op drieërlei manier verhelpen.

Men 'kan het oude afbreken of althans aan den dienst onttrekken-en een "geheel nieuw bouwen..

Men ban naast het oude een nieuw opfrekken en daar b.v. telefoon-, telegraaf-en girodienst onderbrengen.

Men kan ook een belendend pand aankoopen en daarmee het oude vergrooten.

Tot het laatste zal men overgaan als men maar betrekkelijk weinig ruimte meer noodig beeft. B.v. voor een nieuwen tak als den girodienst.

In de beide eerste gievallen, wanneer het bestaande gebouw veel te klein is.

Verrijst nu een geheel nieuw postkantoor, dan zou het geen zin hebben zich te houden .a, an de oude stijlconstractie. Dan behoort onze tijd er zijn cachet aan te geven.

Wordt een zelfstandig komplex nevens bet bestaande opgetrokken, dan valt er over te dispubeeren of men den ouden stijl zal nabootsen of dat men de nieuwere bouwkunst daarin tot uitdrukking zal laten komen. Ik voor rn'ij zou aan dit laatste beslist de voorkeur geven.

Maar wordt het slechts een uitbouwtje aan bet monumentale gebouw, dan moet 'bet beslist in den ouden stijl worden bijgewerkt.

Het natuurlijke biervan zal ieder gevoelen.

En nu verkeeren we in de omstandigheden, dat niet alle formulieren behoeven fe verdwijnen en voor nieuwe plaats te maken, dat ook niet een relatief groot percentage formulieren nieuw moet worden opgesteld, , ma: ar dat er slechts één klein formulier bij moet.

Wat ligt dan meer voor de hand, dan dat men den ouden stijl zoekt nabij te komen?

Die oude stijl heeft bezwaren.

De zinnen zijn over het algem'een te lang en fce vol.

Doch zoolang deze bezwaren voor de andere formulieren niet onoverkomelijk zijn, zijn ze het voor dit ook niet.

Waarmee ik' natuurlijk niet beweer, dat Deputaten ze niet korter hadden kunnen maken en toch den ouden stijl bewaren.

Maar ’t is de vraag of het zóó door den beugel kan.

En dan geloof ik' van wel.

De bezwaren, wellcte Mr van Proosdij bier aanvoert gelden tot op zdkere hoogte ook tegen de vragen; iVan andere formulieren, b.v. tegen het Doopsformulier.

Deputaten hebben de termen voor dit formulier ontleend aan de gebruiik'elijke formulierentaal.

Daardoor is dit formtulier ook verstaanbaar.

Als men nu aan kritiek op enkele woorden gaat doen, dan neem; ik het voor den uitgang , , lijk" in „ongeveinsdelijk" niet op. Zoodikwijls ik een formulier moest voorlezen, liet ik dien uitgang weg, evengoed als ik „degenen", waar het maar even mogelijk was veranderde in „zij" en „hen" of , , in . hetwelk" omzette in , , waarin”.

Maar bet woord „ongeveinsd" zou ik niet willen missen.

Het is krachtiger dan „oprecht”.

De ervaring leert al te zeer, dat met de belijdenis luchtig wordt omgesprongen.

Een waarschuwing als van Christus tot Zijn discipelen: wacht u voor den zuurdeesem' der Farizeeën, welke is de geveinsdheid, is bij de Openbare Belijdenis evenmin als bij den Doop misplaatst.

Tegen het Farizeïsme Ikan de kerk nooit genoeg op haar hoede zijn.

Maar om tot de woord-kritiek terug te keeren.

Deputaten spreken van navolgende vragen. Zonder schade kon dit „na" hier worden uitgelicht.

Doch ’t was mij niet zoozeer om woordkritieik te doen.

Liever vatte ik de zaak zelf in het oog.

En dan moet ik, wat de opvatting: nieuwe of oude. stijl aangaat, in dit sp'eciale geval aan de zijde van Deputaten gaan staan.

Dat Mr van Proosdij somte herinnerd werd aan de stijl van een dagvaarding is Ucht verklaarbaar.

Ook die stijl is overblijfsel van het Oud-Nederlandscli.

Alleen bleef hij niet zoo zuiver bewiaard als de kerkelijke stijl.

En dit zal Mr van Proosdij cmigetwijfeld toegeven, dat de taal van het belijdenisformulier voor ©en meelevend Gereformeerde heel wat doorzichtiger en begrijpelijker is dan die van een deurwaardersexploit of van het meerendeel der Nederlandsche wetten.

Toch doet ons dit ppkbmen voor taalvernienwing . goed.

Kon Mr van Proosdij door zijn ijveren bewerken dat driekwart van, ons wetboek van onbegrijpelijldieden werd gezuiverd, hij zou de hulde in ontvangst hebben te nemen van het dankbare Nederland.

Ik schrijf dit niet om een bal terug te kaatsen.

Ik heb geen recht als advokaat voor Deputaten op te treden.

Maar ik meen het in allen eenvoud en ernst.

Ik hoop, dat deze zaak onzen juristen na aan het hart zal liggen.

En ik verheug mij - er in, dat onze geachte inzender voor zulke dingen een open Oiog heeft.

De passage over de „volle rechten", een uitdrukking mede aan onze kerkelijke taal ontleend, berust blijkbaar op een vergissing.

Inzender meent, dat daarmee aan hem die belijdenis doet, ook het kerkelijk stem'rècht wordt verleend.

Maar dat ligt er op zichzelf niet in.

Het staat volgens artikel 22 van ónze Kerkenorde aan een berkeraad zelfs vrij aan de gemeente in bet geheel geen stemrecht toe te 'kennen.

Daar toch leest men — nadat gezegd is, dat de Ouderlingen door bet oordeel des kerkeraads en der Diakeneia zullen verkozen worden volgens plaatselijke regeling: „bij welke reeling het naar de gelegenheid van iedere kerk vrij zal zijn, van tevoren de gemeenteleden in staat te stellen op geschikte personen de aandacht te vestigen en voorts vrij zal zijn, voor de verkiezing zelve zooveel Ouderlingen als er van noode zijn, aan de gemeente voor te stellen, om', van diezelve (ten ware dat er eenig beletsel voorviel) geapprobeerd en goedgekeurd zijnde, met openbare gebeden en stipulation bevestigd te worden.”

Derhalve: er behoeft in bet geheel geen stemïhing plaats te hebben, wanneer een kerkeraad dat bepaalt — wat we, dit in 'het Voorbijgaan, voor onzen tijd niet aanbevelen.

Stemrecht bestaat ler in zoo'n kerk niet.

Toch komen de igemeenteleden door hun Openbare Belijdenis in het bezit van hun volle rechten.

Wel een bewijs, dat het stemrecht er niet per se in ligt opgesloten.

Wil men nog een bewijs.

Ook aan vrouwelijke lidmaten wordt in vele kerken een attestatie uitgereikt, waarop de kerkeraad ver'klaart, dat ze in het bezit waren van haar volle rechten.

Toch hadden zij het stemrecht, behalve dan in een enkele kerk, niet.

Men zal wel niet beweren, dat dit , , volle rechten" een algemeene formule is, waarmee met de uitzonderingen niet wordt gerekend.

Immers dan zou het grootste deel der belijdende leden tot de uitzonderingen behooren.

Het getal vrouwelij'ke belijdende leden overtreft toch gewoonlijk ver dat der mannelijke.

„Volle rechten" moet dan ook anders worden opigevat.

In het generaal wordt er onder verstaan, dat men het recht kan doen gelden op den doop voor zijn kinderen en toegang heeft tot bet Avondmaal.

Nu voelt men wel, dat Deputaten dat zóó in hun formulier niet konden opnemen.

Ze konden moeilijk de kerkendienaar in dezer voege tot de jeugdigen laten spreken: en als ge te eeniger tijd kindertjes mocht krijgen, dan hebt ge er recht op, dat ze gedoopt worden enz.

Dat zou het iormulier wel wat uit den toon doen vallen.

Menige jongedochter zou blozen en baar stichting zou weg zijn.

Daarom is zoo'n uitdrukking als , , volle rechten" veel beter.

Maar daarom niet alleen.

Want mten kan er ook uitgebreideren zin aan toekennen.

Men kan er ook bij" insluiten de rechten, welke de 'kerkeraad volgens plaatselijke regeling aan ieder in het bijzonder toektent.

„Volle rechten" tehoeven nog geen g e l ij 'k e rechten te zijn.

Wanneer een groep van 50 personen door volledige naturalisatie in den staat der Nederlanden wordt ingelijfd, dan 'krijgen zij allen de volle rechten van den Nederlander, miaar volstrekt geen gelijke rechten.

De vrouwen ontvangen de rechten der Nederlandsche vrouwien., en de mannen, die der Nederlandsche .miannen.

Als een 'kerkeraad verklaart, dat iemiand in volle rechten staat, dan mag daaruit dus niet worden afgeleid, dat ieder de rechten erlangt van den mannelij'ken belijdenden lidmlaat.

Een ieder ontvangt de rechten van de kategorie, waartoe hij of zij beboart.

Daarmee vervalt vanzelf de kWestie van de dubue belijdenis, welke Mr van Proosdij aian de „pïe stelde: één die toegang zou verleenen tot het Afondmlaal en één, die het stemrecht zou toekennen.

Nu heeft deze ik'westie wel een dieperen onder­ grond.

N.l. of tot toegang tot het Avondmiaal gevorderd niag worden instemming miet de belijdenisschriften onzer kerk dan wel of volstaan mtoet worden met geil minimale belijdenis, welke alleen de grondffaarbeden van het christendom bevat.

Is dit laatste het geval, dan dient het Avondmaal ooK opengesteld voor leden van andere 'kerken, 0ts zij die minimale belijdenis kunnen onder­schrijven.

Op deze kwestie ga ik nu niet in. Laat ik moigen verwijzen naar de uitnem!ende artikelen, welke Prof. H. H. Kuyper hierover vQor eeiiige jaxen in , , De Heraut" schreef.

Trouwens, dit is een kwestie ^.part.

Ze staat los Vian het rapport.

Toen de Synode van Leeuwarden Deputaten opjoeg enkele Tragen voor de Openbare Belijdenis te concipiëeren, hebben zij hieraan stellig niet gedacht

Intusschen zijn we Mr van Proosdij dankhaar, (Jat hij ons iaanleiding bood om op eenige niet onbelangrijke punten' nadere uiteenzetting te geven.

HEPP.


1) (of: aanvaardt g'ij persoonlijk? )

2) „beteekend" moge voor den theoloog niets heterogeens bievatten, voor anderen „riekt" het wet wat naar een deui'waarder.

3) Een belofte met een zekere reserve; „door Gods genade" is ér ingérascht.

4) Openbaar of niet-openbaar; mondeling of schriftelijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 mei 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

De Orde der Liturgie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 mei 1923

De Reformatie | 8 Pagina's