GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De vergissing van Prof v. Apeldoorn.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vergissing van Prof v. Apeldoorn.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Indertijd heeft een interview, dat Prof. v: Ap'eldoorn aan een van de bladen toestond, en waarin hij zich uitsprak over de interne kwesties van de Geref. Kerken opi zulke wlj'ze, dat so-mmigeö. hem aanstonds voor hun actie annexeerde-n, nog al. eenigen indruk-gemaakt. In „De Heraut" toont Prof. Kuyper evenwel .aan, dat Prof. v. Apeldoorn zich vergist heeft op een zeer belangrijk .punt in zijln betoog. De hoogleeraar zegt:

Aleen - op het. laatstgenoemde argument, dat n.l. de Kerkenorde eerst op de Synode •\'an Dordt in 1619 is . vastgesteld en dus vóór 'dien tijd niet gold, wensclien - we hier nader in te gaan. Ook omdat Mr, W. A. Vrolijk in de „Arnhemsche Post" dit argument van Prof. van Apeldoorn ^verneemt, er groot vreugdegeschal of ei-maakt en eindigt met de opmerking aan ons adres gericht: „op het terrein van het wereMUj'k recht zou ieder een .dergelijke verdediging (hij bedoelt van de Synode te Assen) onvoorwaardelijk veroordeelen; op kerkelijk terrein wordt ze door een . van onze vooraanstaande mannen (hij bedoelt schrij-^ver dezes) toegepast.'! Men ziet, hiermede kunnen '%-€ het doen. . . .

Vervolgens merkt Prof. Kuyper O'p; dat deze argumentatie ondeugdelijk is en op onjuiste voorstelling van 'de feiten berust. Imm'ers,

Immers dis Diordtsch'e Synode heeft te dien aanzien niet iets • nieuws gemaakt, maar eenvoudig het bestaande bevestigd en uitgebreid. Het is zeker waar, dat men dooiigaans spreekt en ook kortheidshalve wel kan blijven spreken van onderscheidene Kerkenordeningen (van Emdgn, Dordt, enz.) die elkander achtereenvolgens vervangen hebben, maar eigenlijk is "dat alles slechts een Kerkeno rdening, die telkens bevestigd en een weinig gewijzigd is.

Heeft nu de Dordtsche Synode, die deze van meet af geldende Kerkenorde overnam en opnieuw bevestigde, dan wellicht juist op dit punt de Kerkenorde veranderd, als nieuw artikel Art. 79 daarin ingevoegd en daarmede dus een nieuwe, voorheen niet geldende rechtsregel in onze Kerken ingevoerd? De heeren van Apeldoorn en Vrolijk schijnen dit te meenen, aniders had hun argumentatie geen zin. Nu weten we, dank zij de aanteekeningen van een lid der Dordtsche Synode, precies welke artikelen der Kerkenorde door haar behandeld en gewijzigd zijn. En juist Artikel 79 behoort daaronder niet. Het is niet nieuw ingevoegd; het is niet gewijzigd; het bleef onveranderd staan, zooals het van de eerste Synode, te Emden in 1572 gehouden, in de Kerkenorde gestaai? heeft. Men vindt het in de Kerkenorde van Emden Art. 33, in die van Dordt van 1578 als Artikel 100; in die van Middelburg van 1581 als 'Artikel 64 en i^. die van 's.Gravenhage van 1586 als Artikel 72. En.: l toch hebben onder de vigueur van deze Kerkenorde en van ditzelfde artikel al deze Nationale Synodes, en alle Particuliere Synodes predikanten afgezet, Avanneer die voor hen geroepen werden. Ze hebben er nooit aan gedacht, dat Artikel 79 dit verbood. Wat blijft er. nu van de argumentatie der heeren juristen over?

Onbegrijpelijk zegt ge, dat geen dezer heeren daar-| aan gedacht heeft. Dat ze zoo maar op den titel; Dordtsche Kerkenorde zijn afgegaan. Dat niet één hunner de moeite nam de vroegere Kerkenordeningen na te slaan. Dat zelfs een man van zoo hooge wetenschappeUjke reputatie als Prof. van Apeldoorn: er zoo in loopen kon. En nog onbegrijpelijker, dat een blad, waaraan theologen verbonden zijn, die be', weren van Kerkrecht veel af te weten, met instemnün zulk een argumentatie overnam.

Mr W. A. Vrolijk heeft in een ander artikel iii de-S zelfde „Arnhemsche Post" beweerd — hij had het: s toen aa^ den stok met den redacteur der „Geldersche; Kerkbode" — dat „betoogen van theologen" hem een.

„raadsel" zijn. „Dat zal wel daaraan toe te schrijveiri zijn", zegt hij, „dat wij juristen van Kerkrecht geen' verstand hebben. En daarom zwijgen we er verdei; over."

Dat is wel het verstandigste woord door hem ge-3 schreven. Het is alleen maar jammer, , dat hij. \^ niet eer .heeft bedacht.

Of hgt helpen zal? Er zijh tegenwoo'rdig mei^ schen, - die zich er op berO'emen, dat zij' zicl^ Van alle tegen Dr Geelkerken argumenteérende bla-| den hebben ontdaan, grandio'Selijk'. Waarna zij' zi^' met „bezwaren" tO't hun kerkeraad wenden, , "" gelende, dat tijd een gave iGods is en dat , „ï)l zwaren" van deze makelij den 'ernst van alle goedg kerkelijke handelingen honen. • . .

„Alles of nieti

Niet alleen tegen Vele kerkbodes van wie rondoi de Geref. Kerken staan en toezien, maar oO'k tegei| sommige Gereformeerde „bezwaarden", die de we-j' tenschap een dienst willen bewijzen door zich tegei> '; over haar te blaraeere-n, moet men af en toe eeii; paar nuchtere opmerkingen maken. Prof. Kuyperl en Ds Gispen doen deze week er aan.. De eerste schrijft in „De Heraut": j

Laten we thans liet bezwaar onder de oogen mogenf - zien dat" aldus luidt: „gij' volgt tweeërlei gedragslijawat de lopvatting betreft van hetgeen ons medegedeeli^ wordt in Gen. 2 en 3. Eensdeels vat ge dit geschied-l verhaal letterlijk op, als het gaat over de slang ett| haar spreken, de beide boomen, het eten van de ver^^l boden, vrucht. Maar wanneer er in ditzelfde geschiedverhaal staat, dat God den menscli formeerde uit^ het stof der aarde en den'adem des levens in zijne| neusgaten blies, of daarna, dat God voor Adam en.? Eva TÓlcken maakte van vellen en die hun aantoog^j dan beweert ge, dat dit niet in letterlijken zin is - opi te vatten. Waarom het eene wel en het andere niet? .' Gij schippert met den-Bijbel. Alles of niets!"

Laten we op dit schijnbaar zoo pakkende argument . mogen antwoorden, dat dit alles o f. niets eei ^ . dilemma is, dat niet opgaat biji de uitlegging der Scliiift'^ en alleen .toont, dat degenen, die dit bezwaar inbreiigen, al zeer weinig in hun Bijbel thuis zijn. Want ware; dit alles of niets juist, 'dan zou dit tot zeei' zonderlinge consequenties leiden. Laten we als voorbeeld mogen nemen het verhaal van Babel's torenbouw in Genesis' II. Als ons hier meegedeeld wordt dat de mensclien een stad en een toren bouwden, dan kan dit niet geestelijk worden verstaan, "vvant er gaat'vooraf, dat ze zeiden: „laat ons. tichelen sliïjken en doorb., randen"., en.de verhaler voegt er toe, dat ^ , „'de tichel hun was voor steen en het .lijm voor leem" (vers 3). Dit alles te ve, rgeestelijken zou aan den klaren en duidelijken zin der Schriftwoordéiif geweld aandoen. Ieder zal toestemmen, dat dit alles^ „letterlijk" is bedoeld. Maar als er terstond daarna volgt, dat „de Heere nederdaalde om te bezien deistad en den toren, die de kinderen der memschéii bouwden" (vers 5), dan is het even duidelijk, dat dit niet letterlijk verstaan mag worden, want God de Alomtegenwoordige, die hemel en aarde vervult, kan niet in letterlijken zin van den ' hemel naar de> aarde nederdalen, en Hij die de Alwetende is en zelfs^ van verre onze gedachten kent, behoeft niet op aarde? te komen om te bezien, wat de menschen doen. Vervolgens lezen we:

Past men nu het.dilemma alles of niets oj) dit| verhaal toe, dan zou dit tot de grootste óngerijmd-| heden leiden. Men zou dan of deze stad en toreii^ van Babel geestelijk moeten opvatten, wat in strijd| zou wezen met den klaren en duidehjken zin van liet Schriftverhaal, öf - men zou dit nederdalen Gods en^ dat bezien van wat de menschenkinderen deden let-*^ terlijk moeten verstaan, wat in strijd zou zijn nm, hetgeen de Schrift ons.leert omtrent Gods Alomtegen'j woordigheid en Alwetendheid. Is het nu een schipperen^ met den Bijbel, wanneer men in dit verhaal het ceM* letterhjk en het andere geesteKjk opvat? Natuurlijk willekeurig mag men hierbij niet tewerk gaan: et moeten gronden zijn, aèn de Schrift zelf ontleeudr* waarom men het eene letterlijk, het andere als beeUispraak opvat. Een stad en toren, waarvan zelfs het het bouwmateriaal ons genoemd wordt, kunnen nietbeeldsprakig bedoeld zijn; de aard van liet verhaal ^'^'^J^i biedt dit. Maar wat van. God den Heere hier gezego'^ wordt, kan niet letterlijk worden verstaan, omdat de Schrift zelf ons leert, dat God hemel en aarde vei-vwt en weet aller menschen werken.

Hetzelfde nu geldt precies evenzoo ten opzie; van hetgeen in Gen. 2 en , 3 ons verhaald woratt

Waarna met dit toepasselijk woord geëindiga' wordt:

Dit onderscheid nu is niet een fijne theologisclie

onderscheiding, die alleen vakgeleerden kunnen. Bi? ^grijpen, maar' het zijn de meest eenvoudige regelen , |tot recht verstand van de Schrift, die iedere Bijbelkiezer behoort te kennen. Daarom verwondert het wel 'eenigszins, dat juist degenen, die zich zelf bij voorkeur de intellectueelen noemen, zulke bedenkinigen inbrengen t^gen de beslissing van de Asser Synode. .Men zou bijna vragen, of aan het catechetisch onderwijs, dat ideze heeren intellectueelen ontvangen hebfcben, wel genoegzaam zorg is besteed.

-'•"Rn nu wat D's Gispen van Scheveningen schrijft, in betrekking .tot dezelfde kreupele toepassing van ^alles of niets". Ds Gispen heeft het oivter eea uitlating van Ds v. d. Brink, die uit een preek van Ds Gispen's Vader over Genesis 3:21 ook al „argu-: euten" distilleerde tegen de SynoJde van Assen. ^.e lezen in de „S.cheV. Kerkb.":

Mijn vader zegt in zijn preek over Gen. 3:21; ^, „Deze mediedeehnig, geliefden doet ons willekeurig *"'verschillende vragen opkomen, vragen, die niemand bevredigend kan beantwoorden."

Met een zekeren ophef roept v. d. B. uit: „Is het feniet alsof ge de preefccoupure van Dr Geelkerken ^ieest? "

Dus als iemand verklaart, dat er bij een mede-^deeling in de Schrift vragen rijzen, die niemand be-J; vredigend beantwoorden kan — dan is zijne_ verklaring Ê al gehjk aan de preekooupure, waarin getwijfeld wordt g aan de werkelijkheid van het spreken van de slang. • de werkelijkheid van de bekende twee boomen in het piParadijs en van het proe%ebod?

Mijn vader heeft nooit anders geleerd dan wat de Synode van Assen heeft uitgesproken. Alle zijn cate-^ cliisanten kunnen het getuigen. En ik daag v. d. B. ^'uit, één letter aan te wijzen, waarin mijn vader eenigen I* twijfel heeft uitgesproken aan hetgeen waarover Dr G. 1? zich heeft uitgesproken en gezegd heeft, dat er nog i'eene andere verklaring mogelijk en naar de Schrift ^'aannemelijk is dan die welke de Christelijke kerk altij(3 g: ; heeft gehandhaafd.

Mijn vader heeft eene verklaring gegeven, en wel ^; -zulk eene, 'die duidelijk en naar den zin der Schrift •sis, als hij de antropomorfische uitdrukking in Gen. .3:21 aldus omschreef: Met an.jdere woorden: : dat God d^e Heere de - gedachte gaf en het ".middel en daarin zijn doel openbaarde namelijkj _ om zelf den mensch te bekleeden met hei kleed dat ^hij nbodig iiad:

Maar Dr Geelkerken heeft geen andere verklaring pi.gegeven — en naar eigen zeggen kunnen geven over ïife, de betwiste punten in Gen. 3.

'Z Dat , ha'd van hem mogen verwacht worden al? ^^doctor in de Godgeleerdlieid, die de verklaring door fc.ide kerk gegeven in een ongunstig daglicht heeft %> gesteld en haar het merk van „traditioneel" en „naiefi'realistisch" heeft opgedrukt als een stempel van minfe derwaardigheid.

Mijn vader was „slechts" een man van art. 8 — |, zonder eenige opleiding.

Maar hij gaf eene verklaring, die ieder GereforfUneerde. kan . aannemen, de gemeente onderrichtte en ïgebeel is naar de goede roeien der exegese, die dé : ï' Synode van Assen heeft gehandhaafd.

Laat V. d. B. dan de nagedachtenis van mijn vader met rust laten.

Ja zeker, „alles of niets": Maiar het is toch een •beetje anders dan bij, Ibsen. Het wordt zoO' lang-.zamerhand ys^at vervelend, alti|d dezelfde dingen op ê merken. 'Maar ons volk moet weten, dat van de ; ; Jwetenschap'--en haar voor ieder grijpibare resultaten tot nu tóe in d-e v^oor Dr G. opgestieldfe pleitredenen heel weinig terecht gekomen is, ja, dat ze juist daar vaak in het aangezicht geslagen is. Zoodra deze beweging tot stilstand gekomen is, kan, na de afwijzing vlaii-deze onwetenschappelijke ledeneeriligen, de gerefo-rmeerde wetenschap. weer aan het werk. Momeiiteel staat de-fraotie-Geelkerken ^e, gè.teformeerd-e wetenschap in den weg.

Dreigend subjectivisme.

Over het subjectivisme, dat in de lijn van Dr Geelkerken's ideeën ligt, schrijlven verschillende bla--^en. In „De Bazuin" zegt Pirol. Bouwman:

g; j^ Nu spreekt Dr Geelkerken van „mechanische bin-|', ding öf oiiganische vrijheid inzake Schriftbeschou-^jwing". Hij spreekt in genoemde brochure niet over-|; .de mechanische of organische inspiratieleer, maar l^o-j'er de Schriftbeschouwing. Vergeten wij niet, dat K: hij zijn antwoord op de hem door de Synode ge-^1; stelde vragen uitgaf onder den titel „Mechanische ^i binding of organische vrijheid inzake Schriftbeschoull.wing" en dat hij dus zijn standpunt als dat der orga-Jrnische vrijheid tegenover het standpunt der Synode ; , ; Stelt als dat der mechanische binding. Hier was s|; '; alzoo het standpunt dat de Gereformeerde kerken ^.omtrent Gen. 2 en 3 hadden ingenomen als verwerp pclijik voorgesteld. Hij: heeft dit nader toegelicht in •tó, : 'een vraaggesprek met den correspondent van de „N. fe-.Rott. Ct." (25 Maart 1926): „Wat wij willen, is de g^, mechanische Schriftopvatting vervangen door de orgatj^fnische, waarbij het Bijbelwoord middel wordt. In het lij getuigenis van den Heiligen Geest zien wij de verzoe-^J'ning tusscheu subjectief en objectief." Hier wordt fey°P ^'Jn zachtst gesproken het subjectivisme met vlag jién wimpel binnengeloosd. Het Bijbelwoord middel voor '.^pnze beschouwing, en niet mededeeling van "de waarïeid Gods.

Mechanische binding beteekent dus in dit verband ' r het aanvaarden en handhaven van de Belijdenis, en van wat de Confessie belijdt omtrent Gods Woord; terwijl organische vrijheid in tegenstelling daarvan S.^ou moeten beteekenen, dat de christen, als orgaan i'Van den H. Geest vrij staat in het al of niet letter-Ês.lijk aanvaarden van wat de Schrift als historie mede-; deelt. Geen mechanische binding. Dat is materialistisch - ^^_rationalistisch of scholastisch, zegt-Dr Geelkerken. - 'te "11 mogen niet, zoo zegt hij, de belijdenis brengen m het platte vlak van oirs verstand, want de belijdenis ' is de uitdrukking van het geloof der gemeente in een bepaalden tijd, en bij het voortschrijden der wetenschap wijzigt zich ook de inhoud en de uitdrulddng des geloofs. Daarom moet men vrij staan tegenover de belijdenis, ja«-ook vrij tegenover de Schrift. Er moet ruimte blijven voor allerlei idealistische verklaringen van de bijzonderheden der Schrift. De zondeval is wel waar, maar of de val zoo geschied is, als in Gen. 3 ons verhaald is, is niet zeker. In elk geval moet er ruimte gelaten worden voor eene verldaring, dat namelijk Gen. 3 eene voorstelling geeft op menschelijke wijze van eene hoogere werkelijkheid.

Doch zulk eene organische vrijheid is geheel in strijd met de Heilige Schrift. Dan gaat de mensch bepalen welke is de zin van Gods Woord. Dan is er geen vastheid en zekerheid meer. Het getuigenis des Geestes in eigen hart wordt losgemaakt van het getuigenis des Geestes in de Schrift en in de Kerk. De Schriftbeschouwing eindigt in een grenzeloos subjectivisme.

Soortgelijke oritiek levert dezelfde hoogleeraar op wat Ds Busk'es beweerd heeft:

Indien wij ons niet vergissen is de opvatting van Ds Buskes nauw verwant met die van Dr Geelkerken, en is zij een middel om. onbepaalde vrijheid in zijn Schriftbeschouwing te verkrijgen.

Het lijkt zoo echt Gereformeerd, wanneer hij zegt: „Ik buig onvoorwaardelijk voor de Schrift", maar als hij dan verder zegt: Ik wü van wat de Kerk belijdt van de Schrift niets weten, en het toetsingsrecht der Kerk niet erkennen, dan komt zijn woord in een geheel ander licht te staan. Zulk een denkwijze als van Ds Buskes leidt tot een wiUekeurig subjectivisme.

Sprekende eveneens over Ds Buskes , zegt Ds v. Duinen in het „Schiedamsch Kerkhl.": .

Ik ben zoo heel blij, dat het hier volmondig erkend wordt. Dat geloof ik ook. De geest van Assen is een andere geest dan de geest die leeft en werkt in do Geelkerken-fractie. En - daarom zal al het argumenteeren, het bewijzen en nog eens weer bewijzen op niets uitloopen. Geelkerken en zijn aanhangers zijn van een anderen geest. Een geest, die naar Buskes' . ongewilde erkenning tenminste logisch naar het Ethische voert.

En daarom zullen wij van onzen kant niet rusten. — We zullen getuigen met alle kracht die in ons is, tegen dezen geest en ^ye zullen wederstaan, in het bewustzijn te strijden voor het geloof dat eenmaal den heiligen overgeleverd 'is/^-metykuaeht allen, die van .dezen geest zij, n. .s^-i^^p^^-ys? .

. Ik wil Buskes terriggeven het woord, waarin hij zelf zijn oordeel over een „synodaar'-prediliant weergaf.

- Ik heb respect voor de eerlijkheid van dezen man. Maar tegelijkertijd gevoel ik hier al het gruwelijke van deze geestesgesteldheid.

Van Ds Heida te Vlaardingen is in de daar.verschijnende Kerkb. de opmerking, dat Dr Geelkerken door te antwoorden op de hem ter Synode gestelde vragen in oommissies, feitelijk op; vroegere uitlatingen terug k-wam' "metterdaiad: .

Feitelijk liet hij zijn standpunt van Amsterdam varen en conformeerde zich, wat het recht tot ondervraging betreft, aan het standpunt der Generale Synode.

Alleen nu betwistte hij de rechtmatigheid om een verklaring op te stellen, waarin hij zich moest conforineeren aan Schrift en Belijdenis wat de met name genoemde bijzonderheden van Genesis 2 en 3 betreft, en beloven deze voortaan te leggen tot grondslag van hetgeen hij leerde in dezen.

De ontkenning van het récht der Kerken om zulk een verklaring voor te leggen is van zoo veel beteekenis, dat zij heel den band der belijdenis in de practijk ontkent.

Immers daarmede wordt toch deze bewering uitgesproken, dat niet de Kerken, maar de bijzondere personen hebben te beoordeelen en te beslissen, wat in de Gereformeerde Kerken als belijdenis, als accoord van gemeenschap zal gelden.

Niet de Kerken zelve hebben dan uit te maken of iemands uitspralcen en leer in overeenstemming met Schrift en Belijdenis zijn, dat maakt de persoon zelf uit voor de Kerken.

Hij spreekt, hij onderhandelt of onderhandelt ook niet, hij beslist of hij op vragen zal antwoorden of daar op zal zwijgen en ten leste, hij maakt uit of zijn standpunt nog Gereformeerd is of afwijkt.

Hij is de souverein en decreteert over het recht der Kerken aangaande haar eigen dienaren.

Geeu wonder, dat de Gereformeerde Kerken dat standpunt nooit hebben gedeeld.

Men zal goed doen, hier te letten op het feit, dat het niet eens gaat om den iahond Van die verklaring, maar over het recht, om zulk een verklaring voor , te leggen, zelfs ook afgedacht van den inhoud. De Utrechtscbe vergadering van bezwaarden, geruimen tijd geleden, sprak zelfs uit, dat de Synode het.-„zedelijk recht"'er toe miste.

Roomnsch?

In het „Noord-Holl. Kerkbl." schrijft Prof. Grosheide over de poging om wat tegen'Dr G. ingebracht werd uit „de gemeente", a|s „leeken werk" voor te stellen en daarna als minderwaardig te brandmerken, aldus:

'Men heeft veel met hot woord Roomsch geschermd, maar de zoo juist door ons verwoi-pen en toch door velen voorgestane beschouwing is de Roomsche. Rome kent een geestelijklieid, die het weet, en leeken, dié hebben te aanvaarden. Gereformeerden begeeren ernst te maken met het woord van den Apostel Petrus, geschreven ten opzichte van de gansehe gemeente: . Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk, opdat gij zoudt verkondigen de deugden desgenen, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht. Dat wil zeggen, dat de gemeente bij de bediening van het Woord Gods een taak te vervullen heeft. Ze is daarbij actief. Ze zit dus niet neer om te hooren zonder meer — een voorstelling, die ook in verband met onjuiste overwegingen inzake de liturgie meermalen is gegeven — ze heeft een taak te vervullen. Ze heeft het Woord Gods te verwerken, maar dat kan ze alleen indien ze de prediking onderscheidt en beproeft. Zoo heeft ze ook het recht om de prediking af te keuren naar het Woord Gods en als het moet een aanklacht in te dienen.

Terwijl zoo aan den eenen Kant wat van „onbevoegden" komt, als minderwaardig wordt op zij gezet, kennen anderzijds de als groep niet minder „laïkale" broeders en zusters zich heel wat autoriteit toe, als ze zich hier en daar to-t „een clomité" van „bezwaarden" hebben aaneengesloten. Prof. Bouwman zegt ervan in „De Bazuin":

Dat dit niet onschuldig is, is duidelijk. De comité's trachten een eigen organisatie te vormen in de kerk. Het comité heeft een bestuur, dat de actie leidt, en namens de leden handelt. Het treedt op naar de wijze der vakorganisatie. De leden mogen niet handelen, zonder het bestuur. Toen de Kerkeraad van Amsterdam de bezwaarde leden in de gelegenheid stelde met den Kerkeraad over hunne 'bezwaren te spreken, trachtte het bestuur dat te verhinderen.

Dit is dus revolutie in de kerk. Het is het vormen van een tegenkerk, welke als de Synode van 1927 niet toegeeft aan de wenschen als een nieuwe organisatie zal Qptreden om met de Gereformeerde Kerken te breken. Dit zal wel zoo'n vaart niet loopen, omdat in de groep der leiders weinig kerkvormende kracht schuilt Het gaat immers bij hen niet om zaken des geloofs, maar om verbreeding van de vrijheid. Maar desniettemin kunnen de Comité's veel kwaad doen, en menig lid der gemeente vangen in den strik der misleiding.

O, ik weet ook ernstige menschen onder die „bezwaarden". Maar die doen ook doorgaans anders.

Profanatie.

'Üii „Gijfe'rs en Feiten" halen we volgend verhaal met daaraan door het blad vastgelmoopte opmerking:

„De Arnhemsche Post" (a.-r.) van 6 Maart 1926 zegt, al eens eerder gesignaleerd te hebben het profaneerende geschrijf van de . maiinen uit de socialistische vakbeweging. ' .jgj^i& ï' -

„De Bouwer", orgaan van de^fotffS''Bouwvakarbeiders, gaf eenigen tijd geleden weer zoo'n stuk.

Kruithof, de voorzitter van het C.N.V., wordt ten tooneele gevoerd, gezongen wordt Ps. 58:3.

Een slot-tableau , wordt opgevoerd.

De sprekende Slang, de vertooning van dat tableau, wordt door de aanwezige vrouwen ooft rondgediend. Alle mannen krijgen een zureappel.

De mannen mogen den appel niet opetéüf^f^ze het tocïi, dan moeten ze oogenblikkelrjk de zaal verlaten en #ordt de vergadering op gebruikelijke wijze door vriend Veldwijk (bestuurdéiÈy.3Ë^; g^(|jawai4jj.K' Bond) gesloten."

Wordt hier nu niet op een ontzettende wijze gespot met des Christens waarheden inzake den zondeval?

Deze profanatie is nog al opieiüiartig. Maar ze is in wezen geen haar sleohter, dan wat we zoo af en toe eens gedrukt z-ien staan in Verlichte, maar anti-gereformeerde bladen. .

Waar begint het o ng e reformeerde?

Ds T. J. Hagen schrijft in de „Delftsohe Kerkbode" een artikel over de vraag: wanneer houdt iemand op, gereformeerd te z, ij, h?

Onder meer zegt hij:

Er is een oud voorbeeld om aan te toonen, dat dergeUjke vragen niet gemakkelijk zijn. Wanneer is iemand een kaalkop? Als hij honderd haren mist op zijn schedel? Of tweehonderd? Of meer? Wanneer kunt ge zeggen, dat zijn hoofd kaal is? Pas als er geen enkel haartje meer op zit?

Ga zoo maar door met redeneeren, en ge komt aan geen eind.

En toch is het weer niet moeilijk. Ge weet, al zijn er enkele twijfelachtige gevallen, heel goed wanneer ge van iemand zeggen kunt dat hij kaal is.

En zoo staat het in dit geval. Ge moet niet gaan redeneeren: ja maar, moet ik dan óók dit of óók dat aannemen om gereformeerd te zijn? Moet ik dan in alle kleinigheden meegaan met wat anderen leeren! Enzoovoort.

Want zoo staat de kwestie niet. Het is niet de vraag, of iemand in kleinigheden een andere opvatting heeft dan de meeste gereformeerden. Of zelfs in gewichtige kwesties. Wat heeft Dr Kuyper vaak een ingrijpende nieuwe opvatting ons gebracht. En sommige predikanten doen het ook. Denk bijv. aan de vraag, hoe we het Hooglied moeten opvatten.

Heusch, de Gereformeerde kerken zijn nooit kleinzielig geweest in dat opzicht. Ik zou tallooze voor-, beelden kunnen aanhalen om aan te toonen hoe mild en vrijgevig we zijn. We laten heusch ruime vrijheid aan de exegese en aan de wetenschap. Al wat de modernen hierover ook in deze dagen aanhalen en smaden, is niets dan laster. En een bewijs, dat ze onze lectuur absoluut niet kennen.

Maar wat we niet dulden en niet mogen dulden is een p rincipiëele dwaling ten opzichte van Gods Woord.

Eerherstel.

Van den heer J. Zwart haalden we reeds eenige opmerkingen aan in zijn bespireking vlan de houding der Calvinisten van vroeger tegenover de kerk-

muziek. Thans sdirifEt dezelfSeg^iSlfepJr^êiè'^»^" „Het. Orselistenblad' :

De ergerlijke manier, waarop tóëèhen de verschillende deelen der mis, allerlei onkerkelijke, wereldlijke liederen, wulpsche en wellustige, werden „georgelt en gefugoert", bracht reeds vroeg Roomsch en Onroomsch in verzet. „Dit misbruik", zegt Georg Rietschel in zijn „Die Auligabe der Orgel irii Gottesflienste bis in idas 18 Jahrhunderl", „was oorzaak der groote afkeer, welke wij in den eersten tijd der Hervorming tegen dit instrument en niet uitsluitend ep den bodem der Zwitsersche Reformatie vinden" (spatiëering van J. Z.). „Voor allen is zelfs Luther, de overigens begeesterde vriend van „Frau Musica" over het orgel niet te spreken. Er is geen enkele plaats waarin hij het gebruik'er van roemt, wel echter zijn er verscheidene ontboezemingen uit zijn pen gevloeid, geringschattend voor het orgel en zijn bespefinjg".

Geheel de 16e eeuw is dan ook vervuld van afkeer en afkeuring over het orgelspel, 't zij we van kerkelijken kant de reeks Luthersche kerfcorders nagaan t'egen de „ungeisüicben, üppigen, schamlosen, umzüchtigen und zu aller Üntugend reizenden Liedern"; die der Vlaamscbe Synoden waarin de Bisschoppen gelast worden, „zangmeesters, organisten, Idokspeleirs te weerhouden van dertele soldatenzang en alle onbetamelijke Musyck, in 't zingen en in 't spelen, op orgels en klokken", of dat we het kunstenaarsstandpunt beschouwen van den Venetiaanschen Orgelmeester Diruta in zijn „Transilvano", tegen hot onorgelmatig gedoe der „dansspelers", door wie het komt zegt hij „dat het heilig Tridenter Concilie verboden heeft, op de kerkorgels P a s s i e mezzo en andere dansstukken, zoowel vieze ais onfatsoenlijk© liederen te spelen; want wereldlijke en heilige dingen passen niet bij' elkander." (1597)

Dat ook ten onzent het orgelspel vóór en na den dienst der Gereformeerden niet stond in den heilig opgewekten of strengen boetetooin hunner prediking, zal wel igeen nader betoog behoeven.

En ook dit:

Wie dan ook den strijd der Gereformeerden tegen de oaigels verontschuldigt met 'n „onze vaderen waren nu eenmaal wat achterlijk op dat punt", is zelf niet „bij" en wie hun verzet toeschrijft aan , „CalvinistSsche dorheid", hjdt in niet geringe mate aan „historische botheid".

Het onweer uit de Synoden en van de kansels der Gereformeerden tegen het orgelspel, was nu eenmaal, nuttig en noodig om de bedorven atmosfeer waarin het verkeerde te zuiveren van de stikstof aan wansmaak en onkunde, die haar vervulde.

Als echter deze speelkunst de veredeling had ondergaan die ook haar dienaar adelde tot het kunstenaarsschap, dan is er verder geen enlïel wolkje aan den kerkelijken hemel te bekennen, waaruit ook maar het minste gevaar „der oonste van musique" heeft bedreigd.

Er is dan ook historisch gezien, niets verwonderlijks in en het heeft ook niets met , , schoonheids'haat" te maken — zooals sommige sclierpzinnige (? ) historici (? ) zich zelf en anderen wijsmaken — als onze synodale „preciesen" van Dordrecht en Middelburg (1574 en '81) „aengaende 't speelen der orglielen in : '^^^ behoort afgheset te worden" en „de Dienaers arbeijden sullen, dat 't selve, met den aldereersten afgestelt worde".

Het artikel van dear 'heer Jan Zwart is voioc velen een rijke en troostende. - oJk beschamende leering. ;

P.S. Verleden week heb ik abusievelijk de uitdrukking „Asser Calvinistjes", welke door de apologeten van dr Geelkerken aJs gouden appel op hun zilveren schaal gepresenteerd werd, toegeschreven aan een „uitgeverredacteur". Nu dit een vergissing blijkt te zijn, liaast ik me, te herroepen. Een ander is dit iudicium-pje kwijt geraakt. Wie, dat weet ik niet meer^ 'Misschien was 't ook een anonymus-je.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 mei 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

De vergissing van Prof v. Apeldoorn.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 mei 1926

De Reformatie | 8 Pagina's