GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het fiere en stijlvolle credo van den I komenden Heer."

Prof. Dr Th. L. Haitjema heeft gesproken in een kerkeraadsvergadering voor een Hervormde Gemeente over: De nood van onzen tijd en de kerk. O.m. lezen wij daarover in het uitvoerige verslag van de „Nieuwe Rotterdamsohe Courant":

De nood is ook de belager der kerk; hij bedreigt de mogelijkheid het zendingswerk in stand te hciuden, en bedreigt ook de kerk hier. Vooral de oude volkskerk, die op de inkomsten van kerkelijke goederen vaak al te gemakkelijk teerde, wordt getroffen. Het ontbindend werk van de vijanden der kerk, de ontkerstening wordt er door bevorderd. De doodehandsbelasting illustreert wel op pijnlijke wijze, dat wij' niet meer leven in een tijd, dat de staat het als een eer rekende de voedsterheer der kerk te zijn. Maar niet slechts de oeconomisohe, ook de zedelijke en geestelijke nood hebben de kerk aangevreten. Ook binnen haar grenzen is men lang niet afkeerig van surrogaten; welk een onbewogen conservatisme en gebrek aan profetisme wordt er in haar gevonden. Waarom is er in de kerk dezelfde matheid en onzekerheid, alsof de gemeente van God geen credo had, dat fier en stijlvol spreekt van den komenden Heer.

Inderdaad, het „credo van de kerk" is „fier en stijlvol". Jammer alleen maar, dat het zijn stijl al meer verliest, omdat door ondersoheidene leidende figuren de inhoud van bet „credo" verminkt is. De inhoud bepaalt den stijl. Niet omgekeerd. Hoe kan „de gemeente" fier en sti„!lvol het credo van den „komenden" „Heer" uitspreken, wanneer tegelijkertijd over den in de historie „g e k o m e n" „Heer", lomtvangen van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria, allerlei theorieën, b.v. van de door Prof. Haitjema verbreide dialectische theologie, aan „de gemeente" worden voorgelegd, die het gekomen-zijn van den „Heer" feitelijk óf ontkennen, zooals het in de belijdenis staat, óf niet meer noodzakelijk noemen? En als dan, behalve over het gekomenzijn van den Heere Christus bovendien — om nog verder terug te gaan — over de schepping, en over den historischen zondeval, dus over den eersten Adam door deze zelfde theorieën gesproken wordt op zioodanige wij'ze, dat ten aanzien van het begin der geschiedenis het credo van de kerk rondweg opzij: geworpen wordt, hoe kan men dan verlangen dat de gemeente inzake het einde der geschiedenis, en het kómen van den tweeden Adam haar eschatologisch credo fier en stijlvol opheft? ')

De nood van de kerk.

Inderdaad.

Maar theologieën als van Prof. Haitjema helpen dien nood vergrooten, en maken het klagen daarover onvruchtbaar.

Wie in de kerk thuis hoort?

Wij heibben reeds gesproken over de vraag of mens(? hen met overtuigingen als welke Prof. v. d. Berg van Eysinga verdedigd heeft (de historioiteit van Jezus ontkend), in de kerk thuds 'hooren. In verband met deze aangelegenheid schrijft Ds D. Drijver in het Vrijzinnige orgaan „Kerk en Wereld":

Evenmin als een land, kan een geloofsgemeenschap 'bestaan zonder grenzen, die aangeven waar 'het gemeenschappelijk terrein ophoudt en een ander begint.

Aan dit dilemma is niet te ontkomen.

Nu zijn theologen voldoende geoefend in de redeneerkunde om in theorie iets er op te vinden. Zij zoeken een formuleering die redding sohijnt te brengen.

Kerkopbouw heeft het een tijdlang geprobeerd met het wadhtwoord „Christus, de Heer". De omstandigheid, dat iemand als Prof. v. d. B. v. E. voor zulk een tez-m, op dogmatische gTonden, veel eer te winnen is dan die vrijzinnigen, die juist wel aan de historiciteit van Jezus vasthouden, bewijst reeds hoe ondeugd6lij% dit ondersoheidingsteeken is.

Ds Aris stelt als objectieve norm voor „Het Evangelie", met de vergunning den inhoud daarvan subjectief, dus naar eigen opvatting, te verstaan. Hij behaalt hiermee evenwel niet meer dan een formeel succes, want !hoe kan „Het Evangelie" maatstaf zijn, zonder dat het gestandariseerd is in eene omschrijving, die geen twijfel laat ?

„Een kerk, die ook ons „De Nederlander". aantrekt":

„De Nederlander" laat zich den laatsten tijd herhaaldelijk uit over kerkelijke kwesties en betrekt een enkele maal ook ons Wad in den gezichtskring. Soms gebeurt dat op niet al te boeiende wijze, b.v. wanneer onze opmerking, dat Gereformeerde predikanten ziöh niet voor het karretje van anderen, o.a. van den heer Mussert, laten spannen, beantwoord wordt met de vraag, of dan de heeren bovenbedoeld zioh dan toch wel voor een karretje laten spannen, en of zij daar ook met opgeheven hoofden loopen.

Ook in het nummer van verleden week Vrijdag wordt over ons blad gesproken. Wij lezen het volgende :

In „De Reformatie" bestrijdt Prof. K. Schilder de redevoeringen van drie confessioneele voormannen, bij gelegenheid van de herdenking der Afscheiding gehouden in de Pieterskerk te Leiden. Laat uns er bijvoegen '(al is dit over'bodig): Prof. S. doet dit op hoogstaande wijze èn met aangrijpenden ernst.

Nu gaat het hier niet om de zaaik zelve, maar om een enkele, zijdelingsdhe opmerking van Prof. S. in deze polemiek. Hij zegt n.l., bij de vermelding der Pieterskerk ; — die kerk, „met haar herinnering aan de Pelgrimfathers, een keïk dus, die ook óns aantrekt "

Nu moge ons een (in dit verband) ondeugend citaat veroorloofd zijn.

We lezen n.l. in een beschrijving van de laatste preek, die de leider der Pelgrimvaders, Ds John Robinson, voor dat kleine troepje pioniers, te Leiden, hield, vóór zij Leiden verlieten, dat hij aanleiding vond om den toestand van de kerken der Reformatie te betreuren.

Daarna citeert „De Nederlander" uit de preek wat Robinson opmerkt over den toestand van de kerken der refoi-matie zélf. Hij zegt, dat zij

„gekomen waren tot een rustpunt in hun religie en niet verder durfden gaan dan de bewerkers van hun hervorming. B.v. konden de Luthersohen er niet toe bewogen worden om verder te gaan dan 't geen Luther ervaren had, en, hoeveel meer van Zijn wil God ook had medegedeeld' en geopenbaard aan Calvijn, ze zouden liever sterven dan 't efkennen. En evenzoo, zei Robinson, blijken de Calvinisten vastgegroeid te zijn, waar Calvijn hen verliet, 'n euvel, dat zeer te betreuren is. Want ofschoon ze in hun tijd kostbare, schijnende lichten waren, zoo heeft God toöh nooit Zijn göheelen wil aan hen geopenbaard, en, zoo ze nu nog in 't land der levenden waren, zouden ze zeker even gretig en bereid zijn om verder licht te ontvangen als ze destijds waren om te ontvangen datgene, wat hun toen werd toebedeeld."

„De Nederlander", dit citeerende, besluit dan met de volgende woorden :

Wij meenden, juist in dit verband, dat 'déze herinnering aan de Pelgrimfathers niet ontoepasselijk sohijnt !

Indien soms „De Nederlander" meenen mo0ht, dat de hedendaagsöhe Calvinisten niet verder zijn gekomen dan Calvijn, laat het blad het dan maar zeggen, dan zullen wij met genoegen constateeren, dat het zich vergist. Iets anders echter interesseert ons meer : Wij meenen nog steeds, met Calvijn aan de Schrift te moeten vasthouden. En ^vij meenen ook, dat wij hierin met de Pilgrimfathers het eens zijn, gelijk wij dat ook zijn in ons verder-willenkomen-dan-Calvijn. En nu wordt de allervoomaamste vraag dus, niet, of soms de één verder komen wil dan Calvijn en de ander niet, maar dè kwestie wordt deze, of zij, die, ook in „De Nederlander", izich nog presenteeren als dragers van hetzelfde geloof in de Schrift dat Calvijn gekend heeft, inderdaad nog die Schrift gelooven. Want eer wij het dilemma : „verder óf niet verder" dan Calvijn aan de orde stellen kunnen, moet een ander dilemma besproken worden : op den weg van Calvijn, of op een anderen wèg dan hij ? Wij kunnen sledhts op d e n- zelfden weg een wedstrijd houden. En iemand die een anderen weg heeft ingeslagen dan wij, kan met ons kwalijk in discussie treden over de vraag, of wij in den wedstrijd verder zijn dan hij. Wij willen hem eerst uitnoodlgen op denz; elfden weg te gaan staan.

Vrijzinnig en Calvinistisch.

In Parijs zal binnenkort Calvijn's levenswerk herdadht worden. Onder meer hoopt daar tegenwoordig te zijn Prof. Wencelius van Philadelphia. Over dezen heeft zoowél Dr Beets als Dr v. Lonkhuyzen geschreven. Wij citeeren Dr van Lonikhuyzen uit „De (Amerikaansche) Wachter":

Prof. WenceHus — wiens positie aan een Amerikaansch vrijzinnig college hem in zake de zuiverheid van zijn Calvinisme, naar Dr Beets antwoordt, wel zeer verdacht maakt — was op dat congres (in Amsterdam, K. S.) de vertegenwoordiger van de Amerikaansdhe Calvinisten, van Calvin College, van de Christelijke Gereformeerde Kerk, enz. ! Zoo werd hij daar geaccepteerd ! I s dat eerlijk?

In Parijs wordt dus voortgezet voor een deel, wat in Amsterdam begonnen is. Overigens hebben wij reeds maanden geleden enkele dingen over deze herdenking gezegd.

Oe Chiisteiivrouw en „Gods Woord".

In „De Christenvrouw", orgaan van den Nederlandschen Ohristenvrouwenhond, Febr. 1935, wordt opgenomen een door Dr J. D. Dozy geihouden rede „over de positie van de Christenvrouw". Spr. handelt o.m. over „het luisteren naar het Woord Gods en het volgen" daarvan. We lezen ^^f£tiJ!S»'fg; afg•.»afs; J£

Nu komt de groote'moeilijkheid: „waar is dat Woord Gods te hooren en wat houdt dat Woord Gods in? " Wanneer wij die vraag pogen te beantwoorden, dan denken wij onwillekeurig aan het woord van den apostel Paulus: „Wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten deele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben". Dat is, wanneer wij denken over het Woord Gods vanzelfsprekend.

Die paulinische uitspraak over „het zien door een spiegel in een duistere rede" mag niet worden toegepast . op het Woord. Want dat is licht. Geen „duistere rede". Het door Paulus bedoelde zien moge „inadaequaat" zijn, maar het is toch „wel juist" (Prof. Grosheide op 1 Oor. 13 : 12). En het is mogelijk gemaakt juist door het Woord Gods. Anders was er van een wezenlijk „zien" geen spraJke.

Verder :

Het spreekt vanzelf, dat dat Woord niet iets is, waarover wij zoomaar de beschikking hebben, dat wij, al naar wy dat nuttig en noodig oordeelen, kunnen gebruiken.

Niet „zoomaar" de beschikking; hoe dan wèl de besdhikkiing? Kunnen wij nu het Woord „gebruiken", ja dan neen? Op die vraag zullen onze ohristenvrouwen een antwoord moeton geven, en dan het ons bekende, zullen zij inderdaad ha^.. bond en zidhzplf „christelijk" kunnen blijven noemen.

„Woord en Geest".

Het orgaan gaf — men weet het — een bewering over wat ik zou gezegd hebben in een rede. Ik ontkende de juistheid. Van de tegenspraak wordt geen nota genomen; het eenige is een nieuwe inzemderlijke qualificatie — zonder bewijs.

Beleefde groeten aan den redacteur.

Laster.

Melis Stoke schrijft in „De Groene Amst& rdammer":

En aangezien nu de aanvang van een lastercampagne meestal onschuldig is in den vorm van het kabbelend gletscherbeekje waarmee deze regelen werden ingeleid, is het van belang die inleiding aldus te moduleeren dat reeds aanstonds het ontstaan van een groote, vernietigende stroom wordt voorkomen.

Bijvoorbeeld als volgt:

Iemand zegt: Ik moet je wat vertellen.

Men doe een keuze uit de volgende antwoorden:

— Doe het dan maar schriftelijk.... Doe wat je niet laten kunt.... Vertel het maar aan een ander.... Ik heb geen tijd....

De lasteraar in commissie:

— Maar beloof me eerst, dat je het als strikt vertrouwelijk zult beschouwen... .

—' Neen. ... Ik beloof niets.. . . Doe toch niet zoo gewichtiw....

Ge hebt dan nog altijd vrijheid van handelen en de lasteraar in commissie ook.

Meestal vindt hij zijn verhaal zóó mooi en opwindend, dat het dan tenslotte toch komt.

Al naarmate het belangrijk is of futiel kunt u dan het gesprek beëindigen met:

— Loop rond.. .. Waarom vertel je mij dien onzin? .... enz. enz.

ü bent dan vrij van dien toestand van op eerewoord gesnoerde monden, en om, indien de zaak er belangrijk genoeg voor is, alle maatregelen te treffen tot een afdoend démenti.

Daar kan namelijk baast bij zijn, want niets verspreidt zich zoo snel als de laster en niets werkt trager door dan de rechtzetting.

Jammer, dat zulke herinneringen ook voor onze samenleving noodig kunnen zijn. Want er wordt geweldiig gefantaseerd, en grandioos gelogen.

Vriendelijk advies a la Melis Stoke: zeg tegen iedereen, die u „wat fijns" verteld heeft: „ooh, zet 't op papier, stuur 't briefje onderteekend naar den man in kwestie toe, of, zoo niet — zwijg en laster niet meer."

Komedianten.

Uit Amsterdamsche Kerkbode :

Komedianten trokken voorbii.

Doch waarbij zal ik dit geslacht vergelijken? Het is gelijk aan de kinderkens, die op de markten zitten en hunnen gezellen toeroepeii. . en zeggen:

..Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gii hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend". Mattheus 11 : 16—17.

De uitwerking van het gegeven :

Een straattooneeltje van spelende kinderen biedt den Heiland hier de stof voor een ernstige prediking. Die kinderen spelen zooals onze kinderen spelen. Den éénen dag spelen zij bruiloftje. Zij vlechten kransjes in hun haar. blazen op hun fluit of nemen anders maar een takje dat een fluit moet voorstellen. Zij kiezen één hunner makkertjes, die zal de bruidegom zijn, en één der meisjes zal voor bruidje spelen. Van een doekje is gauw een sluier gefabriceerd en hun gezichtjes stralen alsof het echt is! En dan blaast er één op zijn echt of nagebootst fluitje en al die kleine gasten huppelen en zwieren over den grond. Zij zijn er heelemaal in... . totdat de stem van vader of moeder weerklinkt: „Naar bed! kleine rakkers!" Den volgenden dag staat hun hoofd naar een ander spel, zij gaan begrafenisje spelen. Eén gaat daar liggen alsof hij gestorven is en zijn makkertjes plooien zijn shirt stijf om hem heen. De meisjes moeten voor klaagvrouwen fungeeren, zij moeten hun oolijke gezichtjes bedekken en vooral veel lawaai maken! De jongens zullen als lijkdragers optreden. Kleine komediantjes kunnen zij zoo zijn. die kinderen! Maar soms wil het spel niet • vlotten. Hun hoofd staat er niet naar. De een wil bruiloftje spelen en blaast met bolle wangen op zijn fluit, maar neen hoor! de anderen willen niet dansen! „Wij hebben er geen zin in om bruiloftje te spelen" zeggen zij. Goed, dan wat anders! Een meisje gaat schijnbaar diep bedroefd met het gezicht tegen den muur staan. Zij windt haar kleedje om het hoofd en begint een droevig liedje te zingen. Gij hoort in gedachten dat hooge stemmetje al, met die lange uithalen! Maar mis hoor, niemand doet mee. Zij hebben geen zin.

Als de Heere Jezus Zijn tijdgenooten met zulke kinderen vergelijTct, zegt hij daarmede: „Menschen, gij zijt Komedianten!" Johannes is gekomen met zijn boeteprediking, de menschen hebben hem een seizoen gevolgd, maar toen hebben zij gezegd: „Kan er dan

192 heel geen lachje en geen versje op overschieten? Neen, waarde Prediker, zoo'n Godsdienst is mij een beetje te somberl Daar heb ik geen zin in!"

De Heiland is gekomen als de Gevende. Hij heeft gepredikt den God, Die geeft! En wat zeiden toen die zelfde menschen? Nadat zü Hem een seizoen gevolgd hadden, zeiden zij: „Gaat dat zóó maar? " En zij zijn niet gekomen om te nemen het Koninkrijk der Hemelen met geweld. Zij hebben van hun eeuwig heil een komedie gemaakt, een spelletje!


1) Ik onthoud me hier van verdere aanduiding; wat ik op het oog heb, werd breed besproken in de reeks hoofdartikelen: „Iets over de waarde of waardeloosheid der geschiedenis". K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's