GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZIELKUNDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIELKUNDE

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Philosophie bij het Creatianisme.

I.

pe oorsprong van de ziel ea het ontstaan van liet leven zijn twee problemen, die , nauw met illjander verwant zijn. Leven toch is het bestaan, Yjn «en ding met een zekereni inJioud door God daaraan gegeven. Die inhoud is bij den mensch jls beelddrager Gods een religieuse kern, waarin attfflei functies wortelen. De vraag naar den oorsprong van die kern staat dus in verband met die jaar het begin van het zich daarin openbarend leven. Het leven is eea philosophisch begrip, zoodat wij verplicht zijn aan de philosophie te vragen «at zij te zeggen beeft over het probleem van het Greatianisme, den oorsprong van de ziel.

Met philosophie bedoelen wij hier die, welke tgaat van de Schriftopenbaring Gods en het in Chiistus gewortelde bewustzijn, dat die openbaring kent. Voor de philosophie die niet uitgaat an deze beide factoren bestaan de problemen van het Greatianisme niet, want zij mist de begrippen „schepping" en „voorzienigheid", die de IMlige Schrift ons openbaart, en waarover , de Creatianist nadenkt. De Christelijke philosophie daarentegen bezint zich over de verhouding van God en wereld, tot welke oot behoort het men-

schelijk leven. De Biologie (levensleer), is de wetenschap, die alle met het leven in verband staande problemen behandelt. Ze is een onderdeel van de philosophie en niet een zuivere ervaringswetenschap', zooals zij vaak gedefinieerd wordt. Immers is ons leven niet gebonden aan den tijd' tusschen geboort» en sterven. Ook zijn er verschillende wijzen van teven, zooals bij planten, dieren en menschen, die vóór alle ervaring gegeven zijn. Voorts is een kenmerk van het leven, dat het organisch is, d.w.z, kort uitgedrukt, dat een geheel van leven meer is dan de som van levende deelea. Het kan dus niet verklaard worden als een machine die uit en in elkaar gezet kan worden, maar het heeft zijn eigen wetten.

Een eigen Biologie hebben die Creatianisten, die het plantaardig en dierlijk leven in dten mensch laten sterven en die het hoogere leven tot erfgenaam maken van de beide lagere levenswezens. Daarin schuilt een opvatting, die o.i. den toets vaa de critiek niet kan doorstaan. In nog sterkere mate geldt die critiek het begrip „stof" ^materie), dat zij bij hun stelUngen gebruiken, die een onbezield hchaam met een ziel verbinden door het toevoegsel van den persooa of de ikheid. In al deze voorstellingen van het ontstaan der ziel is de materie gedacht als een mechanisme, waarin zielen naar een zeker 'plan uit en ingaan. Men w.erkt dus met een afgetrokkenheid van het denken, die m de werkelijkheid niet voorkomt. Het leven in plant, dier en mensch is geen mechanisme, maar georganiseerde of bezielde stof. De zaadcellen van het lichaam kunnen dus niet als onbezielde factoren met één of 'meer zielen begiftigd worden, want zij zijn bezield'. Voorts is in de genoemde •voorstellingen het begrip „leven" willekeurig bepaald. Nergens in de natuur vinden wij een 'overgang van het plantaardige naar het dierlijke leven en van het dierlijbe naar het menschelijke leven. Wiaarom zou het dan in den moederschoot zoo toegaan? Daarvoor is geen enkele analogie. Al wat wij weten aangaande planten- en dieren-zielen is afgeleid uit de menschelijke ziel. Deze is persoonlijk, d.w.z. kan voor zich zelf object worden, maar het leven inplanten en dieren is onpersooiiüijk — psychisch. Onze eigen ziel kennen wij door onmiddellijke waarneming, maar die van de dieren door afleiding of analogie. Hoe zullen 'wij dus waarnemen of er aan onze schepping als persoonskern nog een onpersoonhjk-psychisch leven is voorafgegaan? Men antwoordt van de zijde van het Neo-Creaüanisme, dat het aannemen van een onpersoonlijk psychisch leven in het embryo noodig is met het wg op de erfelijkheid van zekere eigenschappetn van onze voorouders. Dit kan waar zijn ajs men wrkt met een humanistisch erfelijkheidsbegrip in ™ Biologie, maar niet als men de Christelijke opvatting van de erfelijkheid deelt, zooals die vroeger door ons is voorgesteld. Schijnbaar laat de «etinitie van erfelijkheid bij Götte en Driesch niets "^^ vvienschen over, als zij zeggen „een deel van een eiproduct verandert zich steeds in eenige voortbrengselen, die betrekkeUjk gelijk zijn aan hun uitgangspunt". Aan deze definitie ontbreekt de leerste oorzaak van de verandering van het pi- Product. Volgens de Heilige Schrift wordt de natuur, na hare schepping door bet Woord, gedragen en ontwikkeld door den Heiligen Geest. ^^g; !" Ps- 104:30: Zendt Gij Uw Geest uit, zoo ^°™^n zij geschapen). Bij planten en dieren erkt Gods Geest aldus, dat de tweede oorzaken oms een gelijke eigenschap, soms een variatie aarvan in hun kroost voortbrengen. De gelijke genschap kan zijn aangeboren of later verwor-ven, instinct of neiging. "De ongelijke eigenischap kan zijn een modificatie (bij kwetsing), een kruising of een mutatie (sprong). De wetten van erfelijkheid en variatie zijn lang niet alle bekend. Maar ook al nemen •wij vaste wetten daarvan aan, zoo vragen we nochtans, waarom moeten die wetten diezelfde zijn bij planten, bij dieren en bij menschen? De kracht tot ver-erven of varieeren Ugt niet in een levenlooze stof miaar in een zael, die ontplooid wordt door de werking van Gods Geest. Wat is er dan tegen om aan te nemen, dat de Geest bij den mensch de persoonskern kracht geeft om die miaterie aan te nemen die gelijkt op of ver^ schilt van die van zijn voorouders? Daartoe zijn toch niet twee of meer zielen van noode? Er bestaat een eigenaardige opvatting van de erfelijkheid, volgens welke ze kan vergeleken worden bij het geheugen. In de kiem bestaat dan een zekere herinnering aan alles wat de soort in den loop van haar leven heeft ontmoet, en de geschlktr held om dat alles geheel of gedeeltelijk te reproduoeeren. 'Bij deze opvatting maakt men de onpersoonlijk bezielde stof tot een persoon met eigen voorstellingen en eigen reproductie daarvan, een stelling, die zichzelf weerspreekt. Neemt men echter aan, dat de Heilige Geest het geschapene ontwikkelt, dan geldt deze gedachte in ^over, dat God eenerzij ds de verscheidenheid bemint doch anderzijds ook een zekere rbythmus van telkens terugkeerende eigenschappen onderhoudt, die Hij zich herinnert.

De Philosophie kan dus evenmin als de Theologie het probleem van de schepping der ziel opilossen, want het leven is een mysterie evenals de dood. Wiel ontsteekt de Philosophie licht over het vraagstuk wat het eerst ontstaat, de materie van het latere lichaam of het ordenend principe in die stof. Logisch is dit beginsel het eerst, want onbezielde stof is een mechanisme en dat is het lichaam niet. Maai- ook in tijd het eerst, want 'anders zouden de functies aan het werk gaan zonder leiding en nooit het door God gestelde doel bereiken.

De discussie kan zich dus verder bewegen om dit punt, wat is het vormende principe van de zaadcellen waaruit het menschelijk leven wordt opgebouwd. Is dit beginsel een onpersoonlijke, maar substantieel bestaande ziel? Of is het een persoonskern, die onder de leiding des Heiligen Geestes met functies wordt bekleed, en dlie aanstonds in zekere verhouding tot God en het g[eschapene wordt gesteld?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

ZIELKUNDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's