GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Chi. Gereformeerden en de eenheidsvraag.

Dr A. Kuyper schreef eens:

„Alle degenen, die één in Belijdenis zijn, moeten eindigen met in één kerikelijk verband saam te komen.

Plaatselijjlc m: Ogen ze gescheiden zijn, doordien de ééne belijder in Kampen woont en de andere in Amsterdam. Maar wonen ze in éénzelfde plaats, dan kunnen ze op den duur niet tot twee onderscheidene kerken behooren.

"VVel is bet denkbaar, dat ze, gelijk in Schotland, beide in éénzelfde stad wonen, maar ingedeeld zijn bij afzonderlijlie 'kerspelen of parocbieën. Dat onderscheid toch raakt alleen den gang van dienst, en wie durft zeggen, dat de Sohotscbe parochiaalindeeling niet voordeelen beeft opgeleverd, die ónze Gereformeerde Kerken missen ?

Maar noch de locale ondersobeiding, noch de c'hiale indeeling raait bet bart der guaestie. Het bart der quaestie zit in de vraag : wat.] i beid voor uw ziel is ? waar ge bij leeft ? waar kracht in sobuilt ? In, bij en voor wat waa: ge sterven wilt ? D i e waarheid, en die allee uw b e 1 ij d e n i s.

En nu zeggen we, dat, indien er twee zijn, deze belijdenis overeenstemmen, 'zè ook o] duur in geen twee kerken kunnen 'zitten, eindigen moeten met in één kerk saam te k 3

De kracht van Gods beilige Waarheid is nie ) banden te leggen. En wat bezwaren de util ' politiek oo'k moge koesteren, en wat bedenking ^ gemakzucht ook moge opwerpen, en welke hi nissen de wet der inertie ook in den weg mog' n gen, ja, boeveel struikelblokken we ook zelf dooi zonden aan den loop ivan bet Woord mogen stellen, de uitkomst 'zal toonen dat de levende Vg ivan Gods beilige Waarheid èn die bezwaren bedenkingen èn die bindernissen èn die struike ( ken ten leste op zü dringt, en toch glorieuselijk breekt om die oprecht geloovigen te vereenigen, 1

Wie bier geen Amen op zegt, die zegt te bel n wat hij. niet kent, en heeft voor wat bij dan i i nog nooit de geestdrift van het belijden in zijn p voelen ontvonken." < Heraut 260, 17-12-'82.) l

Het is de kracht van déze overtuiging, die de Sj p van „de Gereformeerde Kerken" reeds meer dan t maal er toe dreef, zich te richten tot die der „Christi m Gereformeerde Kerk" met de vraag of geen toenadi moest worden gezocht Ook nog in 1936. Binner — het stond in de bladen — zal het antwoord der d Geref. Synode van 1937 binnenkomen. l

Elk jaar luider roept deze kwestie om oplossini m is het maar een poging daartoe door s a m e n s l king. (

Misschien is het niet aan velen bekend, dat er veel eerder getracht is, met de leiders der na 189 s vormde „Chr. Geref. Kerk" saam te spreken. I ; Kuyper doelde hier op, toen hij schreef: e

„Dat er uit deze actie (van Ds v, Lingen, B kerkelijk niets worden kan, is duidelijk. Immer Baptisme is in den grond anti- kerkelijk. En neer deze groep zich bovendien nog in den coHei kerikgenootsobap'pelijken kerkvorm aandient, uitzicht op natuurlijken groei uitgesloten. f U

D'at de Classis van Amersfoort ivoor een enkel het geding tot scherpe belijning 'ZOcht te brengea uitmuntend. t

Bij eiken strijd op kerkelijk terrein moet bet of laat tot juiste formuleering komen. ö t

Maar die formuleering is er nu eenmaal. In g ' heldere betoogen is nu deze groep te woord gest I

(Dr A.) Kuyper, Heraut no. 894 (10 Febr. 1 l Thans, in 1937, zou Dr Kuyper allicht zijn qual « tie van „baptisme" niet volledig achten. Ons interes ~ dan ook meer de kwestie zelf, waarop hij doelt i , laatste woorden. Blijkbaar zien ze op het beslui [

classis Amersfoort, die, om in contact te komen met de Heeren Ds v. Lingen, Ds Wisse, Ds Schotel, Ds Wessels, leiders der Chr. Geref. beweging, deputaten benoemde, die in 1894 zich tot deze heeren richtte met een brief, die ook in de pers gepubliceerd is. We lezen daarin o.m.:

„De Glassis Amersfoort der Gereformeerde Kerken heeft.... met leedwezen het feit overwogen, dat door TJ, 'zoowel elders als in de ierken tot onze Glassis behoorende, voortdurend pogingen worden aangewend, om tegenover de bestaande Gereformeerde Kerken, atfdeelingen- op te richten van de zich noemende Christelifk Gereformeerde Kerk."

De schrijvers stellen nu voor, dat 23 Oct. 1894, 6 uur, een saamspreking zal gehouden worden in de Geref. Kerk van Baarn, waar destijds Dr H. H. Kuyper predikant was. Volgende stellingen zouden o.m. in debat kunnen komen:

„Volgens onze Ned. Geloofsbelijdenis m a a Ik t, wie de G e r e f o r m' e e r d e kerken in Nederland verlaat en een andere kerkformatie opricht of zich daarbij voegt, zich schuldig aan scheurmakerij en doet tegen de instelling van God." (Art. XXVIII der Ned. Geloofsbelijdenis.)

„De thans zich noemende Ghr. Geref. Kerk verzaakt het beginsel der actie van 1834."

Mede-onderteekenaar van dit stuk was ook Dr H. H. Kuyper. Dat Dr A. Kuyper deze formuleering scherp belijnd noemde en daarom prees, merkten we reeds op. Helaas, het heeft niet gebaat. De „Synodale Commissie van de Chr. Geref. Kerk" publiceerde in „De Wekker" van 19 Oct. 1894 de uitnoodiging der Classis Amersfoort en het antwoord, dat, van harentwege, hierop gegeven werd. Zij deed dit, gelijk zij zeide, en met vette letter drukken liet, „om aan dergelijke kunstenarij en maar eens voor goed een einde te maken". (Zie „Bazuin", Bijvoegsel, no. 43, 1894^).

Kunstenarijen" — dat woord heeft den toenmaligen „Bazuin"-redacteur smartelijk getroffen. We verwachten het niet in de aanstaande officiëele missive, waarmee de deputaten der Chr. Geref. Synode zullen meedeelen, hoe deze op een hernieuwde missive der Gereformeerde Kerken besloot te reageeren. Maar of overigens zoo heel veel veranderd is? Met name dan, wat den wil betreft, om eens te spreken over den ernst der werkelijke of vermeende verschillen?

Wij vreezen, ziende op wat nog steeds gebeurt.

Toch blijft de kwestie aan de orde. Dr A. Kuyper schreef:

„Elks vrijheid moet geëerbiedigd, en zoo odk die van deze broedenen, om zioh onder hun Hoofd Christus Jezus kerkelijk in te richten, gelijk zij dit naar Gods Woord achten verplicht te zijn.

Maar dit heft den broederplicht niet op, om ook .., dezo mannen te waarschuwen, waar 'ze naar onze ri vaste overtuiging een ongeoorloofden weg bewandelen, » Ongeoorloofd naar uitwijzen van een beginsel, 'dat ^ze zelven beamen, en met ons belijden in het Artikel van de Ware en de Valsche kerk." (Heraut no. 936, 1 Dec. 189Ö.)

Hoe Dr Kuyper de zaak stelde, principieel genomen, 3lijkt hier wel duidelijk. Wij halen zijn woord niet op, )m te verbitteren en daardoor het gesprek nog langer -egen te houden, maar juist omgekeerd, om te doen : ien, hoe nijpend nog steeds het vraagstuk is. Als de hr. Gereformeerden hunnerzijds consequent zijn, dan noeten zij van ons hetzelfde zeggen, als Dr Kuyper üer over hen schreef. Hoe scherper de formuleering '™ ^6* geschil, hoe krachtiger de liefde zich kan en ; al laten opwekken tot haar werk. Prof. M. Noordtzij („Bazuin", 941, 5 Jan. 1896) gebruikte het woord , scheurkerkjes". En juist zulke naar de belijde- 1 i s teruggrijpende woorden, die over en weer het kli- ^aat bepalen, waarin men voor God ademen moet („ik ian niet anders"), prikkelen tot kerkelijk en dus ook particulier zelfonderzoek en roepen tot eenheid loor en in bekeering. Het wegslijpen van de scherpe puntjes van déze Kuyperiaansche en belijdenis-trouwe terminologie daarentegen doodt het zelfonderzoek, en maakt de vleugels der kerk lam.

De kwestie geldt trouwens ook nog ten aanzien van te gereformeerden in de Herv. Kerk, oftewel „het synodaal instituut, dat den naam draagt van de „Nederlandsche Hervoi-mde Kerk", en door ons altijd scherp Jnderscheiden wordt van hetgeen van Christus' Kerk log in de banden van dit instituut gebonden ligt..." („Heraut", no. 845, 4 Maart 1894).

Zoo zei Dr Kuyper het. En het is niet geheel uitgesloten, dat er behalve onder de Chr. Gereformeerden, 'oo ook onder ons zijn, die déze principiëele taal vereerd zijn. Soms probeeren ze haar te smoren zelfs.

K. S.

Bavinck over de algemeene genade.

Op 6 Dec. 1894 heeft Prof. Dr H. Bavinck bij de iverdracht van het rectoraat aan de Theol School te (ampen een rede gehouden, die onder den titel „De Ugemeene Genade" is uitgegeven bij G. Ph. Zalsman e Kampen, 1894. Deze rede heeft de bedoeling, aan e toonen, dat de „Gereformeerde leer van de a 1 gett e e n e genade" lo. in de Heilige Schrift is gegrond, '0. in Rome's stelsel geene plaats vindt, 3o. door de lelormatie, bepaald door Calvijn is ontdekt, en 4o. voor ins nog heden ten dage van de grootste beteekenis is. Iet onderwerp der rede werd, volgens mededeeling van len auteur zelf, „gekozen in aansluiting aan en ter 'rincipiëele rechtvaardiging van de gedachte, die de vorige maal bij de overdracht van het Rectoraat ontwikkeld werd in zijne oratie over de katholiciteit van Christendom en kerk. Kampen, Zalsman, 1888".

Al aanstonds trok deze rede de aandacht, en werd ze aanleiding tot een verzoek om dieper op het thema in te gaan. In „De Bazuin" van 14 December 1894 ontving Ds W. Diemer te Wijhe plaats voor een ingezonden stuk. Inzender schrijft: „Die rectorale rede te hooren heeft de reis (naar Kampen) voldoende betaald. Hoewel ik gaarne den redenaar en geleerden theoloog nog een tweede lezing zag houden over het doel en uiteinde der „algemeene genade". De oorsprong en werking dier genade was glashelder, maar waar de menschheid met die algemeene genade tenslotte aanlandt? ... Ik hoop, dat onze doctor ook aan die vraag zijne krachten nog eens beproeve. Van de bijzondere genade kwam niet alleen de oorsprong en werking, maar ook het uiteinde klaar en helder te voorschijn. Waarom niet evenzeer van het hoofdonderwerp? Gaarne wil ik den geleerden theoloog nog eens hooren over de voltooiing van dat ondei-werp. De ethische theologen zijn klaar met hunne oplossing van dit vraagstuk, wij ook? "

Heeft Ds Diemer vragen bijt zich voelen opkomen, de Redactie geeft in het volgend nummer een recensie ivol waardeering. Het onderwerp der rede „zal niet nalaten .... te werken op heej de Gereformeerde levensbeschouwing." „Het moet ihoogelijk gewaardeerd worden, als geleerde mannen stelselmatig ons onderwijzen, ook in de leer Tan de algemeene genade, waarin de volmaaktheden Gods zoo schoon blinken". Uit 'het titelregister op De Heraut, no. 1—1300, zie Ik, 'dat in nummer 892 van dit blad over het onderwerp „algemeene genade" geschreven is; 'dat moet dan het nummer van 27 Jan. 1895 zijn, enkele weken na Bavinck's oratie.

Toen ik in 'de gebonden jaargangen - van D'e Heraut (eigendom der Kamper Bibliotheek) eens wilde naslaan wat er over gezegd was door Dr A. Kuyper, bleek, dat juist 'de nummers 889, 890, 891, 892 en 893 uit den gebonden jaargang ontbreken. Als iemand me daaraan helpen kan, doet hij de Bibliotheök, waaraan ik ze 'dan overdragen zal, een groeten dienst.

Het zal onze lezers intusschen niet verwonderen, 'dat deze rede door mij thans wordt vermeld. In 'het laatste nummer van den voorgaanden jaargang gaf ik het slotartikel van een vrij korte reeks over „de vergelijking in 'de gemeene-gratie-leer". Bedoeling van 'die artikelen was, een fout aan te wijzen, die er lag in 'de methode van den opbouw der gemeene-gratie-leer, gelijk deze bij een slinkend 'deel der gereformeerde belijders als „gangbaar" betiteld en — wel wat wonderlijk —' 'daarmee min of meer geprotegeerd wordt. Tweede bedoeling was, in betrekking tot - dit ondei-werp conseqiienties te trekken uit wat we reeds als gereformeerden hebben behaald aan dogmatische winst in de dagen van Kuyper en Bavinck, maar dan ook gebruiken moeten, ten spijt van Ds Hagen, Dr Steen en 'den anoniemen persschouwer van het Calvinistisch Weekblad, die óf schrijven, óf doorgeven, dat 'zulk gebruiken van winst het scheuren van goed sluitende kleeding i's. Wij' gaven in 'het slot van deze reeks ook aan, hoe o.i. de door ons aangewezen foutieve constructie zou te ontgasm zijn. Wij kwamen toen uit bijl den term: „het gemeene mandaat", d.w.z., dat God vóór den val aan alle menschen het gebod g& geven heeft, om uit 'de wereld te „halen" wat er in ligt, haar te „cultiveeren" in den loop der 'historie, 'de spanning van dezen ook anAtelijken 'dienst op te voeren tot het einde toe. Dit gebod is ouder dan alle mogelijke na 'den val intredende „gratie", verdient 'daarom de aandacht, óók in 'de bepaling van al wat er na den ival geschiedt in deze wereld, en in 'het onder'kennen van 'het doel, waarmee God haar „nog spaart en draagt".

De kwestie, die ons hier bezighoudt, is kort en goed 'deze: biedt Bavinck's betoog uit 1894 argumenten, of gezichtspunten, ten overstaan waarvan zou moeten wijken, wat we aan het slot van onze gemeene-gratiereeks schreven ?

We gelooven dit niet. 'Zien we scherp, 'dan is het Bavinck niet te doen geweest, om het woord „g e - n a d e" in den term „algemeene genade" met 'hand en tand te verdedigen, en thetisch uit te werken. Hij spreekt over veel en velerlei, dat zakelij'k onze instemming 'hebbien kan, 'dat trouwens ook niet in conflict komt met wat wij iverleden week opmerkten, maar dat dan ook geen stringent bewijs levert voor het zoo nadrukkelijk en uitsluitend spreken van „genade" als in den term „gemeene gratie" of „algemeene genade" toc'h te oonstateeren valt.

We zullen gelegenheid zoeken, 'dit nader aan •te toonen. Om niet te veel vervolgarti'kelen te geven, doen we dit in losse artikelen, die op zichzelf staan, en die de mogelijkheid openlaten van •—' zoo noo'dig — behandeling van andere onderwerpen tusschentijds of tegelijker­

tijd.

K. S.

Naar behoefte of naar de collecte?

In een kerkeraadsverslag (het gaat mij om de zaak, en daarom laat ik den plaatsnaam weg), komt de volgende passage voor:

„Breedvoerig werd van gedachten gewisseld —• zulks naar aanleiding van de herhaalde tekorten der Diaconie — over de vraag of onze behoeftige broedera en zusters moeten ondersteund worden naar behoefte of naar 'de ingekomen collecte. De vraag werd opnieuw ter overweging aan de Diaconie meegegeven."

Tot zoover het kerkeraadsverslag.

Ik herinner me een uitlating van wijlen Prof. Lindeboom. Die zeide nog al eens, dat in Jeruzalem „aan een iegelijk werd uitgedeeld", niét naar dat er in kas was, maar „naar dat elk van noode had". Hetgeen nop^al verschil maakt, in „arme", maar óók in „rijkt* dagen.

Waar nu het formulier van bevestiging van oud(^ lingen en diakenen bij de vermelding van de instelliis; ' van het ambt aan Jeruzalem herinnert, en 7Jvx^VfiAdaar geschied is, ten voorbeeld stelt, geloof ik, dat de ter overweging gegeven vraag al beantwoord is.

Bovenstaande opmerking bedoelt natuurlijk allerminst, ietwat luchthartig te doen ten overstaan van de ontzaglijke moeilijkheden, waarvoor onze diaconieën geplaatst zijn. Wie van den moeizamen en geduldigen en prachtigen arbeid onzer diaconieën ook maar iets afweet, verbaast zich steeds weer over de praestaties, over de zwarigheid, den rijkdom en het gewicht van dit ambt. Maar ik geloof, dat de diakenen de zeer bepaaldelijk hun mede opgelegde taak (n.l. het zorgen, dat er genoeg binnenkomt) pas naar behooren kunnen vervullen, en de kerk, niet met dat onkerkelijke gebaar van asjeblieft-broeders-en-zusters, doch met den ambtelijk gestelden e i s c h van Christus kunnen tegentreden, als vóór alle dingen vaststaat, ook voor het besef der gemeente, dat deze laatste verplicht is, zichzelf en haar diakenen te houden aan den eisch, dat de behoeftigen zullen ontvangen naar dat elk van noode heeft. Was het goed, dan moest voor de gemeente een diaconie, die uitkeert naar de opbrengst der collecte, en niet naar hetgeen elk van noode heeft, even groote oorzaak van nadenken geven als een dominee, die zijn ambtswerk niet doet, of een kerkeraad, die de tucht verwaar-

loost. Wij kunnen de kerk slechts „stichten", als wij van het Woord uitgaan, zonder disputabel te stellen wat daarin zéker is.

Dit alles is natuurlijk de diaconie ter plaatse even goed bekend als ons allen. Nijpend wordt de vraag, hoe het dan moet, indien ondanks alle vermaan, toch te weinig binnenkomt.

Maar juist omdat de woorden „ondanks alle vermaan" zoo zwaargeladen zijn, past in elk bijzonder geval de vraag, of ze wel op hun plaats zijn in dat bepaald geval. Waar nu het desbetreffende vermaan zelf zijn kracht en scherpte in zou boeten, indien het hooge recht der diaconie in het e i s c h e n minder sterk op den voorgrond zou komen te staan, meenden we — zonder dit voor die bepaald» kerk noodig te achten — heel in het algemeen deze opmerking te . mogen doen.

K. S.

Het invullen van een attestatie.

Elke plaatselijke kerk is in het bezit van een lidmatenboek, waarin alle leden der kerk in alfabetische volgorde staan ingeschreven, of van een z.g. kaartsysteem voor kerkelijk gebruik, waarbij op afzonderlijke kaarten de verschillende gegevens van de leden der gemeente zijn samengevoegd.

Bij het invullen van de diverse rubrieken in het lidmatenboek of bij het schrijven van een nieuwe kaart na het inkomen van een attestatie doen zich echter verschillende moeilijkheden voor. Een attestatie is naar de definitie van Prof. Dr H. Bouwman: „een getuigschrift, behelzende een verklaring omtrent geloof en wandel, afgegeven door een kerkeraad aan een lid der gemeente, die van de eene plaats naar de andere verhuist, opdat de kerkeraad van de plaats waarheen het lid vertrekt, wete wien hij ontvangt, en of hij dat lid kan toelaten tot de sacramenten". („Gereformeerd Kerkrecht", dl II, pag. 449.)

Zooals de attestaties thans echter in vele gevallen ingevuld zijn, kan de kerkeraad niet precies weten „wien hij ontvangt". Natuurlijk wordt aan den betrokken kerkeraad wel meegedeeld, of iemand dooplid of belijdend lid in volle rechten is ja, dan neen, maar met het overdragen van deze gegevens wordt dan ook meestal volstaan.

Ik was in de gelegenheid een onderzoek in te stellen bij 46 attestaties, in den laatsten tijd binnengekomen bij één plaatselijke kerk. Deze attestaties waren afkomstig uit 20 verschillende gemeenten en waren verzonden zoowel uit groote steden als uit kleine dorpen, zelfs uit Amerika. Ze waren uit plaatsen, waar een apart kerkelijk bureau voor dergelijke aangelegenheden is, en uit gemeenten, waar door den predikant of den scriba van den kerkeraad deze getuigschriften worden ingevuld. Aan de hand van dit beschikbare materiaal was het dus mogelijk zich eenigszins een beeld te vorrnen van de wijze waarop doorgaans attestaties worden geschreven.

En wat bleek toen? Dat van de 46 attestaties niet minder dan 35 onvolledig ingevuld waren in dien zin, dat bepaalde rubrieken in het kaartsysteem niet van gegevens konden worden voorzien. Bij slechts 11 attestaties stonden beneden aan het papier of aan de achterzijde van het officiëele stuk de volledige gegevens aangaande geboorte, belijdenis, huwelijk enz. In een enkel ander geval werd nog meegedeeld de datum en het jaar van iemands geboorte, maar overigens misten al deze attesten de gegevens, die voor het kerkelijk leven toch van groot belang zijn.

Er kwamen dus niet of zeer onvolledig op voor: plaats, datum en jaar van geboorte, van doop, van belijdenis, van huwelijk.

Toch zal wel niemand ontkennen, dat het van belang is om te „weten, wien men ontvangt", of een bepaald persoon in zijn jeugd, dan wel als volwassene gedoopt is, of iemand op jeugdigen leeftijd dan wel veel later belijdenis des geloofs heeft afgelegd. Om alle misverstand af te snijden moet er dadelijk aan toegevoegd worden, dat deze wijze van invullen niet terstond aan slordigheid of haastigheid van den predikant of scriba moet worden toegeschreven: Het is toch heel goed mogelijk, dat het kaartsysteem of lidmatenboek niet meer gegevens bevatte dan werden overgezonden en dat men den betrokken persoon ook op dezelfde manier van een andere gemeente had ontvangen.

Maar toch is hier iets, dat verbetering behoeft. Hoewel het mogelijk is, dat een ijverige kerkeraad er nog in slaagt van het nieuwe lid gewaar te worden, waar hij gedoopt werd en in welke kerk hij belijdenis deed, overigens zullen deze rubrieken in het kaartsysteem bij het nieuwe lid open moeten blijven.

Laat elke plaatselijke kei-k bij het afgeven van een attestatie zooveel mogelijk alle gegevens verstrekken, opdat onze lidmatenboeken een zoo volledig mogelijk beeld geven van den kerkelij ken levensgang der leden. In het begin zal het misschien niet mogelijk zijn alle bijzonderheden mee te deelen, maar langzamerhand zal er toch over en weer vooruitgang te bespeuren zijn. Bij de „reformatie" der kerk mogen ook deze „kleinigheden" niet uit het oog worden verloren!

H. M.

Waarom, is „Justus" nog te weinig bekend?

Een merkwaardig verschijnsel is de traagheid, die vele belanghebbenden toonen, als er in hun voordeel eenig kerkelijk werk ondernomen wordt.

„Justus", de organisatie, die zorgt voor alleen staande doop- en bel ij dende leden, mag niet klagen, maar er mag ook nog niet worden geroemd.

Waarom is „Justus" nog te weinig bekend?

Misschien omdat het den bevoordeelden t e gemakkelijk wordt gemaakt en omdat het hun geen cent kost?

Als „Justus" de Amerikaansche methode toepassen wilde en voor elk advies b.v. 50 cent vroeg, misschien zou het werk dan een verrassende vlucht nemen. Maar „Justus" is geen handelsonderneming. Het is één der uitermate weinige organisaties, die nooit collecteeren, geen contribuanten tellen en nimmer vragen. „Justus" leeft alleen van de bijdragen van de 39 Justus-commissiën, die onder het landelijk verband zijn georganiseerd.

Wij hopen, dat spoedig ieder, niemand uitgezonderd, weten zal wat „Justus" is, evenals ieder weet wat de V.U. of de Theol. Hoogeschool is, de „Glindhorst" of „Sonnevanck".

Ouders, maakt toch van „Justus"' voorlichting gebruik, als uw kinderen zich elders moeten vestigen.

Ds J. A. TAZELAAR.

"~~- ^' ^^ Heraut hierover opmerkte kon ik niet nagaan; ^ ^^'1 < 3oor mij gebruikten gebonden jaargang ontbraken juist ie nummers uit dien tijd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1937

De Reformatie | 8 Pagina's