GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het probleem der Schriftcritiek.

Dr G. C. Berkouwer. Het probleem der Schriftcritiek. — J. H. Kok, N.V., Kampen. 1938.

Dit derde belangrijke boek van Dr Berkouwer worde door vele menschen gekocht en bestudeerd. Voor een ieder, die dit doet, zal dit boek een zeer waardevol bezit worden. In ieder geval moeten al onze predikanten zich nauwkeurig op de hoogte stellen met dit boek: zij zullen er heel wat winst mede k^innen doen.

Waarom moeten vele menschen dit boek koopen en bestudeeren? In de eerste plaats om het feit, dat het een zeer rijken inhoud heeft. Ik mag dit •wel illustreeren door een overzicht van den inhoud te geven.

In het eerste hoofdstuk van zijn boek gaat Dr Berkouwer na, welke de motieven zijn, die de menschen kunnen brengen tot critiek op de Heilige Schrift. Hij onderscheidt 2 motieven: het motief der wetenschap en het motief der relatie. Het is hem voornamelijk te doen om het motief der relatie — het motief vanuit de specifieke relatie tusschen het evangelisch geloof en de Openbaring Gods. Deze relatie zou een vertrouwensrelatie zijn en de onfeilbaarheid der Schrift uitsluiten. Immers, die onfeilbaarheid der Schrift kan alleen gehandhaafd worden in een onpersoonlijke beschouwing, waarin aan de heteronomie een plaats wordt toegekend. In dat relatiemotief ziet hij 2 verschillende grondgedachten en wel het motief der ervaringstheologie (Hermann en anderen) en het motief der existenüêele theologen (Althaus, Barth, Brunner en anderen). In het tweede hoofdstuk bespreekt Dr Berkouwer de problemen der Schriftcriüek. Bet gaat er natuurlijk om, bij alle critiek, die men op de Schrift uitbrengt, iets te handhaven voor ons geloof. Brengt relativeering der Heilige Schrift niet met zich mede relativeering der Openbaring? Op deze vraag worden verschillende antwoorden gegeven. Berkouwer gaat inzonderheid na de uitwegen, die de ervaringstheologie heeft aangewezen om zekerheid te behouden (Gunning: wij ervaren den levenden Christus), den uitweg van het kerugma (Kahler, Althaus: de evangeliën zijn getuigenissen van Christus-geloovige menschen in het licht der Opstanding) en den uitweg van de paradox Karl Barth: men mag critiek oefenen op het historisch materiaal, als men dat historisch materiaal maar niet vereenzelvigt met de Akt Gottes).

In het derde hoofdstuk toont Dr Berkouwer aan, dat de Schriftcriüek veel invloed gehad heeft op het dogma, ja zelfs het Apostolicum bleef niet gespaard. Wel schijnt het Apostolicum veelal den storm te kunnen doorstaan, maar vaak kan dit, omdat men het Apostolicum een anderen zin geeft. Verwerping zou de situatie veel helderder maken, maar velen willen dat nog niet. Hij toont dan aan de hand van het aflikel van de maagdelijke geboorte aan, hoezeer de Schriftcritiek den weg gebaand heeft tot Umdeutung en reduceering van het Apostolicum.

In het vierde hoofdstuk onderzoekt Berkouwer den invloed der Schriftcritiek op het dogma en neemt als voorbeelden de leer der „eerste" en de leer der laatste dingen. Voor het eerste wijst liij op het standpimt van Hermann en anderen (we vinden in Genesis 1—3 alleen maar een aanwijzing, dat de zondeval uit menschen is en niet uit God), van Althaus (de Urtat is „zugleich als vergangen und gegenwartig zu denken, actualiseering van den staat der rechtheid en van den zondeval) en van Brunner, die een vernietigend oordeel velt over de geheele leer van den eersten mensch, en wat daarmede samenhangt. En dit heeft natuurlijk invloed op de gansche visie dier menschen, ook op| hun uitlegging van Rom. 5, die met allerlei reserves omringd wordt en zoo voorts.

Voor het tweede wijst hij weer op het standpunt van Althaus (de parousie is een onhistorisch gebeuren, want zij is volkomen onthulUng van God en geschiedenis is altijd verberging, kenosis), van Holmström, die de moeilijkheden zag van de „nieuwe" eschatologie, maar niet terug wilde keeren tot het Woord Gods, maar naar de bijbelsche boodschap (waar te vinden? ) en van Buri, die toegaf, dat het Nieuwe Testament spreekt van endgeschichtliche Parousie, maar die dat geheel en al over boord wilde werpen: de waarheid der Nieuw-Testamentische eschatologie is alleen ©en levende wil tot levensvoltooiing.

In het vijfde hoofdstuk handelt Dr Berkouwer zeer uitvoerig over de Roomsche opvattingen. Hij toont glashelder aan, dat in de Roomsche kerk geworsteld wordt om tot juiste opvattingen te komen. Eenerzijds wil men als eeuwigjonge kerk mee gaan met de wetenschap, maar anderzijds wil men opkomen voor het gezag der Heilige Schrift. Het relatie-moment speelt, naar zijn beide grondgedachten, geen rol in dezen strijd. We kunnen dit geheele hoofdstuk wel typeeren met de woorden van Berkouwer (pg. 181): „In de accentueering van de progressie èn haar begrenzing ligt het PROBLEEM van Leo's encycliek en van heel de houding der Roomsche kerk tegenover de Schriftcritiek".

(We mogen hier wel even een tusschenopmerking maken. Dr Berkouwer laat zien, diat hij uitnemend op de hoogte is met de Roomsche opvattingen. Hij kan er niet in slagen, ons een einheiUich beeld van die opvattingen te geven, maar dat is zijn schuld niet. In het bekende Roomsche tijdischrift „Het Schild'" kunnen we dienaangaande dit lezen: „Apprecieeren moeten wij zijn uiteenzetting over de katholieke leer in dezen. Dat hij niet altijd bij de aaneenvoeging der somtijds oogenschijnlijk strijdende elementen de juiste synthese vindt, is geen wonder, als zelfs voor katholieke theologen dit probleem iets beklemmends heeft, wat door Dr Berkouwer's boek zeker nog is toegenomen."

Maar lean Berkouwer ons dat niet geven, hij toont aan, dat ondanks de spanningen in de opvattingen, men die spanningen niet heel erg vindt; het beslissend leergezag der kerk is immers altijd bij de hand.)

In het zesde hoofdstuk maakt Dr. Berkouwer een vergelijking van de leer der onfeilbaarheid van den Paus en van de Heilige Schrift. Hij bewijst hierin, dat bij alle schijnbare overeenkomst er een diepgaand verschil tusschen beide is. Ten- -slotte, zoo betoogt Berkouwer, is de leer van die pauselijke onfeilbaarheid, een beroep van de letter der Schrift op den Geest, is er principieel geen onderscheid tusschen het beroep van de mystieken op den geest en het steunen der pauselijke onfeilbaarheid op de assistentia divina, waarop naar katholieke opvatting immers die onfeilbaarheid rust.

In het zevende hoofdstuk ontvangen de geschillen een plaats, die onze Geref. Kerken aangaande het Schriftgezag de laatste jaren hebben verontrust. Volgens den schrijver ging het bij Dr Geel­ kerken inzonderheid om het motief der wetenschap, en ging het bij Netelenbos en Ubbink om het relatie-motief, met dit verschil, dat bij Ubbink in het spel kwam het dualism 2 tusschen geheel de Schrift en het ondoofbaar Licht van het Woord, de Werkelijkheid Gods, een motief, dat meer herinnert aan de existenüêele theologen.

In het achtste hoofdstuk komt Berkouwer toe aan het isolement der Gereformeerde Schriftbeschouwing. Hij trekt eerst de grenzen van dit isolement, wij willen als Gereformeerden ons niet binden aan een bepaalde Bijbelvertaling en wij doen ook aan tekstcriüek, die geheel iets anders is dan Schriftcriüek. Dan Isespreekt hij in dit hoofdstuk het vraagstuk der organische inspiratie. Het komt in dit hoofdstuk heel goed naar voren, dat Dr Berkouwer zeer trouw wil zijn aan de Gereformeerde belijdenis. Hij waarschuwt voor een opvatting van het „organische", waarmede door dat woord alle moeilijkheden ondervangen zouden worden, bestrijdt met kracht het denkbeeld, dat er een Bijbelsch wereldbeeld zou zijn, hij wil er niet van weten, dat in de Schrift een ander historiebegrip zou kunnen zijn, en ziet heel goed in, dat het spreken der dienstknechtsgestalte der HeUige Schrift ons op wegen brengen kan, die wij gansch niet moeten inslaan (Althaus, Haitjema: de dienstknechtsgestalte van den HeUigen Geest, de kruisiging van den Pinkstergeest in de afsluiting van den canon).

Hij eindigt zijn boek met een kort negende hoofdstuk, waarin hij het nogmaals opneemt voor de Gereformeerde belijdenis en de gevaren in het licht stelt van een verwerpen dier belijdtenis onder het verwijzen naar den Christus, Die den Satan versloeg met Zijn Woord: „Er staat geschreven".

In de tweede plaats moeten vele menschen dit boek koopen en lezen, omdat Dr Berkouwer uitnemend de kunst verstaat, hoofdgedachten van beschouwingen in het licht te stellen, hoe moeilijk dit vaak ook is, gezien de wijze, waarop vele schrijvers zich uitdrukken. Ik wees reeds op de uitnemende wijze, waarop hij de katholieke visie op de Schrift heeft weergegeven, ik kan ook andere dingen noemen als daar zijn: zijn weergave van den strijd, die onder ons over de Heilige Schrift is gevoerd, zijn teekening van de eschatologische standpunten als ook zijn schetsen van andere systemen. Wel is hem dat niet altijd even goed gelukt — zou zijn visie op de Schriftbeschouwing van Barth wel altijd precies de roos raken? , — maar over het algemeen worden wij in dit boek uitnemend voorgelicht over de beschouwingen van anderen.

In de derde plaats: Dr Berkouwer is heel goed op de hoogte met al de vraagstukken, waarmede hij door zijn boek in aanraking komt. En dat zijn er heel vele, van zeer uiteenloopenden aard! Hij is op de hoogte — ik doe maar een greep — met de theologie der Ritschlianen, der Ethischen, der Modernen; hij weet van afwijkende meeningen aangaande maagdelijke geboorte, van wereldbeeld in de Heilige Schrift of niet, van conjecturaalcritiek enz. enz.

En in de vierde plaats: Dr Berkouwer heeft dit boek geschreven in onderwerping aan het Woord Gods. Hij heeft zijn gedachten gevangen gegeven onder dat Woord. Hij belijdt maar niet de ingeving der Heilige Schrift als iets, dat nu eenmaal moet, maar hij tracht zich steeds de volle consequenties van dat belijden in te denken en ziet in die trouw gevaren, waar anderen geen gevaren zagen (Kuyper en Bavinck, die wel spraken van dienstknechtsgestalte der Heilige Schrift, al moet ter hunner verontschuldiging worden gezegd, dat de dialectische theologie met haar misbruik er toen nog niet was). Daar zijn we wel het meeste dankbaar voor en vooral daarom kunnen wij van ganscher harte bidden, dat God de lezmg van dit boek voor velen ten zegen mag stellen en dat daardoor velen te vaster mogen staan bij de juiste belijdenis van het gezag der Heilige Schrift. , .

Hiermede is niet gezegd, dat wij geen bezwaren zien in dit boek. We hadden bijvoorbeeld' gaarne gezien, dat Dr Berkouwer nog wat meer orde gesteld had in zijn schrijven. Nu stuiten we af en toe op oneffenheden, vragen we ons af, of iets niet voor een tweeden keer gezegd wordt, loopt het niet zoo logisch als wel wenschelijk ware geweest en als in andere gedeelten van het boek bereikt is.

Dan: het lijkt mij fout, dat Dr Berkouwer spreekt van één relatie-motief. Kunnen we nu werkelijk het ei^-aringsmotief wel zien als met het motief der existentiëele theologen voorkomend onder één noemer? Komen wij bij menschen als Althaus niet op geheel andere bezwaren tegen de feilloosheid der Schrift als bij menschen als Hermann en Schaeder? Natuurlijk, Dr Berkouwer heeft de verschillen w'el gezien, maar hij heeft grootere overeenkomst waargenomen en is dat laatste niet verkeerd gezien? Trouwens, gaat het — en dit Ugt in dezelfde lijn — wel aan om Ubbink te zetten naast Netelenbos? Mag men de motieven van Netelenbos vergelijken met die van Ubbink — het dualisme van de geheele Schrift en het ondoofbaar Licht van het Woord, de Werkelijkheid Gods?

En voorts — ziet Berkouwer scherp genoeg dte gevaren van „aansluiting"? Hij ziet gevaren, maar ziet hij hen scherp genoeg?

Natuurlijk, er is aansluiting. Dat kan trouwens ook niet anders. Ais ik met iemand spreek, dan sluit ik mij reeds aaia, dan poog ik reeds te bewerkstelligen, dat die iemand mij verstaat: Maar, als ik betrouwbaar wil zijn, dan zal ik mij niet aansluiten zóó, dat ik gemakshalve maar iets van de waarheid afdoe of dat ik dat mededeel in een vorm, die eigenlijk strijdig is met den inhoud van hetgeen ik wil zeggen. Dan zal mijn aansluiten alleen zoo zijn, dat ik mij begrijpelijk wil maken, dan zal ik bijv. tot een ontwikkeld mensch spreken van psychologie en tot een eenvoudig mensch van zielkunde.

Zoo heeft God Zich aangesloten. Maar Berkouwer verdedigt Noordtzij in diens beschouwingen over aansluiten. God zou Zijn volk Israël hebben opgevoed tot een steeds hooger stadium, waarin steeds meer uitgezuiverd wordt, wat niet meer tot de waarachtige Openbaringsrehgie behoort. God zou Zich in Zijn wetgeving aangesloten hebben aan het zinlijke karakter van Israël, dat Israël gemeen had met de gansche Semietische wereld. Maar is dit niet een ander aansluiten dan het bovengenoemde? Wordt bij de opvatting van Noordtzij het niet mogelijk, dat de Heilige Schrift in eenige zaak gedwaald kan hebben, iets kan bevatten, dat niet waarachtige religie is?

Wij mogen wel zeer dankbaar zijn, dat God Zich aangesloten heeft. God spreekt met ons als een vader of moeder spreekt met de kinderen en Zijn Woord' is zeer nabij ons (D.eut. 30:11—15, cf. Rom. 10:6—8), maar dat Woord is altijd en overal ten volle betrouwbaar, ook al sluit Hij Zich aan en het kon wel eens zijn, dat op de wijze van Noordtzij dit uit het oog verloren werd.

En ten slotte: Dr Berkouwer spreekt zeer uitvoerig over organische inspiratie. Hij voelt het zeer goed, dat aan dat woord organisch groote gevaren verbonden zijn en dat het gebruik van dat woord, in plaats dat het moeilijkheden uit dten weg ruimt, moeilijkheden kan scheppen. Maar nu is het zoo jammer, dat hij zijn meening niet precies geeft, wat wij wel onder organische inspiratie moeten verstaan. Eigenlijk spreekt hij er wat om heen. En dat is toch wel zeer betreurenswaardig. Een dergelijk boek ontvangen wij niet eiken dag en als we dan zulk een boek ontvangen, worden we over een zeer belangrijk vraagstuk niet ingelicht. Zou het misschien niet beter zijn, als hij zijn meening gegeven had over de vraag, of dat woord gansch en al kon vervallen?

Dr Berkouwer zal mij deze opmerkingen niet ten kwade duiden. Hij zelf, hoewel altijd in zeer hoffelijken vorm, wijst ook ronduit op gevaren en misvattingen. En mijn opmerkingen bedoelen allerminst eenig afbreuk te doen aan de schoonheid van dit boek, aan zijn blijvende waarde. Daarvoor spreekt het te mooi naar den Woorde Gods. Moge dit boek dan vele lezers vinden en mogen zijn lezers zich gaan onderwerpen of zich meer en meer gaan onderwerpen aan het Woord Gods. De gansche Schrift is het Woord Gods. Neen, dat het Woord Gods Schrift geworden is, is geen moord op het Woord (Miskotte), is zelfs geen vernedering voor het Woord Gods, het toont ons Gods gadelooze ontferming voor Zijn Kerk. Hij wilde, dat Zijn Kerk aller eeuwen gansch betrouwbare openbaring zou hebben van de waarheid omtrent Zich en Zijn werken, een openbaring, die wel niet adaequaat, maar toch overal, in alle zaak, zuiver zijn zou (Schilder, Berkouwer). Hem zij ook daarvooir de lof en wij, die Zijn Woord vlak bij ons hebben, en het spreekt geen dieventaal (Galvijn), laten wij ons aan dat Woord onderwerpen, ook al staan we dan in het isolement der Gereformeerde Schriftbeschouwing.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1938

De Reformatie | 14 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1938

De Reformatie | 14 Pagina's