GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ingezonden en antwoord.

Aan het adres van Prof. Schilder kwam in de volgende brief van Mr R. Houwink, dien we hier letterlijk overnemen:

Mijnheer de Hoofdredacteur,

In „De Reformatie" no. 15, van 13 Januari 1.1., komt onder den titel „Verfilosofeerde Kerstwerkelijkheid", op blz. 119 een citaat voor uit een artikel van mijn hand in het „Algemeen Handelsblad" van Zondag 25 Dec. 1938. Ik stel er prijs op tegenover de lezers van uw blad, mede in verband met de daaraan toegevoegde redactioneele opmerkingen, te verklaren, dat het hier betreft een citaat uit een artikel, dus niet een volledig stuk, zooals de argelooze lezer wellicht zou vermoeden.

Dat de mij onbekende verzorger van uw Persschouw juist déze passages uit mijn artikel heeft gelicht en niet het slot, dat hem, zonder aan de waarh.eid tekort te doen, onmogelijk in staat had gesteld zijn verdachtmakenden titel boven zijn citaat te handhaven, is voor mij een overtuigend bewijs, dat het hier een Hetze geldt tegen een persoon en geen eerlijken strijd om beginselen. U zult het mij dan ook ten goede houden, dat ik in het vervolg geen nota meer nemen zal van deze dingen.

Hoogachtend,

R. HOUWINK.

Omdat Prof. Schilder niet in de gelegenheid is aanstonds te antwoorden, neem ik de vrijheid dit te doen; de zaak gaat ten slotte mij alleen aaUj Prof. S. wist van de opneming van het bewuste stuk niets.

Om allereerst lederen schijn van „verdachtmaking", enz. weg te nemen, wil ik de rest van het bewuste stuk hier alsnog laten volgen:

God ontsluit met het bliksemend vuur van Zijn Heiligen Geest onze ooren. Hij doet, wat wij niet kunnen; als wij maar gelooven en vertrouwen, dat er Eén is, die kan waartoe wij ook met den besten wil van de wereld niet bij machte zijn.

Dus toch een voorwaarde? Neen, enkel een antwoord op een vraag, die uit eiken vezel van ons bestaan tot ons komt; die wij niet ontwijken kunnen, al zouden wij ook vluchten naar de uiteinden der aarde. En dit antwoord komt hierop neer, hoe men het ook formuleeren moge: „Heer, wees mij arme zondaar genadig!"

Wie dit antwoord over de lippen heeft gebracht, diens ooren zijn geopend. „En zie, een Engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen en zij vreesden met groote vreeze. En de Engel zeide tot hen: Vreest niet, want zie, ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal, namelijk, dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids."

Wie dit antwoord over de lippen heeft gebracht, vreest zeer, maar terzelfder tijd verneemt hij de blijde boodschap: „Heden is u de Zaligmaker geboren". Heden, vandaag, nü. En zijn vrees verandert in vreugde. Het scharlaken-rood van zijn zonden wordt wit, smetteloos wit, als de wol van jonge lammeren. En zoo wordt hij zalig gemaakt te midden van het onheilig feestrumoer van een verloren wereld, terwijl nog de druppels van het angstzweet als parelen op zijn voorhoofd staan.

Het spijt mij zeer, dat Mr Houwink zeker is van een „hetze" — het verstaan van elkaar is daardoor van te voren reeds bijna uitgesloten.

Het ging mij bij de overname van het stuk alleen om de „teekening", die Mr Houwink gaf van de K e r s t- boodschap. Hoe z.i. die door hem weergegeven „boodschap" wordt ontvangen, doet aan die boodschap niets af of toe. Daarom kon het laatste stuk zonder e e n i g bezwaar worden weggelaten.

Tegenover Mr Houwink houden we vol, dat de Zaligmaker niet „nu", maar „eenmaal" voor negentien eeuwen is geboren. Op een geografisch bepaalbare plaats, in een nacht, die op een kalender is aan te geven! We houden vol, dat die Zaligmaker een Kindje was, met echte handjes en voetjes en een mondje, dat om voedsel vroeg.

Dat Kindje had geen aardschen vader, maar was ontvangen van den Heiligen Geest en écht geboren uit de maagd Maria. En dat Kindje is de Zoon van God. Man geworden, heeft dat Kindje zijn levensbloed gegeven ter verzoening van onze zonden.

Wie in dat Kerstfeit gelooft kan niet vrijzinnig blijven of communist Hij zal concreet, en nü moeten breken ook met die „zonden".

Neen het gaat niet om een hetze tegen een „persoon". Het ging en gaat alleen tegen iedere verfilosofeering van het werkelijke Kerstfeit, al noemt zich die filosofie ook theologie, al-of-niet voorzien van het praedicaat dialectisch. Het gaat alleen om het feit, dat Gods Zoon eenmaal in deze historie kwam en er sinds in bleef, éénmaal zich vastsnoerde aan het menschelijk geslacht en daaraan verbonden blijft tot in eeuwigheid.

Het gaat alleen om dat feit en de mededeeling ervan in eenvoudige, duidelijke, verstaanbai-e menschen-taal, geschreven door mannen, gedreven door den Heiligen Geest.

Wat niet vergeten mag worden.

H. A(lgra) — onze Persschouw is een trouwe klant van zijn frissche artikelen — schrijft een wijs en bezonnen woord onder bovenstaand opschrift in het (classicale) „Leeuwarder Kerkblad":

Er zijn menschen, die anders niet doen dan klagen over de perikelen der polemiek.

Soms wordt zelfs de wensch geuit, dat een tijdlang het Gereformeerde volk vjm zijn kerkelijke pers verstoken zou mogen zijn.

Natuurlijk zijn zulke wenschen niet ernstig bedoeld. Zij worden alleen gedacht, als er net den vorigen Zaterdag een artikel verscheen, dat hen in hun nieren heeft geprikkeld.

Maar zelfs in hun niet ernstig bedoeld karakter zijn zulke menschen verkeerd.

Want ze zijn vrucht van een eenzijdig oordeel. Dat komt, omdat de lezers van de kerkelijke pers vaak niet heelemaal deugen. Zij lezen alleen die stukken, die polemisch zijn.

De voorpagina van „De Reformatie" is voor hen een onbekend terrein. Maar Kerkelijk Leven en Persschouw verslinden zij. En klagen daarna, dat alles opgaat in de polemiek.

Die polemiek heeft haar eigen waarde en haar bijzondere gevaren. Maar daarover spreek ik nu niet.

Ditmaal wil ik er op wijzen, dat we toch warempel niet uit het oog moeten verliezen, dat er óók nog wat anders van de pers komt.

Onze exegeten verzetten bergen werk.

Over het Nieuwe Testament verscheen onder redactie van de Professoren Greijdanus en Grosheide een groot wetenschappelijk commentaar. De rij van de Korte Verklaring groeit. Pas kwam er weer een fijne studie van Prof. Noordtzij over Kronieken. Een Paraphrase van de Heilige Schrift is pas begonnen.

Dr Berkouwer zorgde voor belangrijke werken over Barth en over het probleem der Schriftcritiek. Prof. Honig gaf een Dogmatiek.

Dat zijn maar enkele voorbeelden, die ik zoo voor de vuist weg opsom. Is dat alles niet een bewijs, dat

er gestudeerd wordt? Trouwens dat merken we wel aan de groeiende reeks dissertaties. De meeste jonge predikanten behoeven niet meer te' denken, dat ze na twee of drie jaar al weer een beroep krijgen. En dat bindt hen beter aan de studie. Verleden winter logeerde ik bij een predikant op een van de meest afgelegen plaatsen in ons land.

En — het bleek, dat hij op het gebied van theologie en philosophie uitermate goed op de hoogte was met de jongste publicaties. >

Wie op die dingen let, die voelt, hoe eenzijdig en verkeerd het is, te doen, alsof er door de theologen alleen maar onderling gepolemiseerd wordt.

Nu over die polemiek nog een enkel woord. Er z ij n inderdaad belangrijke kwestie's in discussie. Niet over geest en gist.

Maar wel over de anthropologie, over het verbond, over taak en plaats der Calvinistische wijsbegeerte, over kerk en ambt, over de gemeene gratie, enz.

toenade­ Die discussie brengt ons verder. Zij is niet onvruchtbaar. Wie goed oplet, die merkt zakelijke ring.

Zoodra men elkaar niet meer tracht te vangen op een extreme uitdrukking, blijkt men al pratende dichter bij elkaar te komen. Er zijn vraagstukken aan te wijzen, waaromtrent het verschil drie jaren geleden véél grooter was dan nu. De menschen, die met „oorspronkelijkheidsziekte" behept waren, spreken nu meer gereserveerd en zij, die beheppt waren met de vrees: „waar gaan we heen", worden minder door onvruchtbaar conservatisme bedreigd.

Natuurlijk wil men aan weerskanten dat niet zoomaar erkennen, dat de lijnen elkaar naderen. Toch is er geen twijfel aan, of het is zoo. Dank zij de polemiek.

De klagers-over-de-polemiek mogen bovendien nooit vergeten, dat Prof. Vollenhoven en Prof. Dooyeweerd, Ds de Graaf en Prof. Schilder begonnen met tlietische studiën over de „ziel"; de „vereeniging der beide naturen van den Christus" en de „algemeene genade" en dat daarna de polemiek is losgebarsten.

Veel — en niet geadresseerde polemiek.

Polemiek „naar den vorm èn den inhoud" 6f alleen „naar den i n h o u d".

pole­ Polemiek-der-niet-polemiek en anti-polemische miek.

„Eigen gemaakte" polemiek en „doorgegeven" polemiek.

Rechtstreeksche en zijdelingsche polemiek.

Polemiek tegen de beoefenaars der polemiek óf tegen de polemiek dier beoefenaars.

Over de gezangen.

Onze Hervormde broeders zijn druk bezig een nieuwen gezangenbundel ingevoerd te krijgen. Dat het noodig is wordt algemeen erkend onder hen. Scherp is het vonnis over veel van die „evangelische" liederen geveld. Een gereformeerd mensch zucht wel eens: och hadden ze er zoo in de buurt van 1830 over gedacht. Toen moesten ze gezongen worden. En enkele predikanten zijn afgezet alleen op grond van het feit, dat ze dat niet wilden doen.

Nu schrijft een Hervormd predikant: Ds A. B. te Winkel van Den Haag in het „'s-Gravenhaagsche (Hervormde) Kerkblad":

Wie echter om pirincipieele redenen geen gezangen wensoht in het midden der gemeente, laat hij voortgaan in het opgeven van enkel psaknen. Al zijn wij het er niet mede eens, vriji ikiumien ziju. staimdpunt •waardeeren en eischen ook voor hem volle vrijheid op. Hij heeft deze, miaar moet ze houden ook.

In hetzelfde artikel somt Ds te Winkel een reeks dwaze gezangen op. Men leze:

Wij hebben daareven krasse woorden gebruikt. "Waardeloos. Ja, wij zullen niet alle noemen. Maar een enkele. Wat zegt gijl b.v. van dit vers, Gezang 177 VS 5:

Stedelingen! looft den Heer! Hoopt op d' oude welvaart weer; Voor den koopman druk vertier, Nering voor den winkelier. Bezigheid voor handwerkslien En voor schamel' armien brood; God, die ons den vree gebood, , Wil zijn, heil daartoe gebieden.

Zooiets is een aajifluitinig voor een bundel in de Kerk. Er zijn vele ulevellen-rijmpjes, die nog beter zijn. Allhams oude nieuwjaarswenschen van den lantaarnopsteker.

Mooh(t voor al on.s hart van danik Gloeyen al ons leven lang!

Zoo vervolgt vers 6. Ja, dat geldt waarlijik, al is het al eveneens dun, wat poëzie betreft, als zulk een lied

niet meer in ons 'kerkelijk; gezangboefc staat. Gezang 186 draagt den emstigen titel: „Op den dood". Het eerste vers begint aldus: „Sipoedig zal het uuxtje komen".

Gezang 78 heeft tot onderwerp: „De ware Christen •de beste burger". Luister nu:

Zieh zijner roeping steeds bewust "Werkt hij in zijin kring met lust; Hiji streeft naar grootheid, geld of goed, Nooit hooiger dan hiji streven moet.

Wij noenuen nu maar niet meer, wamt wij hebben ©r al meer da; n genoeg van. Niemand zal nu ontkennen dat dit alles waardeloos en benieden peil moet worden genoemd. Behalve de sleohte rijmelarij, zouden wij op het eerste oogenblik zeggen: was het maar waar! Maar onmiddellijik daarop zeggen wij: zet daar nu eens tegenover het woord van den Hedlaaid: Zoek eerst het KoninkriJIk Gods.

Wat zegt gij' van Gezang 62: 7, waar het „kuische Jezus" onverdragelijt is voor het aanbiddend hart?

Edoch, hoe erg dit alles ook zijm moge, toch durven wijl gerust zeggen, dat dit alles het ergste nog niet is. Dat is de geest, die in zoovele gezangen tot uiting komt. Dat is de geest van het ratiomalisone, van de Aufklarung en wat daar op gevolgd is. Het is de geest, die in de bekende trias „God, deugd en onsterfelijkheid" haar hoogste uitdrujcking vond. De mensch! O! sterveling gevoel uw waarde! Adajns daniibre zomien. enz. enz.

„Mooht ik maar onder tegenheen, In deugd en godsvrucht vrinnen."

Gezang 25 : 7.

O! gij, aan wien wij deugd en leven En alles zijn verplicht.

Gezaag 31:7.

Hart en hand, tot hulp'ontsloten Vam uwe arme gunstgenooten Deuigd, die uit uw liefde welt. Kwaad met weldoen vroom vergeldt.

Gezang 64 : 3 b.

Wat oogst 'de mensch hier zonder deugd Een lang berouw na korte vreugd: • Bedwelming wijikt, verdooving zwicht. En Tiu, nu dreigt het joittgst gericht.

Gezang 66 : 3.

De deugd, o ja! ilki vind ze schoon. Zijl strekt zich zelv' ten groeten looa.

Gezang 74:2.

Mijin God! wat ook ta mij' verdoov' D'at ik altijd aan IJ geloov' Aan deugd en eeuwig leven; Dan zal 't gevoel van mijm waardij, Hoe hobbelig hier mijn pad ook zij. Mijn. boezem nooit begeven.

Gezang 53 : 1.

Het miut! Het nut vami 't algemeen. Gezang 80:4:

Al wat mij nut is geven.

De brave Hendrik van dien tijd was ook ordelijfc.

Veiligheid in onze laoden. Orde, wet en regt en macht. Deze sterke, vaste banden Van 't mensohelülk geslacht.

Geizang 29 : 8.

Em al zong hiJ ©enerzijds:

Wat zwoeigt «en hamdvol stofs, tot mensch, Bezield voor oogenhlikken.

(Gezang 23 : 1.)

HBji was laam iden anderen 'kant toch wel 'heel gerust:

't Beipaald getal van onze levensjaren Zult Gy ons, zelfs elk oogenblik, bewaren; Zoo staat het vast, dat nimimier ongeval. Of menschenhand ons leven korten zal.

De brave Hendrilki is bedaard: Gezamg 192:2, Gezang 73 : 3.

"Waarom niog meer genoem'd. Dit alles spreekt reeds 'duidelijk genoeg. En, nu hebben vrij maar niet genoemd allerlei verzen, die nog wel gebruikt worden en waarin toch zooveel gemist wordt, wat niet weggelaten mocht zijn of die op amdere wijze in theologisch opzicht niet deugen, gelijik b.v. Gezang 125 : 5.

Als men deze dingen leest, dan moet men toch wel even glimlachen over die brave Pieter Leonard van de Kasteele, Rhynvis Feith, Herman Muntinghe es., die in de voorrede voor den gezangenbundel plechtig verzekeren, dat ze de gezangen „met alle nauwkeurigheid hebben onderzocht" en nu „in gemoede verklaren, dat in dezelve niets gevonden wordt, in het allerminste afwijkende van de bovengemelde Formulieren van eenigheid".

Dan had Hendrik de Cock ze beter door!

C. V.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's