GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Doopsformulier. Een verhandeling over zijn leer van den Heiligen Doop, door Ds J. G. Woelderink, Ned. Herv. Pred. — Uitgeverij Guido de Bres, 's-Gravenihage.

strijd om den Doop.

. Bij den strijd, die de Kerk van alle eeuwen heeft te voeren, hebben we ook te rekenen op strijd om den doop.

Dit blijft merkwaardig, aangezien we juist op dit punt ons het eerst zouden kunnen ontslagen weten van veel moeite.

• Hel gaat hier immers om dingen, klaar de dag. als

De doop dient om de beloften des evangelies des te beter te verstaan.

En tot dienst der geloovigen heeft de Kerk bovendien nog een formulier geschreven om daardoor den doop des te beter to verstaan te geven.

Desondanks schijnt de doop in zooveel nevelen vau misverstand en wanbegrip te zijn schuil gegaan, dat zoo nu en dan geschriften verscliijnen om nu op zijn beurt het formulier beter te doen verstaan.

Het zou ons niet verwonderen als daarbij de vraag opkwam of inderdaad rondom den doop zooveel mist en - nevel is ontstaan, dat het ééne licht na het andere moet bijgezet worden om weer klaarheid te brengen.

Na lezing echter van dit boek van Ds Woelderink zal het antwoord niet twijfelachtig zijn.

Bij de verschijning ervan zou men haast kunnen spreken van den nood der Kerk bij^ het doopvont. In elk geval blijlct de leer van den doop een bedreigd punt bij een aanzienlijk deel der gereformeerde gezindheid. De verwarring der geesten, die door den schrijver van dit boek gesignaleerd wordt, is inderdaad niet gering. De leer van den doop blijkt in breede kringen verworden te zijn tot een beschouwing, die alle waarde en be^ teekenis aan dit heilig sacrament ontneemt en het denatureert tot een zinledig teeken en bedriegelijke ceremonie. De schrijver verklaart zelfs, dat het volk, dat hij in de eerste plaats op het oog heeft, zijn doop feitelijk heeft verloren doordat het het duidelijke Woord Gods over doop en verbond ingeruild heeft voor speculatieve constructies van een scholastieke theologie. Men eerbiedigt niet meer den weg Gods, dien Hij' met ons houden wil in Kerk en verbond. Rede en zwaarwichtige redeneering komen in de plaats van geloof en gehoorzaamheid des geloofs en zoO' heeft men d© genade Gods in discrediet weten te brengen. Ja men vertoont de .gestalte van Schriftgeleerden, die — naar de uitspraak van Christus — zelf niet ingingen en ook anderen verhinderden in te gaan.

Ds Woelderink ziet op dit punt den strijd herleven, die onze vaderen in de dagen der Reformatie gestreden hebben met de oppervlakkige geesten der Wederdoopers, die ook heel zwaar meenden te zijn en nochtans heel licht bevonden werden.

Het tragische van de tegenwoordige situatie is nog, dat degenen, die meenen in dezen strijd de wettige vertegenwoordigers te zijn van de vaderen, welgedokumenteerd als overloopers worden aangewezen. Hoe ernstig dit den schrijver voorkomt vernemen we uit waarschuwingen als deze: wanneer de doopersche beweging „de Gereformeerde richting" in de Herv. Kerk overweldigt en meesleept, is zij verloren.

Wij mogen Ds Woelderink van harte dankbaar zijn, dat hij op zoo'n openhartige wijze over deze dreigende gevaren spreekt. En we zijn hem meer dian eenvoudige belangstelling verschuldigd, als we hem zoo forsch en met profetisch élan zien optomen tegen de Kerkverwoestende ideeën, die reeds hun duizenden verslagen hebben en nog altijd zoo velen afvoeren van de éénige vaste basis, die God den Zijnen gegeven heeft in verbond en doop.

Men spreekt in dteze dagen van antworteïden, maar hier begint het proces van ontworteling. Wie zijn doop vei-loren heeft, heeft alles verloren.

Daarom achten we dit boek van Ds Woelderink van groote beteekenis. De strijld hier gestreden is primair, zonder dezen zal elke andere s: trijd — op welk terrein ook — tenslotte verloopen in vruchtelooze schermutselingen.

Hierbij zal het ieder, die instemt met de belijdenis der Reformatie aangaande de Kerk, niet weinig verblijden, dat Ds Woelderink de beginselen en methoden van een volkskerk allermuist is toegedaan. Zoo verklaart hij nadrukkelijk, dat de stelling: doop alles wat m het doophuis gebracht wordt, onschriftum-Ujk is en leidt tot ontheiliging van het sacrament. Hierdoor wint zijn betoog voor ons aanmerkelijk aan waarde en krijgt het beteekenis voor breeder kring.

Dit geldt nog des te meer nu we moeten constateei^en, dat de misstanden en misverstanden, die hier zoo'n principieele bestrijiding vinden, niet enkel voorkomen in de kerkehjke gemeenschap, waar de sclrrijver van dit boek als predikant gearbeid heeft. Wie maar een beetje thuis is in kringen, die zich soms bij uitstek tot de gereformeerde gezindheid rekenen, weet van de verachting en verbastering van hét verbond ook buiten de Ned. Herv. Kerk. En onder niet weinig leden der Gereformeerde Kerken — en dat werkelijk niet alleen in het 2uiden van ons land — kunnen we beschouwingen vinden, die hier met reden gediskwalificeerd worden. Ook al mogen we gelukkig verklaren, dat de excessen, hier gealarmeerd, zeker niet als algemeen verschijnsel onder ons gevonden worden, dan nog kan men niet onbewogen blijven bij noodtoestanden aan een front, dat met ons prijs stelt op den gereformeerden naam.

De groote verdienste van dit mooie boek Ugt echter niet alleen in de scherpe teekening van een bestaand verval, het wijst voorts ook uitvoerig en grondig de oorzaken daarvan aan. Deze blijken volgens den sclmjver allen te herleiden tot het eene.feit, dat men afgegleden is van den grondslag der Reformatie. Dit wordt op zeer verhelderende wijze geïllustreerd, vooral ook door de gelukkige opname van de voornaamste doopsformulieren uit den tijd der Hervorming. Ds Woelderink laat ons daarbij zien hoe de z.g. ontwikkeling van de leer van den doop na den Reformatietijd reeds de kiemen der ontbinding in zich droeg.

Hier vooral toont het boek zijn waarde. En wat ons dan m het bijzonder verheugt is, dat deze Herv. predikant tot een beschouwing komt, die de gereformeerde gezindheid in onderscheiden kerken vereenigen kan, en die met nadruk eraan herinnert, dat — willen we kerkelijk één zijn met allen, die één zijn in gereformeerd belijden — wij ons uitgangspunt kimnen zoeken bij onze gemeenschappelijke vaderen. Terug naar Calvijn krijgt door dit boek de beteekenis: vooruit naar de eenheid met allen, die Calvijn als hun vader eeren.

Dit boek kan echter meer zijn dan een belofte. Het moge ons ook zijn een prilikel tot verder onderzoek naar de leer der Reformatoren. In dit opzicht ontdekt het ons zelfs aan een gevoelig tekort.

Wij denken hier aan een wensch, die Dr Kuyper eens uitgesproken heeft in zijn inleiding op een uitgave van „Zions Roem en Sterkte". Daar zegt hij: „kon een kundig godgeleerde ons een geschrift leveren waarin volzin voor volzin historisch werd toegelicht". Bij lezing van dit boek zien we hoeveel verder we zouden zij'n, als deze wensch vervuld was. We hebben dringend behoefte aan historische interpretatie en toelichting van belijdenisgeschriften en liturgische forrauheren, al was het alleen reeds hierom, dat de taal der kerk voor ons niet wordt tot een „onvertaalbre toovertaal". Zou het niet mogelijk zijn, dat er een werkgemeenschap gevormd werd om .den wensch, die bijna zeventig jaar geleden werd geuit, nu eindelijk in vervulling te doen gaan? Deze zou, blijkens dit boek van Ds Woelderink, interkerkelijk kuimen zijn. En we zouden dan ook nog eens kunnen praten over enkele beschouwingen, die in dit boek o.i. nog korrektie vei"dragen.

Zoo gelooven we niet, dat in het licht van de Institutie (IV, 16, 17) de verklaring, die Ds Woelderink geeft over het zaad der wedergeboorte uit Inst. IV, 16, 20 heel plausibel is. Calvijn spreekt ook van het zaad der zonde in Inst. II, 1, 8. Voorts mocht o.i. in verband met wat hier gezegd wordt over uitwendige en inwendige roeping niet gemist worden een nadere uiteenzetting aangaande Calvijns opvatting over de tweeërlei verkiezing, aanneming, roeping, enz., waardoor Calvijn spreken kon van tweeërlei zijn-in-het-verbond.

Ook zouden we niet gaarne bij de opvatting, dat het verbond met de verkiezing samenvalt, spreken van doopersche dwaling. Dit accent lijkt ons te zwaar, vooral wanneer we in aanmerking nemen, dat de Reformator Bucer zich ongeveer in gelijken zin uitsprak over verbond en verkiezing en toch ook op het punt van doop en verbond tegen de Wederdoopers den goeden strijd gestreden heeft.

En eindelijk, Ds Woelderink spreekt ook over den z.g. vroegdoop. We kunnen verstaan, dat iemand, die niet gebonden is aan onze Kerk^i^" ordening, op een dergelijke wijze daarover spreekt en wachten wil op het herstel der moeder. Maar leden van een Gerefoi-meerde Kerk kunnen deze opvatting bezwaarlijk overnemen. Er wordt ai zooveel geklaagd over miskenning van het gezag der meerdere vergaderingen, waar moet het heen als ieder particulier de vrijheid nemen kan, zielj niet te houden aan een Kerkenorde, die juisj ook op dit punt alle willekeur wil voorkomen! Het is toch aan geen twijfel onderhevig of de historische interpretatie van het nog altijd vigeerende 56e art. van de K.O. houdt in, dat men den doop niet moet uitstellen om de moeder. Zelfs Bavinck heeft in zijn „Ouders of Getuigen" (blz. 76) niet anders verklaard, dan dat de K.O. bedoelt dte kinderen te laten doopen in de eerstvolgende openbare vergadering der geloovigen. Wel heeft hij gemeend, dat de praktijk der vaderen al spoedig hiervan is afgeweken en dat de ouders, n.l. vader en moeder, het kind ten doop brachten. Maar dit berust op een vergissing. „Ouders" uit de officieele stukken is niet anders dan het meervoud van vader. Onze vaderen lieten hun kinderen doopen naar de orde der kerk. .die wij| nog als dten eenigeu regel hebben te erkennen.

Dit alles .neemt echter niet weg, dat we met blijdschap en groote dankbaarheid dit boek van Ds Woelderink begroeten. We onderschrij'ven van harte wat hij reeds in zijn „Woord vooraf" verklaart, dat de kerk haar goddelijke taak en roeping alleen klaar kan zien en geloovig kan aanvaarden, wanneer ze deze ziet als verbondsverplichting. Daarom zal het voor heel de gereformeerde goztndheid verhelderend en samenbindend werken, wanneer ieder, die met zijn kind aan het doopvont gestaan heeft, dit boek eens ernstig bestudeert. Het zal ongetwijfeld ook het vermogen versterken om het kind des verbonds in de voorzeide leer te onderwijzen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's