GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Het is een merkwaardig en beangstigend teeken van onzen dag, dat de meest ellendige figuren, die de historie kent, weer worden opgeroepen, niet nog ter waarschuwing, maar ter verontschuldiging, zoo niet ter rechtvaardiging van vroegere en huidige gruwelijkheden. Letterkundigen en volksmenners bewandelen dan gelijken weg, om ons de wijsheid van den volksmond te doen vergeten, dat men zich aan een vuile paal niet schoon kan wrijven.

Zoo wordt dan een zoekende jeugd verwezen naar voorbeelden als een Stendhal en een Markies de Sade.

Terwijl, als het ingeroepen kwaad nabij komt, de schrijvers zelf in wilden angst den dood zoeken.

Over Stendhal sprak ik reeds en zijn levensles: wellust en geweld.

De andere, niet ten onrechte met hem in één adem genoemd, is de beruchte markies de Sade; een man uit den kring van het schandelijke BYansche hof van de dagen van den regent, die volgens het getuigenis van zijn eigen moeder een zwijn was, en den zeker niet hooger staanden koning Lodewijk XV.

Die libertynsohe grandseigneur uit de misschien wel zwartste periode der geschiedenis van Europa, welke mee de revolutie van 1789 voorbereidde, verleidde niet alleen jonge meisjes, maar trachtte die, na zijn 'orgiën, te vergiftigen. Hij werd tengevolge daarvan van de eene rechtbank naar de andere geleid, ontkwam af en toe aan een gerechte straf door persoonlijk ingrijpen van den koning, maar maakte het eindelijk zoo bont, dat hij van de eene gevangenis naar de andere werd gevoerd, en ten slotte in de Bastille terecht kwam.

Hij wordt ons geteekend als een uiterlijk^voorname, innemende figuur, verleidelijk in den omgang, die achter dit scherm zijn satanischen geest verborg.

In de gevangenis gaf hij zich dan over aan de vreeselijkste fantasieën van misdaad en vernieling, die llij dan in zijn romans' beschreef.

Het is goed er niet veel van te zeggen.

Hier slechts dit oordeel van den Franschen literator, Janin, die zegt: wanneer deze auteur aan het eind was gekomen van de teekening zijner monsterachtige daden, wanneer er geen laster tegen eenige kerk meer was te vinden, aje er geen kind meer van de borst zijner moeder kon worden gerukt om in wilde woede te worden vermoord, geen immoreele gedachte meer uit zijn booze ziel was op te diepen, geen ding meer overbleef uit het leven, waarover hij zijn smaad kon uitgieten in hijgende wildheid, dan herstelde hij zich, betreurde het, dat hij geen illustraties bij zijn geschriften kon voegen, en betuigde lachend, dat hij nog ver beneden gebleven was bij hetgeen hij wel zou willen doen.

Zelden zegevierde satan meer over een bedorven menschenhart als bij dien man.

Nu ging dit zijn tijdgenooten, die anders heel wat zagen gebeuren, te ver, en zij deinsden terug voor wat zij later noemden: sadisme.

Een woord dat op veler lippen weer was, toen wij hoorden van de gruwelen der concentratiekampen van onzen tijd.

Maar wat zien wij nu?

In het Fransohe protestantsche weekblad „Reforme" lees ik, dat een Fransch auteur over dien Sade een boek schrijft met den titel: Sade, mijn naaste.

Nu zou zulks in dezen zin bedoeld kunnen zijn, dat hij wilde zeggen: ziehier, tot hoe gröote boosheid een mensch kan vervallen. Dit ten antwoord op de hoogmoedige taal onzer humanisten.

Maar zoo is het toch niet bedoeld.

Deze schrijver buigt zich met huivering over het leven van dien booze heen, roept zijn geest op, spreekt met hem, neemt hem de biecht af, om achter het geheim van zijn boosheid te komen.

Hij denkt aan een woord, dat wij in Openbaring 9 VS 6 vinden: „en in die dagen zullen de menschen den dood zoeken en zullen hem geenszins' vinden, en zij zullen begeeren te sterven en de dood vlucht - van hen".

Prof. Greijdanus zegt in zijn verklaring, dat er in veys 5 sprake is van sprinkhanen, die de menschen alleen mogen aanvallen en pijnigen en dat het hier niet gaat over lichamelijke krankheid en lijden door natuuronheilen, maar over geestelijke benauwing in het hart door duivelsche kwelling.

Het werk dus van helsche machten, die op volledige vernietiging, doelen, maar deze niet zullen kunnen volbrengen.

De menschen zijn de slachtoffers, die vreezen en vluchten.

In ons geval gaat het over de helsche geesten zelve, die door menschen worden opgeroepen.

Wat is nu volgens den Franschen schrijver over de Sade als zijn naaste het geheim, dat hij, als met hem redeneerend, eindelijk ontdekt?

Wel: deze booswicht was zóó onder den indruk van den miserabelen toestand, waarin de menschheid verkeert, dat hij haar gaarne zou willen vernietigen en daartoe geen misdaad te erg zou achten, uit de begeerte — ideologie, zooals men dat thans zegt — om deze verachtelijke wereld te doen verdwijnen, opdat - er plaats köme voor een zuivere wereld.

Sade was dus als bezeten door de - begeerte naar een verloren zuiverheid en daartoe ging hij het goede, dat er nog is, zooveel mogelijk bezoedelen mei: zijn smaad.

En op de vraag, wat er dan achter deze begeerte t»ch schuilen mocht, hoe een mensch tot zulke boosheid kon komen, wordt het antwoord gegeven: hier zit achter een herleving van het oude gnosticisme. Het is er misschien latent, verborgen, maar toch wezenlijk aanwezig.

Nu is dit herleven van die vreeselijke ketterij, waartegen de kerk van Christus in de eerste eeuwen na den Pinksterdag had te strijden, die satanische vermenging van verderfelijke heidensche motieven met Christelijke namen, in onzen tijd een niet te loochenen feit.

Nu het paganisme terugkeert volgt ook al zijn boosheid.

De Fransche auteur zegt: in de ziel van dien grandseigneur uit de eeuw der verlichting — de goddelooze achttiende eeuw — herleven de motieven van die oude heidensche gnostieken in sterke mate.

Het is onmogelijk dit gnostieke systeem niet te zien doorschemeren, niet herinnerd te worden aan de visioenen van een Basilides en een Valentin, ja bovendien van een Marcion.

Men feweert thans wel, dat die Marcion, van wien in onze belijdenis ook sprake is — art. 9 — als een uitermate gevaarlijk ketter, eigenlijk niet tot de gnostieken behoort. Men vormt dan allerlei fijne onderscheidingen. Het maakt geen diepen indruk, want hij was er zeker heel na-e familie van, en niet minder boos.

Welnu, de sadistische natuur schijnt zich te herinneren den staat van volkomen zuiverheid van den door Marcion genoemden , , goeden god", die met de geschapen wereld niets te maken had. De schepping was het werk van den geopenbaarden schepper-god, wreed en rechtvaardig, zelf gevallen in den strik zijner booze schepping, en nu wordt die booze god opgeroepen zijn eigen werk te vernielen. De Sade kan zich daarin zeer goed vinden en het is dus zijn bedoeling geweest, dien schepper-god van Marcion te helpen in zijn vernielingswerk, waarbij deze zelf ten onder zal gaan, opdat er alleen plaats weer zal zijn voor den goeden, ons nog vreemden god.

Nu zegt de schrijver in „Reforme": als dit waar is, dan zagen wij dit werk der vernieling met zulk motief der zuivering verricht door de nazi's en hun bondgenooten allerwege, onder aanvoering van een sadistischen geest als Hitler.

Daar moet komen een zuiver ras, alle vermenging rrfoet worden uitgeroeid, de joden voorop, opdat er straks alleen zou zijn het zuivere* Gërmaansche ras van moedige, gezonde menschen, , , Uebermenschen", als Nietzsche zich die dacht, de wetteloozen, die voor geen misdaad terugdeinzen en alle mensehelijke en goddelijke wet met vreugde overtreden.

De zuivere sterke mensch, het individu bij uitnemendheid, is dan geboren. Het wordt dan zooals de Duitsche dichter Hoelderlin het zei: door de verstoring wordt de lente geboren.

Wilde haat tegen de schepping, verachting van de conditie, waarin de menschheid verkeert, en een diabolisch verlangen naar een abstracte zuiverheid.

Moeten wij nu zulk een Sade als onzen naaste aanvaarden ?

Daar zijn verschillende schrijvers, die af en toe gingen zoeken in de meest verborgen ruimten der openbare bibliotheken, om van Sade's werken te genieten, een Baudelaire en een Verlaine, en een Du Perron, om niet meer te noemen. Wie weet wat Zola en zijn naturalistische school bij hem leerde. De z.g.n. impressionalisten vonden hem ook fraai.

Wetenschappelijke menschen uit de Freudiaansche school vonden hier veel materiaal. En het past bij de leer, dat de mensch maar moet kruipen door de vuilste riolen, afdalen in de diepste diepten van het zondige menschenhart, om tenslotte het licht der verlossing te vinden.

Een Dostojewsky was er niet ver vandaan.

Maar thans komt de rechtvaardiging. Een diabolische weerzin tegen den huidigen toestand der menschheid, niet door haar eigen schuld, maar feitelijk door de schuld van het geschapen zijn; en wie wordt dan de schuldige?

Voorts het volkomen vernietigen van het bestaande, en het verlangen naar een zuivere wereld zonder eenigen smet en van volkomen geluk, waarbij de mensch al zijn begeerten kan vervullen; een wensch, die alle misdaad, hoe gruwelijk ook, verontschuldigt en zelfs rechtvaardigt.

Hebben wij daarvan niet reeds veel moeten beleven?

Men spreekt van ideologen en van idealisten.

Zij verschenen ook voor onze tribunalen.

Het is reeds erg genoeg.

Maar wat ons doet beven is het droef verschijnsel, dat de gnostiek opnieuw ook de christelijke kringen wordt binnengeleid, als zou zij een beteren kijk geven op de schepping dan wat Schrift en belijdenis ons leeren.

Wat ons doet beven is, dat er theologen zijn, die reeds ruimen ingang vonden in wat zich nog christelijke kerk noemt, profeten zooals zij worden aangeduid, die zich zeker niet bewust zijn van het kwaad dat zij stichten en óf ernstig zouden protesteeren óf in wilden angst zouden vluchten als het kwaad, dat zij zelve mee werkten, zichtbaar werd, maar die niettemin een Marcion bijvallen, zeggende, dat zij weigeren te vlag te zetten op de modderschuit dezer wereld, die, hoe boos de mensch ook werd, toch Gods wereld is en blijft.

En die, als zij van God en Christus spreken, feitelijk niets anders bedoelen dan dat , , hoogere deel" van den autonomen mensch, dat lijnrecht staat tegenover het „lagere" — die tweespalt in den mensch — en die de verlossing hierin zien, dat dit hooger deel tot het goddelijke en zuivere terugkeert; eindelijk God en mensch weer één.

Dat is, wat men ook daartegen moge inbrengen, de kern van deze ellendige ketterijen, die men nota bene als reformatorische waarheden durft aan te kondigen.

En het gevolg is datgene wat wij thans in de revoluties onzer dagen rondom ons zien gebeuren.

Is het niet, zoo werd toch gezegd, is het niet mogelijk, dat de bolsjewist, die met grimmigen haat tegen de huidige samenleving vervuld is en geen gruwel te erg vindt tot vernieling, opdat zijn ideologie, zijn droom eener zuivere wereld er komt, beter de wet Gods volbreng^; dan de kerk van Christus in haar gehoorzaam volgen der Schrift?

Laat ons wel bedenken welke diepten van satan, die zoo komt als een engel des lichts, zich hier voor ons openen.

Met hartelijke groeten en heilbede.

Uw toegenegen,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juli 1947

De Reformatie | 12 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juli 1947

De Reformatie | 12 Pagina's