GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kalamagoa-Mepeel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kalamagoa-Mepeel

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ten vervolge op wat we onder dit opschriftje bespraken, nog even dit.

Ds Y. K. Vellenga (ssmodocr.) brengt tegen wat wij over het „aanbod" schreven (Heidelb. Cat., II) geen bezwaar in. Maar, nog steeds bezig met de vraag, of God niet een genadige gezindheid Jegens ALLE menschen heeft, stelt hij me nog een vraag, waarop ik gaarne antwoord. Als Christus Jeruzalem aanspreekt met het beeld van een hen, die haar kiekens bijeenvergaderen wilde onder de vleugels, terwijl ze niet wilden, is dan de aanwending van dit beeld geen bewijs van Gods genadige gezindheid jegens alle geroepenen?

Nu zou ik kunnen aanvoeren: het ging in dit debatje over Gods genadige gezindheid jegens alle menschen, dus in dit geval ook tegenover de Romeinen, Pontius Pilatus, Herodes, den antichrist. Als ds V. zegt: „jegens alle menschen", dan houden we hem graag aan dat woord. En wij vinden het dan niet heelemaal ter zake, als hij zoo met nadruk zich beroept op een daad van Christus tegenover hen, die allemaal destijds nog lid van de eene heilige algemeene messiaansche kerk waren. Want het probleem wordt dan verlegd tot het terrein der roeping, als middel in de administratie van de genade. Maar na deze opmerking, willen we graag ds V. antwoorden. Hij zegt, dat hij de vraag al eens eerder gesteld heeft, zonder antwoord te krijgen. Inderdaad: we dachten aan het bovenstaande. Maar wij willen nu wel zeggen, dat we er ongeveer zoo over denken als Oalvijn. Die zegt, CR., 45, 642, en vooral 643: dat hier de toom aan het woord is (indignatio); dat tusschen de stad en haar leiders verschil gemaakt wordt; en dat haar een bitter verwijt (exprobatio) gemaakt wordt. Duidelijk onderscheidt Calvijn tusschen den verzoeningsdienst en. de verborgen gezindheid Gods, waarover de tegenstanders der particuliere genade hem lastig vallen. Calvijn antwoordt (643/4): wat betreft die gezindheid Gods, wel, men moet zijn „wil" (voluntas), zooals die hier wordt ter sprake gebracht, bezien van uit de uitkomst (effectus). Het gaat in deze plaats, zegt Calvijn, niet om Gods verborgen raad. En als men dan vraagt, of God dan sqms tweeërlei wil heeft, dan antwoordt hij: dat Gods wil eenig en eenvoudig is (unica et simplex); maar omdat wij niet kunnen doordringen tot den diepen afgrond van Gods verborgen verkiezing, daarom wordt, en dit vanwege onze zwakheid, (jods wil op tweeërlei majiier ons voorgesteld. Waarom zegt hij, en ik denk hier terug aan wat Ik zelf schreef in mijn rede over de wetenschappelijke waarde van den term algemeene genade, waarom zou men hier niet denken aan een anthropomorphe (of - pathische) voorstelling, waarvan men toch in andere gevallen wel degelijk zich rekenschap geeft?

Als dus ds V. citaatjes aandraagt, niet eens van den laatsten tijd, over een aanbod van genade, dan herinneren wij hem eraan, dat een aanbod van genade nog wat anders is dan een uitvloeisel van genadige gezindheid. Maar als hij aan het slot vraagt: „zou het op een gegeven oogenblik niet beter zijn te zeggen: we krijgen dit voor onze gedachten niet sluitend tn elkaar", dan vraag ik, niet zonder verwondering, me af: waarom zegt ds Vellenga dit nog tegen mij, en niet tegen zichzelf? Want ik zelf ^heb juist dit argument tegen hèm gekeerd? Mijn redeneering was: Kuyper wil alles ouder één en denzelfden term vangen: genade. Ridderbos (S. J.) eveneens: royaal (de „altijd royale God"!). Ds Vellenga ook. Toen zei ik tegen hen: gebruik liever twee woorden, dan één: want God spreekt van zichzelf „bifariam" (op twee manieren, zegt CaJvijn, hierboven aangehaald).

En nu doet ds V. net, alsof dit argument tegen mij zich keert. Terwijl hij zelf juist, met zekere gretigheid, afging op den éénen term van den „altijd" „royalen God". Ik herken dien God niet uit de Schrift, en zeg liever: zwijg, als ge niet spreken kunt, en laat dus Gods gezindheid niet uit èèn woord kennen als altijd royaal. Respondee voluntatem Del ab effectu esse considerandum (Calvijn: Gods vnllis te bezien van uit de uitkomst).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Kalamagoa-Mepeel

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's