GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De plaats van onze kinderen naar de Heilige Schrift (IV, slot)

Bekijk het origineel

De plaats van onze kinderen naar de Heilige Schrift (IV, slot)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En vragen we dan nader, waarin deze navolging Gods voor de jeugd bestaat, Ef. 6 : 1 zegt het. Hierin zal ze primair bestaan, dat de kinderen hun ouders gehoorzaam zijn in de Here.

Maar daarin vraagt de Here van de jeugd evenmin als van de volwassenen, allerlei buitengewone en buitennissige dingen, „gij kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam in de Here". Dat is het. Niet iets, waarvan ze kunnen drom.en, maar dat ver buiten hun gezichtsveld ligt, maar iets dat vlak bij ligt en dat werkehjk-

held in hun leven kan worden van 's morgens als ze worden gewekt tot 's avonds als het bedtijd is. En die gehoorzaamheid — en daarin zullen onze kindenen tonen, dat ze Gods kinderen zijn — dan „in de Here", dat is, zoals we eerder opmerkten als een stukje van Hem, en daarom ook op de manier van Hem.

Hoe groot toch de Here Jezus was, al ging Hij die eenvoudige Jozef en Maria, als Zoon van God, oneindig ver te boven, niettemin was Hij, als Idnd van Maria en als zoon van Jozef naar de wet, „hun onderdanig" (Lue. 2:51). Hij hoorde dus als er wat tegen Hem werd gezegd, en Hij deed, , wat van Hem werd gevraagd, zo. maar, zonder mopperen en zonder tegenspreken.

Welnu, zo, in de Here, één met Hem en jtiist zoals Hij zullen nu onze kinderen hun ouders gehoorzaam, zijn.

En daar zit de knoop. Want gehoorzaam zijn, dat zal de jeugd, zolang ze thuis de voeten nog onder tafel steekt, en zolang daar, als 't er op aankomt, niet de kinderen, maar de ouders baas zijn, wel moeten. Is 't niet, met haar zin, dan er tegenin; is 't niet met vreugde, dan met pijn. Daar is ook nog zoiets als de stok achter de deur en de sterke arm. En bovendien, een kind is nu eenmaal van z'n ouders afhankelijk, en dus bij voorbaat de onderliggende partij. Ieder, die, om het vermeende onrecht dat hem door die z.i. zo hardvochtige ouders werd aangedaan, wel eens de benen nam, is het aan z'n rammelende maag, waardoor hij naar huis terug gedreven werd, wel gewaar geworden. Buigen, hoe hard het vallen mag soms, en hoeveel tranen het kan kosten, er is geen ontkomen aan.

Maar om nu niet zo, met alle mogehjke vijven en zessen, doch vrijwillig en van harte, zonder enig tegenspreken, gehoorzaam te wezen!

Dat mag gaan, wanneer zoon of dochterlief nu juist iets wordt gevraagd, wat ze zelf ook al hadden gedacht of graag gewild, maar wat wordt dat moeilijk als het dingen geldt, die ze liever niet willen, waar ze een hekel aan hebben.

En zo zal het toch moeten, als ze in de Here gehoorzaam zullen wezen.

De Here Jezus had ook helemaal geen zin om met z'n «ouders mee te gaan, toen ze Hem daar vonden in de tempel. Toch deed Hij het, zonder protest. Waarom?

Wel omdat het gebod van God in Zijn hart stond gegrift en Hij in zijn ouders, die God over Hem had geplaatst, Zijn Vader in de hemel wilde liefhebben en eren.

Daarom móest Hij, maar daarom kón Hij ook zijn ouders gehoorzaam zijn, en Hij gaat daar alleen maar van af, wanneer Hem iets gevraagd wordt, dat tegen de wil van Zijn Vader in de hemel ingaat. Dat was bet geval toen, midden in de vervulling van Zijn ambtelijke dienst, de boodschap tot Hem kwam: „Zie, Uw moeder en Uw broeders daar buiten zoeken U".

Wanneer dan een bezorgde Maria en enkele ongeruste broers uit vrees, dat Hij overspannen is, zich over Hem willen ontfermen en Hem dus Zijn Middelaarstaak willen doen onderbreken, dan antwoordt de Here Jezus: „Wie is Mijn moeder of Mijn broeders". En de kring, die om Hem vergaderd is, rondziende, zegt Hij: „Zie Mijn moeder en Mijn broeders. Want zo wie de wil Gods doet, die is Mijn broeder en Mijn zuster en moeder" (Mare. 3 : 21, 31—35).

Maar overigens, Hij buigt. En de kinderen zullen buigen in de Here. En er staat nergens bij, dat dat ophoudt, als ze ook al een woordje beginnen mee te praten aan tafel, en ook al hun weetje beginnen te krijgen, of als ze straks 21 jaar geworden zijn. Dat mag er van gemaakt zijn, en het heilig gebod Godis dat „een gezang" moest wezen, het mag een last geworden zijn, waar een kind zo haastig mogehjk onderuit moet zien te komen, het één noch het ander is het geval.

Een éérste gebod is het miet een belofte.

Een eerste gebod, dat wil niet zeggen, een gebod, waarbij voor het eerst van een belofte sprake is — dat is ook al bij het tweede het geval — maar een gebod, dat fundamenteel is, een gebod, uit de onderwerping waaraan, de gehoorzaamheid aan de andere geboden, op heel het brede levensterrein, opkomt en dat zegen verspreidt voor het leven der kinderen op heel dat wijde levensgebied. En is het niet waar? En wordt het niet dagelijks bewezen?

Wat zijn de beste gezinnen? Die, waar de Schriftuurlijk geëiste tucht wordt gevonden.

En wat worden — in het gemeen genomen, want Gods verkiezing, al beweegt ze zich in de lijn des verbonds, is tenslotte niet gegeven met, noch' gebonden aan de lijn des verbonds — wat worden de levende leden van de kerk des Heren, de (SchriftuurUjk) goede mannen en vrouwen, gehoorzame onderdanen, trouwe arbeiders, flinke patroons, echte vaders en moeders? De' kinderen, die thuis de tucht in de Here a, anvaard hebben en die van huis uit gehoorzaamheid in de Here geleerd hebben, ook voor die andere gezagsverhoudingen, waarmee ze, naarmate ze ouder worden, in aanraking komen.

Maar de ontbinding, het bederf, het ongeluk, niet alleen in de gezinnen, doch op alle gebied, in kerk en in school, in maatschappij en in staat — en onze tijd laat ze ons toch wel op de meest ontstellende wijze zien — ze vindt haar oorzaak dsiarin, dat, wat het eerste moet zijn, niet het eerste: was en is.

Om het heel concreet te zeggen, de oorzaak ligt hierin, dat Pietje, toen hij 2 jaar was, zo'n dotje was, dat je hem toch beslist z'n kleine, maar des te hardnekkiger zinnetje moest geven. En de ouders staan bij de wieg of bij de box om hun eigen dwaasheid te lachen of in geuren en kleuren wordt het geval aan de visite-van-'s-avonds verteld. Zo'n baasje toch!

De oorzaak ligt hierin, dat Marietje, toen ze twaalf was, als 't er op aankwam, precies deed, wat haar uitkwam. En dat Gerrit, toen hij achttien was, z'n vader en moeder zo te zeggen in z'n zak had, en met ze ging wandelen, waarheen het hem beliefde.

Maar zal de wereld van vandaag en zullen wij als kerk in die wereld dan ook nog een toekomst hebben, het zal alleen zijn, doordat de jeugd, als geliefde kinderen. God navolgt in het eenvoudig buigen onder het ouderlijk gezag.

Want die HERE, Die een beloner is dergenen, die Hem zoeken in het houden van Zijn geboden. Hij is ook een ijverig en jaloers God tegenover hen, die Zijn geboden niet achten. En de ongehoorzaamheid laat Hij niet ongestraft: verscheurde gezinnen, kerkelijk verval en afval, een ontwrichte maatschappij, een gebroken koninkrijk, een bedelhand naar Amerika.

, , Gij kinderen zijt uw ouders gehoorzaam in de Here".

Maar als dat primair voor de kinderen is, dan is primair voor de jeugdvergaderingen, waarin de kinderen samenkomen, dat orde en tucht daar geen probleem zijn. Dat er dus leiders en leidsters voor staan, die hun taak verstaan. En zijn die er niet, of zijn die niet te vinden, liever geen vergadering dan een vergadering, die een vergaarbak wordt van ongerechtigheden. Daar wordt de navolging Gods van de kinderen niet door bevorderd, maar alleen maar door in de weg gestaan.

Daarbij hoeven we echter niet te blijven staan.

De apostel spreekt met de kinderen ook de ouders aan, en werkt ook voor hen de eis tot navolging Gods in de opvoeding van het hun toevertrouwde erfdeel nader uit. „Gij ouders, verwekt uw kinderen niet tot toom", „Verbittert ze niet", kunnen we ook vertalen. Dat wil dus zeggen: maak ze het niet nodeloos zwaar en moeiUjk. Leg ze geen lasten op, die hun jonge schouders nog niet kunnen torsen.

De Here is al tevreden als ze gehoorzaam zijn, vraag u dan van hen niet het onmogelijke, wees niet wijzer dan God. En jaag ze niet door onredeüjkheid, door willekeur, door voortrekkerij, door dwaze bevelen, en onverstand tegen u in het harnas.

Och nee, daarbij zijn die kinderen wel niet verontschuldigd, maar hun bloed, het zal van de hand van die vaders en moeders, van die leiders en leidsters, die wel eens zouden laten zien, wie er eigenlijk baas was, en die de kinderen geen rust en geen mond gegund hebben, geëist worden.

„Gij ouders, verwekt uw kinderen niet tot toom". Of dat dan één ouder, of wie verder in de opvoeding de ouders terzijde staan, zou willen?

Nee, natuurhjk niet! Het komt er bij ons zondaren alleen zo gemakkelijk van en we ontkomen er alleen aan, wanneer we in het geloof zien, wat onze kinderen zijn. Geen stelletje recruten, die je africhten moet, en al evenmin een aantal lieve wezentjes, die je in de watten leggen moet, maar een groep uit genade tot Gods kinderen aangenomen zondige schepselen, die je tot Hem leiden en voor Hem bewaren moet. Die je dan ook niet tot toom verwekken, maar, zoals de apostel zegt, „in de lering en vermaning des Heren" opvoeden moet.

De lering, dat is, heel de vorming, de leiding en vermaning, dat is de terechtwijzing van de kinderen, dat omvat dus de wandel in de nieuwe gehoorzaamheid als kinderen des Heren. En die wandel beperkt zich niet tot de kerkgang en de eerbied onder het Bijbellezen, en het gebed, en het komen ter catechisatie, die raakt ook het onderwijs, dat de kinderen genieten en het werk dat ze doen, en de omgang die ze hebben, en de besteding van de vrije tijd en van het zakgeld. Is er eigenlijk wel iets, dat er niet me© te maken heeft?

Het kan predikanten en ouderlingen nog wel eens overkomen, dat, wanneer het misgaat met een kind', ze nauwelijks de deur nog binnen, van de ouders t& horen krijgen: „aan ons ligt het niet, wij zijn de kinderen altijd goed voorgegaan".

Maar als er dan eens nader geïnformeerd wordt, dan blijkt dat voorgaan daarin te hebben bestaan, dat de Bijbel geregeld werd gelezen, de kinderen mee genomen werden naar de kerk, en ze er van langs kregen, wanneer ze 't één of ander hadden uitgehaald. Maar wat voor vriendjes of vriendinnetjes de kinderen nu eigenlijk precies hadden, wat ze uitvoerden bij de weg, waarmee ze bezig waren in hun vrije tijd, hun moeilijkheden, hun vragen, hun belangstelling, kort­

om heel de lering, de vorming van de kinderen, bleek geen aandacht te hebben gehad.

En daar roept nu juist de apostel om, de vermaning, maar allereerst de vorming van de kinderen, de wandel in de nieuwe gehoorzaamheid.

Maar die wandel zullen we dan ook als ouders en als helpers en helpsters van de ouders den kinderen uit de Schriften laten zien, dat is, we zullen ze J e z u s Christus, en het juk, dat Hij oplegt laten zien.

Jezus Christus j_a. Zo heel vaak is het toch nog zo, dat, zolang het over de rechtvaardiging gaat, het Christus is en Christus alleen. Maar wanneer de heiligmaking aan de orde komt, dan is Christus ineens naar de achtergrond verdwenen, en een serie geboden hebben Zijn plaats ingenomen. Maar de jeugd moet niet maar een aantal geboden, ze moet de Here Jezus Christus hebben. Hij immers is haar niet alleen tot wijsheid en gerechtigheid, maar ook tot heiligmaking en een volkomen verlossing geworden (1 Cor. 1 : 30).

Hij is het dus ook. Die moet worden aangedaan (Rom 13 : 14). En dat betekent niet, dat het gebod wegvalt. Integendeel, niet om de wet of de profeten te ontbinden, kwam de Here Jezus, maar om ze te vervullen (Matth. 5 : 17). Dat betekent, dat het gebod, wel verre van een zweep te zijn in de hand van de drijver, de teugel is en voor de kinderen door onze lering zij, in de hand van die enige Koning, Wiens merk- en veldteken onze kinderen mogen dragen.

Maar dat we zo dan ook den kinderen Christus verkondigen, de Verlosser en de Vernieuwer.

En God, die in Zijn grote genade kinderen des tooms aannam tot Zijn kinderen, Hij zal ze, in de weg van ons medearbeiderschap, maken tot kinderen, die Hem, de hemelse Vader niet liegen, maar die Hem navolgende als geliefde kinderen, 2üjn beeld vertonen en Zijn heerUjkheid bekend maken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 mei 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

De plaats van onze kinderen naar de Heilige Schrift (IV, slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 mei 1952

De Reformatie | 8 Pagina's