GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1972 - pagina 560

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1972 - pagina 560

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons Jeugddorp is plaats voor een hartelijk en opgewekt pleeggezin.

Het Jeugddorp 'De Rudolphstichting' (halverwege Amersfoort en Lunteren) is een unieke woonplaats voor ruim 150 meisjes en jongens, zo tussen drie en zeventien jaar, die om uiteenlopende redenen enige tijd (ongeveer twee jaar) niet thuis kunnen zijn. Zij worden, behalve in enkele tehuizen, bij voorkeur geplaatst in pleeggezinnen. Er zijn nu ruim twintig pleeggezinnen die op het uitgestrekte terrein wonen, bijvoorbeeld in een paar verbouwde en gemoderniseerde boerderijen. De pleegvaders werken soms in het dorp, maar de meesten hebben een baan in de omgeving. Voor het huis dat in december a.s. wordt afgebouwd wordt thans een opgewekt en hartelijk echtpaar gezocht dat enkele pleegkinderen in zijn gezin wil opnemen, om deze, gedurende de periode van hun uithuisplaatsing, onder begeleiding van de staf te verzorgen en op te voeden. Het gaat hier om normale kinderen, die vaak niet zo gemakkelijk zijn, mede door wat ze in het verleden aan moeilijkheden en narigheden hebben ondervonden. Daar de Rudolphstichting uitgaat van de Diakonieën der Gereformeerde Kerken verwachten wij van gegadigden dat zij kerkelijk meelevend zijn en willen meewerken aan het overbrengen van de bijbelse boodschap. Wie geïnteresseerd is kan telefonisch contact opnemen met of schrijven aan de directeur van de Rudolphstichting drs. R. A. C. Mulder, Postweg 80, Achterveld (U.), telefoon 03425-441.

eerste maand werd ik vijf of zes keer gehaald, ledere keer hetzelfde: vragen, antwoorden en afranselingen. Enkele gevangenen hadden niet zoveel geluk. Ze stierven tijdens de verhoren. De PIDE liet ons nooit een enkel anti-Portugees pamflet zien dat we, volgens de beschuldiging verborgen en voor de vreemdelingen verspreid zouden hebben. Een keer hielden ze een boek omhoog en vroegen mij wat de titel was. Ik kon de titel zien en zei dat het 'Onafhankelijkheid' was. Ze beschuldigden mij ervan het boek en de inhoud te kennen. Ik had het nooit eerder gezien, dus was er niets dat ik hen kon vertellen. Deze truc paste ze bij de meeste geletterde gevangenen toe. Een van de arrestanten heette Kaunda. De PIDE-agenten vroegen hem of hij iets afwist van Kaunda in Zambia. Toen hij zei dat hij die niet kende, vroegen ze hem hoe hij dan aan zijn naam kwam. Hij zei dat het een gewone naam was. Ze beschuldigden hem ervan dat hij een familielid van president Kaunda van Zambia was. Hij zei: 'Nee, ik ben gewoon een Angolees uit Cangombe. Ik ken verder niemand die Kaunda heet.' Ze sloegen hem hard, maar hij kon verder niets vertellen. Na de eerste maand van strenge verhoren Uet de PIDE ons met rust. De volgende zes maanden zaten we in onze overvolle cel zonder dat we iets te doen hadden. Driemaal per dag brachten ze ons een beetje eten. We mochten niet naar buiten gaan voor wat beweging of om in de zon te zitten. Op zondagen tussen vier en vijf uur 's middags mochten degenen die bezoek hadden (en die daarvoor 2,5 escudos bezoekgeld moesten betalen) de cel uit om met de bezoekers te praten. In al die tijd dat ik in de gevangenis van Luso zat ontving ik nooit bezoek. Ik begon te denken dat ik nooit rneer de zon zou zien, dat ik gewoonweg dood zou gaan in die kleine cel. Op een dag kregen we bevel om onze spullen in te pakken. Ik wist niet wat dit betekende, maar ik was erg blij bij de gedachte mijn cel te verlaten. Verscheidene uren later kwam de cipier ons zeggen dat we onze spullen weer uit moesten pakken. Onze reis naar Luanda was afgelast. Ongeveer drie weken later kwam er een vliegtuig uit Luanda. De cipier kwam ons vroeg in de morgen zeggen dat we onze bezittingen moesten inpakken en dat we om twee uur aan boord van het vliegtuig zouden gaan. Later kwam de chefe do PIDE naar onze cel en zei dat hij juist bericht uit Luanda had gekregen, dat ons geval in Luso geregeld moest worden en dat we vrijgelaten zouden worden als er niet genoeg bewijsmateriaal was om ons te veroordelen. Ik was erg blij dit te horen. Ik dacht niet dat ze enig concreet bewijs tegen me hadden. Terwijl ik in de gevangenis zat, dacht ik dat

magazine

ik mijn vrouw en mijn familie nooit zou terugzien. De gevangenis was als de dood. Ik dacht dat er nooit een eind aan zou komen. Vaak vroeg ik me af, hoe mij dit had kunnen overkomen nadat ik zoveel jaren trouw voor de Portugezen gewerkt had. Ik had beter Angola kunnen verlaten en in een ander land gaan wonen en werken. Op een dag in oktober 1963 werden we naar buiten geroepen en bijeengebracht op de birmenplaats. De chefe do PIDE vertelde ons dat we vals beschuldigd waren. Het hoofd van de technische groep had de regering valse inlichtingen verstrekt. Ze wisten nu dat, als er oorlog in het district Moxico kwam, die in de grotere steden zou beginnen en niet op de kleine posten. Hij zei ons dat ons lijden in de gevangenis voorbij was en dat we spoedig naar onze dorpen terug zouden keren. Onze namen werden door de cipier afgeroepen. De volgende morgen werden we naar het huis van de gouverneur van Moxico gebracht. Hij zei ons dat het jammer was dat we zo lang gevangen hadden gezeten zonder dat we schuldig waren. Wanneer jullie in je dorpen terugkomen,' zei hij, 'zullen jullie schadeloos gesteld worden voor jullie leed.' Uit het verhaal van Economia do Pais blijkt, dat van schadeloosstelling geen sprake was. Na zijn vrijlating geeft hij zijn functie van 'cabo de ordem' op ('Na wat gebeurd was, vond ik dat ik niet langer voor de Portugese regering kon werken') en ving opnieuw een zwerftocht aan op zoek naar werk, die hem o.m. in Zuidwest-Afrika bracht. Begin 1967 besluit hij naar vrouw en kind in A Ito Cuito terug te keren. 'Toen ik de omtrekken van Mavinga bereikte, werd ik ziek en bleef in het dorp Sabiwango. Het kostte me drie dagen om weer op krachten te komen. Voordat ik op de derde dag vertrok, kwamen zes Afrikaanse militiemannen die voor de Portugezen werkten, in het dorp en vroegen me waar ik vandaan kwam. Ik vertelde het hen en liet hen mijn reispas en kwitanties van de belastingen zien. Ze schonken echter geen aandacht aan mijn papieren en zeiden dat ik onder arrest stond. Het dorpshoofd probeerde me te helpen. Hij zei: 'Dit is geen bandido. Het is een gewone dorpeling. Bandidos hebben geen kwitanties van de belasting, reispassen of handelswaar bij zich. Ze doden en vernielen alleen maar. Waarom gaan jullie niet op weg om de echte bandidos te vinden?' De leider van de militiegroep stond er echter op mij te arresteren. Ik had geen keus en moest wel met hen mee. Ik zei bij mezelf dat God mijn ellende en ongeluk wel beschikt moest hebben, want overal waar ik kwam ontmoette ik tegenslagen en ellende. Toen we na

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1972

VU-Magazine | 570 Pagina's

VU Magazine 1972 - pagina 560

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1972

VU-Magazine | 570 Pagina's