GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1976 - pagina 339

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1976 - pagina 339

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 ^ magazine 29

water staan. Vooral in de winter ontstaan op deze wijze diverse plassen waarop men duizenden watervogels (vooral smienten) kan aantreffen. Het polderland wordt doorsneden door honderden kleine en grotere sloten, waardoor vanuit de lucht gezien een gecompliceerd mozaïek gevormd wordt. Door de onmiddellijke nabijheid van het Noordzeekanaal en door zoutwaterinfiltratie via dit kanaal blijft het water in de polder brak. Over het algemeen zijn de sloten vrij ondiep, met rietkragen aan weerszijden. Het dichtslibben van de sloten is voornamelijk het gevolg van verminderde agrarische activiteit, waardoor aan de westkant verschillende slikveldjes ontstaan die door steltlopers als fourageerplaats worden benut. Vijf eeuwen lang werd de veehouderij vrijwel uitsluitend bedreven vanuit de lintbebouwing van Westzaan. De boeren bereiken de drassige weidepercelen met boerenjollen; de machines en het vee worden per praam vervoerd. De samenstelling van het gebied is zodanig, dat niet overal machines gebruikt kunnen worden. Door het late maaien en het minder intensieve gebruik van machines ontstaat een ideaal weidevogelbiotoop waarin door landbouwwerkzaamheden minder legsels verlorengaan dan elders."

Aaseters Die ideale omgeving werd zoals gezegd, aantoonbaar aangetast door de hoogspanningsleidingen. De meeste weidevogels broeden niet in de buurt van de leidingen. Heijnis veronderstelde, dat dit niet alleen te wijten was aan de aanwezigheid van die leidingen zelf, maar ook door het feit dat de talrijke draadslachtoffers aaseters naar de leidingen lokten. Uit een paar experimenten, waarbij dode spreeuwen werden uitgelegd, bleek dat de ,,opruimsnelheid" in de directe omgeving van de draden veel groter was dan elders in de polder. Vooral de zwarte kraai, de torenvalk en de bruine kiekendief fungeerden als opruimers. Soms werden groepjes kraaien gezien, die de grond onder de leidingen aan het afzoeken waren naar draadslachtoffers. ,, Voortdurend", aldus Heijnis, ,,zijn er in de broedtijd, rond de hoogspanningsleiding conflicten waar te nemen tussen weidevogels en zwarte kraaien en torenvalken." Het op-

ruimingswerk door aaseters had natuurlijk invloed op het aantal draadslachtoffers dat door Heijnis kon worden geteld. Er waren meer factoren die maakten dat de feitelijke tellingen aan de lage kant uitvielen. Zo kon het aantal vogels dat in de sloten of in het riet terecht was gekomen, wel worden geschat, maar niet nauwkeurig worden geteld. De bewegingen van vogels die na ,,aanvaring" met de draden gewond raakten, maar zich op de grond nog een eind voortsleepten, konden door peilingen met een zendertje proefondervindelijk wei worden vastgesteld, maar ook hier ontbraken cijfers over aantallen. Heijnis kwam tot de raming dat het werkelijke aantal draadslachtoffers in de polder Westzaan tenminste op 4.000 per jaar moest worden gesteld. In de vijfjaar dat het onderzoek liep moest het op 13.000 worden geschat. Heij-^ nis wees er in zijn onderzoek op, dat bij hoogspanningsleidingen waar veel draadslachtoffers worden gevonden, door de opeenhoping van kadavers, de gevreesde vogelziekte botulisme kan ontstaan, zeker wanneer de klimatologische omstandigheden daarvoor gunstig zijn. Doordat veel gewonde vogels zich relatief ver van de leidingen kunnen verwijderen moest uitbreiding van de ziekte niet uitgesloten worden geacht. In september '75 werd op twee plaatsen in het Westzijderveld botulisme geconstateerd. Er werden in totaal 500 be-

smette vogels gevonden, waaronder veel kok- en zilvermeeuwen. De meest afdoende oplossing voor het gehele vraagstuk zou natuurlijk zijn de hoogspanningsleidingen onder de grond te stoppen. Maar, zo becijferde Heijnis, dat vraagt voor 150 kV-leidingen een extra investering van 1 tot 2 miljoen gulden per kilometer en voor 380 kV-leidingen zelfs 7,5 miljoen gulden per kilometer. Anders uitgedrukt: in het eerste geval is ondergronds vijf maal zo duur als bovengronds, in het tweede geval ongeveer veertien maal zo duur. Een meer realistische, maar minder ,,mooie" oplossing zou zijn de draden die van mast tot mast gaan, voor vogels meer zichtbaar te maken. Heijnis beval aan om roofvogelsilhouetten van kunststof of aluminium aan de draden te bevestigen en die te behandelen met reflecterend materiaal (elders gebruikte plastic strips bleken niet altijd een succes). Een andere mogelijkheid zou zijn om van de top van de hoogspanningsmasten een kabel te spannen met om de vijf meter een gele halogeenlamp, zodat de draden 's nachts en in de schemer zichtbaar zouden zijn. Ten slotte zou nog kunnen worden gedacht aan draaiende schijven, die aan de bovenste leiding zouden kunnen worden bevestigd en die eveneens met reflecterend materiaal zouden kunnen worden behandeld.

ROOFVOGELSILHOUET BLIKSEMDRAAD

BLIKSEMDRAAD tig. 7.3

5m«t»r-

ROTERENDE SCHiJF

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's

VU Magazine 1976 - pagina 339

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's