GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1976 - pagina 429

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1976 - pagina 429

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

^

MJ magamte 31

Een nieuw type volkshoofd bedreigde het evenwicht tussen de Nederlands-koloniale en de Javaanse werelden.

naren, waarvan er in 1900 drie werden geopend. Aangezien de jongen, toen hij de ELS bezocht „indekos" was geweest bij een Indo-Europese familie en op een Nederlandstalige school had gezeten, sprak hij vloeiend Nederlands. Hierdoor en door zijn bekendheid met Europese gewoonten kon hij veel gemakkelijker omgaan met zijn blanke superieuren, van wie de meesten maar een klein beetje Maleis spraken. Door zijn opleiding kon hij worden benoemd tot „mantri polisi", een lage rang bij de politie. Dat deed hij goed. Hij kreeg een zekere naam als detective. Na vier jaar mantri te zijn geweest werd hij Asistent Wedana, vestigde zijn reputatie door een groep opiumsmokkelaars op te rollen en onder het welwillend oog van zijn resident, klom hij rimpelloos op tot Patih, inlands hoofdbestuurder in de streek. Terwijl de oude Pangeran, met zijn vele vrouwen, beurtelings vastend en feestend, gokkend en jagend, met zijn zwak voor tayuban (drink- en danspartij) een typische priyayi-oude-stijl was, stond de jonge functionaris in zijn manier van leven veel dichter bij de Nederlanders. In zijn vrije tijd ging hij graag tennissen, zo af en toe dronk hij een whiskey-soda in de soos en zijn gezinsleven was veel burgerlijker dan het extravagante, vorstelijk gedrag van de Pangeran. Ze verschilden ook in hun sociale en politieke houding. De oude Pangeran hield strak vast aan „hormat" (vanouds gebruikelijke eerbewijzen in kleding, gedrag, taal) terwijl de jonge Patih het goed vond, dat zijn ondergeschikten op stoelen zaten en broeken droegen. Toen de Pangeran zich had aangesloten bij de vereniging van regenten, had hij dat gedaan, omdat het van hem werd verwacht. Organisaties verveelden hem en brachten hem in verwarring. Hij was niet geïnteresseerd in raden of kranten en hij was vierkant tegen het ter discussie stellen van de status quo. De Patih daarentegen was lid van de Oud Osvianen Bond, had zich korte tijd aangetrokken gevoeld tot de Indische Partij en was actief geweest in Indië Weerbaar. Hij wist dat hij als ambtenaar buiten iedere politiek moest blijven die het gouvernement kritiseerde. Zelf was hij een echte conservatief. Toch zou hij graag hebben gezien

dat minder vooroordeel zou hebben bestaan ten voordele van Europeanen en de Javaanse adel. Hij zou willen dat over promoties zou worden beslist op basis van deskundigheid. Soms voelde hij enige verbittering over het kleine snobisme en het onrecht dat hij waarnam.

Ander Java Hoewel mannen als de oude Pangeran deel uitmaakten van een steeds slinkende minderheid en de Patih een beeld gaf van de dingen die komen zouden, bleef de koloniale ideologie gebaseerd op het beeld van de eerste. Tegelijkertijd echter ondergroeven sociale veranderingen en bestuurlijke hervormingen de basis van de invloed die de Pangeran had. Toen de definitie van „corruptie" veranderde, werden de giften van de bevolking verdacht; toenemende activiteiten van de politie verzwakten de ,jago". Salarisverlagingen verminderden de mogelijkheden voor de priyayi en een clientèle op na te houden en de nadruk die op deskundigheid kwam te liggen maakte het moeilijker om alle familieleden aan banen bij het gouvernement te helpen. Nieuwe sociale en politieke organisaties zeiden, dat zij het volk vertegenwoordigden, dat zij de boeren beschermden tegen uitbuiting, terwijl het Inlands Bestuur de meesters diende. Er was een ander Java aan het ontstaan. Eerst voelde zich slechts een minderheid daartoe aangetrokken, maar toch had het betekenis.

Gevangen in mythe Politieke verandering had met deze sociale verandering gelijk op moeten gaan. Maar Batavia was daar tegen, zoals meestal het geval is met koloniale regimes. Men was met name van mening dat de combinatie volkshoofd-ambtenaar voorzag in de leiding die het volk nodig had. Het koloniale gouvernement zat gevangen in zijn eigen mythe. De kritiekloze ondersteuning'van het volkshoofd-concept betekende dat de twee aan elkaar verbonden ideeën tevens moesten worden beschermd: ten eerste dat hoge functies alleen toegankelijk waren voor de Javaanse adel en ten tweede dat de raciale schei-

ding tussen het Binnenlands Bestuur en het Inlands Bestuur gehandhaafd moest blijven. Die overtuiging was de bron van veel onwerkelijkheid en onrecht in het bestuur, want de gewone man die capaciteiten had, kwam niet aan bod en de hoog-opgeleide inlandse ambtenaren konden niet doordringen tot de hoogste posten die ze heel goed hadden kunnen bezetten. De steun aan het volkshoofd betekende ook dat de intelligentsia bijzonder weinig politieke kansen kreeg. Ondanks de decentralisatie, het instellen van raden (zoals de Volksraad in 1918) en het toestaan van gematigde partijen, bleef de echte macht in handen van de bestuurders. Het gouvernement volgde een taktiek waarbij de positie van de volkshoofden werd versterkt en kritische politici werden onderdrukt. Het probleem was. dat de priyayi in toenemende mate werden geïsoleerd, want ze mochten geen contact hebben met nationalistische of mohammedaanse bewegingen die in enig opzicht „gevaarlijk" waren. De inlandse bestuurders werden op die manier afgesneden van de opkomende leiders. Ze zullen in veel gebieden hun prestige bij de boeren-bevolking hebben behouden, maar in de kleine, beter opgeleide groepen werden ze als „werktuigen van het kolonialisme" gekenschetst.

Schijnwereld Ik heb hier, in vereenvoudigde vorm, het ontstaan van een politieke mythe geschetst. Aan het begin van de Nederlandse heerschappij — waarschijnlijk tot en met de negentiende eeuw — was het begrip „volkshoofd" een makkelijke manier om de macht van de priyayi mee samen te vatten, zonder dat al te indringend werd gevraagd naar de verwarde en soms verontrustende manier waarop die tot stand was gekomen en in stand werd gehouden. In het koloniale denken was het prestige van het volkshoofd een bruikbaar, maar abstract instrument. In de Javaanse werkelijkheid echter, onder de oppervlakte van de Beambtenstaat, vormden het mobiliseren van cliënten, het gebruik van de familie-relaties, het inboezemen van angst of het verlenen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's

VU Magazine 1976 - pagina 429

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's