GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 340

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 340

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

stuk goedkoper, maar na 1910 wijzigde deze situatie zich weer. Een aardig voorbeeld van de uitgaven voor de eerste levensbehoeften valt te lezen in het kader op de vorige pagina. Om na te gaan of er in enige mate sprake was van een stijging op de maatschappelijke ladder, worden vaak de gegevens van ouders vergeleken met die van kinderen of kleinkinderen. Voor de jaren na 1850 bleek in een aantal gevallen dat de kinderen een beter betaald beroep uitoefenden en dat de vrouw vaker geen beroep had dan in de vorige generatie (een teken van welstand). Twee demografische ontwikkelingen zorgden ervoor dat de vermindering van de armoede vaak weer teniet werd gedaan: de verlaging van zuigelingensterfte en de hogere algemene levensverwachting, die beide tot gevolg hadden dat er meer monden gevoed moesten worden. Uiteindelijk zijn het steeds dezelfde groepen die voor armenzorg in aanmerking komen: bejaarden, invaliden, langdurig zieken, weduwen met jonge kinderen en werklozen. De armenzorg was rond 1850 vrijwel helemaal in handen van particuliere en kerkelijke verenigingen. De burgerlijke armbesturen werden bijna zonder uitzondering bemand door de gegoede burgerij, met name grote zakenlieden en 'intellectuelen'. De kerkelijke armbesturen gaven globaal hetzelfde beeld te zien. Uit een onderzoek naar de diakonie van de hervormde kerk in Rotterdam bleek dat het college werd overheerst door mannelijke zakenlieden boven de veertig jaar. Van arbeiders en kleine zelfstandigen was absoluut geen sprake. De leden van het college bleven steeds langer zitten, zodat niet alleen de gemiddelde leeftijd steeg en er nauwelijks sprake was van doorstroming maar ook nog eens een sfeer van gezapigheid en conservatisme overheerste. De katholieke vereniging St. Vincentius gaf globaal hetzelfde beeld te zien. Opvallend is dat beide kerkelijke armbesturen voor de helft bestonden uit mensen met een "emotioneel tekort", een andere term voor ,.afwijkende gezinsomstandigheden". Interessant is nu de vraag naar de ideeën van deze bepaald niet representatieve groep, over armen en armoede. ot 1870 circuleerde onder de armbesturen onder andere het idee dat armoede veroorzaakt werd door een gebrek aan matigheid in sterke drank. Als oplossing daarvoor propageerde men het tegengaan van misbruik van sterke drank en een hogere belasting. Ook vond men dat de armen veel te snel overgingen tot het sluiten van een huwelijk ("gebrek aan voorzichtigheid"). Maatregelen daartegen bestonden uit het afschaffen van de kosteloze huwelijksvoltrekking en de bemoeilijking van bedeling aan jonggehuwden. Een andere vermeende oorzaak van armoede was het gebrek aan spaarzaamheid van de armen. Omdat de lonen 's zomers vaak wat hoger waren dan 's winters, werd van de armen verwacht dat zij in de zomer vast wat geld weglegden. Als oplossing zag men het instrueren van de armen door de wat beter gesitueerden. Een laatste oorzaak had betrekking op het gebrek aan werk, hetzij door eigen schuld, hetzij door invloeden van buitenaf. Om de werkloosheid te bestrijden moest er werkverschaffing komen voor volwassenen en beter vakonderwijs voor kinderen. Uit de mening van de armbesturen blijkt volgens Van Loo dat zij armoede vooral opvatten als een probleem van de moraal, en niet als sociaal probleem. Op een congres over het armwezen in 1854 antwoordde prof. Ackersdijck uit Utrecht op de vraag of armoede niet vooral een gevolg was van te lage arbeidslonen, het volgende: "De klacht, die door de arbeider wordt aangeheven over onvoldoende werklonen is ongegrond, immers de werklonen zijn geèvenredigd door vraag en aanbod aan de waarde die er in arbeid en voortbrenging voor wordt teruggegeven, het is een ruiling van arbeid tegen loon. Hij die dus klaagt over onvoldoende weekloon, klaagt dat hij niet meer ontvangt dan hij geeft, zijn werk is gebrekkig, daarom is ook zijn loon onvoldoende."

T

298

Aardappeldistributie in de Amsterdamse Van Woustraat In de Armenwet uit 1854 was geregeld dat de armenzorg in eerste instantie de verantwoordelijkheid was van particuliere instellingen op lokaal niveau en dat de burgerlijke armenzorg alleen als een soort vangnet mocht fungeren. De particuliere armenzorg was meestentijds echter nogal chaotisch van opzet en bovendien speelden er vaak andere belangen mee die het zicht op een goede oplossing voor het armoedeprobleem vertroebelden. De bestuurders van alle armbesturen bleken ook vaak belangen te hebben die met die van de armen interfereerden. Van Loo geeft daarvan een mooi voorbeeld: "Mijn informant ging bij voorbeeld aan het begin van deze eeuw een keer met zijn vader naar het burgerlijk armbestuur om tijdelijke ondersteuning. Eenmaal vooraan gekomen in de rij voor het loket, vertelde de vader hoe de situatie was en de armbestuurder zei: goed, dan krijg je / 2,voor eten. Waarop de vader meedeelde dan de huishuur (ƒ 1,- per week) niet te zullen kunnen betalen. De armbestuurder ging daarop met vader en zoontje in een apart vertrek en gaf f l,- voor de huur. Hij was zelf de huisbaas." De kerkelijke verenigingen hadden rond 1870 ook nog eens te maken met spanningen in de eigen kring. In die tijd werd door een aantal jonge liberale zakenlieden en intellectuelen de vereniging Liefdadigheid naar Vermogen opgericht. De armenzorg moest efficiënter worden aangepakt en er moest meer aandacht komen voor de oorzaken van armoede. a 1850 valt een flinke groei te constateren in het aantal instellingen voor armenzorg. Ook de totale uitgaven aan armenzorg nemen toe. Hoewel het volgens de Armenwet van 1854 de bedoeling was dat de particuliere instellingen de eerst verantwoordelijken waren voor de armenzorg, nam de burgerlijke armenzorg een steeds groter gedeelte voor haar rekening. De instellingen verkregen hun middelen via subsidies — zowel van andere instellingen als van de overheid —, bezittingen, legaten, schenkingen, en collecten of andere inzamelingen. De burgerlijke instellin-

N

VU-MAGAZINE — SEPTEMBER 1986

»

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 340

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's