GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 388

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 388

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

pen bodemdieren, zou zo zelfs het treffen van tijdige maatregelen ter bescherming van bedreigde bossen mogelijk kunnen maken. Nico van Straalen sluit niet uit dat het effect van zure neerslag op naaldbomen vooral ook op indirecte wijze wordt gesorteerd: "Behalve de schadelijke, directe inwerking van de toxische stoffen op boombladeren en -naalden, is de bossterfte in niet geringe mate ook het gevolg van ingrijpende veranderingen in de bodemprocessen, waarop de bomen secundair reageren. En het vervelende is dat, in tegenstelling tot het directe effect van zure regen, veel van die bodemprocessen onomkeerbaar zijn wanneer een bepaalde grens is overschreden. Ik denk dat ook daarin het belang van ons onderzoek schuilt." Van Straalen wijst erop dat de methode van zo'n voorspellend bodemonderzoek nog lang niet in alle perfectie is uitgewerkt. "Het is een tamelijk omslachtige methode om, na het nemen van grondmonsters, het aantal beestjes daarin te gaan tellen. Waar we naar toe willen is een meting waarmee in de praktijk snel en doeltreffend gewerkt kan worden. En zover zijn we nog niet." Overigens behoren mijten strikt genomen niet tot de klasse der insekten; ze zijn verwant aan de spinnen en behoren, met uiteenlopende diersoorten als hooiwagens en schorpioenen, tot de spinachtigen. Desondanks worden mijten gerekend tot het studie-object van entomologen. Springstaarten — alhoewel ook die diertjes een aantal algemene kenmerken van insekten missen — vormen echter de onbetwiste specialiteit van de in de werkgroep ecotoxicologie van de VU samenwerkende entomologen. Het zijn onooglijke, uitzonderlijk kleine, vleugelloze insektjes, die in tal van variëteiten voorkomen en zich meestal voeden met schimmels. Hun naam ontlenen de diertjes aan het staartachtige ledemaat aan het achterlijf, dat zij in rust onder zich dragen. Bij dreiging schiet het haakje, dat voortdurend onder spanning staat, omlaag als een springveer waardoor het beest, een aantal keren achtereen en in willekeurige richting, opspringt. Zelfs in huis vinden we springstaarten, bijvoorbeeld in bloempotten: in dat geval zijn het de kleine witte diertjes die bij het begieten der planten enige tijd massaal opspringen. Dat de entomologen in de ecotoxicologische werkgroep zich vooral met springstaarten en mijten bezighouden heeft te maken met hun speciheke opdracht: bodemonderzoek en dan met name de dierkundige aspecten daarvan. "En dan kom je al gauw uit bij dergelijke kleine insekten en insektachtigen", aldus prof. Joosse. Pas nu wordt het belang van bodemonderzoek duidelijk, meent zij. De Wet op de bodembescherming is sinds kort van kracht. En men ziet eigenlijk nu pas in hoeveel leemte in kennis er is over de exacte gevolgen, direct en indirect, van bodemverontreiniging. Het inzicht groeit kennelijk dat er grenzen zijn aan de belasting van de bodem, met als gevolg dat er plots geld wordt uitgetrokken voor wetenschappelijk bodemonderzoek als dat van de werkgroep.

O

ok pissebedden — alweer geen 'echte' insekten, maar kreeftachtigen — vallen vanwege hun 'bodemactiviteiten' binnen het bereik van de VU-entomologen. Deze algemeen in ons land voorkomende diertjes zijn, samen met andere bodembewonertjes, onmisbaar voor het omzetten van organisch materiaal tot humus. Het onderzoek van de werkgroep naar pissebedden richt zich vooral op de uitwerking van verontreiniging door zware metalen. Bij dit soort verontreinigingen is het altijd van belang te weten in hoeverre de onderzochte diergroepen aan die stoffen worden blootgesteld, vertelt Nico van Straalen. Het meten van bijvoorbeeld het loodgehalte in de vegetatie van weg-

342

f/

Insekten: uiterst gevarieerd en succesvol Insekten behoren tot de categorie der ongewervelden — dieren zonder een inwendig skelet — waarbinnen zij veruit de meerdertieid vormen. Naar schatting tellen de ongewervelden een ruwe 30 miljoen soorten, waarvan de insekten er alleen al zo'n 22 miljoen voor liun rekening nemen. Helemaal zeker is dat niet, want de entomologen zijn nog lang niet uitgeteld. Zeker is wèl dat van de insekten nu al meer soorten zijn beschreven dan van alle andere diergroepen te zamen. Insekten vindt men overal ter wereld en in een schier onuitputtelijk aantal varianten. Kruipend, vliegend, springend, zwemmend, stekend, zuigend, likkend, bijtend; de verscheidenheid en de grote onderlinge verschillen lijken soms zelfs zo groot, dat het geringe aantal kenmerken die ze dan nog wel gemeenschappelijk hebben daarbij haast in het niet vallen. Belangrijkste criteria op grond waarvan men een bepaald beestje tot de klaisse der insekten rekent zijn de drie paar poten waarop het zich voortbeweegt, het bezit van vleugels of rudimenten daarvan, een gesegmenteerd, driedelig lichaam (kop, borst, achterlijf) en de drie levensstadia die het doorloopt (larve, pop, volwassen exemplaar). Maar in werkelijkheid blijken vaak alleen die zes poten doorslaggevend. Zo ontbreken bij sommige insektesoorten de vleugels geheel (bij springstaarten is dat bijvoorbeeld het geval), andere hebben één paar (zoals vliegen en muggen), terwijl de meeste twee paar vleugels bezitten (bijvoorbeeld de libel). Sommige insektesoorten slaan het larve- en popstadium over en komen meteen al in de volwassen vorm uit het ei. Uitzonderingen genoeg dus. Daarbij komt dat entomologen doorgaans niet al te kieskeurig zijn om 'insektachtige' diertjes tot hun onderzoeksobject te rekenen. Zelfs spinnnen en mijten, die met hun acht poten tot de orde der spinachtigen behoren, en de pissebed, die onder de kreeftachtigen ressorteert, mogen zich in de belangstelling van entomologen verheugen. Omdat insekten een inwendig skelet ontberen, heeft de huid de functie om het lichaam een zekere stijfheid en stevigheid te verlenen. Chitine, een stikstofhoudende stof, en eiwitten bepalen de hardheid van deze zogeheten cuticula. Het feit dat deze cuticula de groei van het insekt belemmert, verklaart waarom deze dieren een reeks vervellingen doormaken, en — in de meeste gevallen althans — een aantal gedaanteverwisselingen ondergaan. Opvallend als uiterlijk kenmerk van volwassen insekten zijn ook de grote, samengestelde facetogen, de antennes op de kop, de drie paar kaken, vaak omgevormd, tot een 'likorgaan', en het ontbreken van poten aan het achterlijf bij volwassen dieren. De bouw van insekten, de grote verscheidenheid daarin en hun nietige formaat, bepalen hun perfecte aanpassing aan het leven op het land en in de lucht. Hoewel een aantal soorten op of in het zoete water leeft, en bijvoorbeeld muggen als larf al een leven onder het wateroppervlak achter de rug hebben voor ze op jacht naar mensenbloed het luchtruim kiezen, zijn insekten in de eerste plaats landdieren. Opmerkelijk is dat nauwelijks insektesoorten in of aan zee te vinden zijn. Een verklaring daarvoor is niet voorhanden; ook entomologen staan hier nog voor een raadsel. Ook bij insekten vindt men minder en meer ontwikkelde soorten, een hiërarchie die men onder meer baseert op het aantal vleugels en het gebruik daarvan. Bij de insekten die men als meer oorspronkelijk beschouwt, zijn de achtervleugels net zo groot als de voorvleugels of zelfs groter. Bij de hoger ontwikkel-

bermen is niet genoeg. Want pissebedden blijken op ingenieuze wijze in staat de planten met het hoogste loodgehalte te negeren en voeden zich bij voorkeur aan de minst verontreinigde exemplaren. Die verontreiniging kan op één vierkante meter nog aanzienlijk variëren. Dr. Van Straalen: "Die beesten zijn dus slimmer dan je denkt. Ze kiezen voor het relatief 'schoonste' bladmateriaal. De blootstelling van pissebedden aan lood is dus geringer dan je uit het loodgehalte van de gezamenlijke bermvegetatie zou afleiden. Het is natuurlijk onwaarschijnlijk dat zo'n pissebed dat bewust doet en er echt op uit is om risico's te mijden. Meest waarschijnlijk is dat op de een of andere manier de voedingswaarde van zwaar verontreinigde planten

\

) \

de soorten is dat net andersom, zo zelfs dat bij de hoogste ontwikkelde insekten, zoals vliegen en muggen, de achtervleugels geheel lijken te ontbreken; alleen een paar kleine 'knotsjes' op de rug herinnert nog aan die oorspronkelijke ledematen. Bij kevers, die eveneens tot de hoger ontwikkelde insekten worden gerekend, is dat echter weer niet het geval: daar zijn de voorvleugels inmiddels vergroeid en in gebruik als dekschilden waaronder de bij het vliegen gebruikte achtervleugels schuilgaan. Ook in hun vlieggedrag onderscheiden insekten — althans de vliegende soorten — zich van elkaar. De verschillen daarin worden vooral veroorzaakt door het aantal vleugelslagen per seconde. Dat toerental kan oplopen van negen (bij dagvlinders), 190 (bij bijen) tot 330 (bij 'bromvliegen'). Het sonore gebrom van laatstgenoemde soort wordt dan ook veroorzaakt door het grote

verandert en dat het dier op basis daarvan z'n voedsel kiest. We achten het uitgesloten dat hij het lood zelf zou proeven. Maar de precieze werking van dat mechanisme is nog lang niet opgehelderd." Het betreffende onderzoek richt zich met name op de vraag naar de lange-termijneffecten op de gezondheid van pissebedden en andere bodemdieren. Deze beesten zijn namelijk onontbeerlijk voor het instandhouden van een goede bodemstructuur en vormen bovendien een belangrijke prooi voor andere dieren, zoals vogels. Pissebedden zijn beduidend gevoeliger voor zware metalen dan bijvoorbeeld

VU-MAGAZINE — OKTOBER 1986 VU-MAGAZINE - OKTOBER 1S

aantal vleugelslagen per seconde. Hetzelfde geldt overigens voor het hinderlijke zoemen van muggen. Insekten hebben geen longen maar voorzien hun lichaamscellen van zuurstof door middel van tracheeën: een zeer fijn vertakt stelsel van luchtbuisjes dat via 'ademgaten', een soort poriën in de huid, de toevoer van zuurstof naar het levende weefsel regelt. Afgezien van de vaak zeer grote facetogen en het feit dat een aanzienlijk aantal insekten bovendien kan beschikken over een drietal enkelvoudige ogen, zijn insekten ook anderszins goed uitgerust op zintuigelijk terrein. In de op de kop geplaatste antennes zetelt de reukzin, die vaak opmerkelijk sterk ontwikkeld is; geslachtsrijpe vrouwtjes worden door mannelijke exemplaren van sommige insektesoorten over soms vele kilometers afstand getraceerd. Daarnaast zijn deze dieren uitgerust met een groot aantal tastbaren, verspreid over de gehele huid van het lichaam. De smaakzin zetelt niet altijd uitsluitend in de monddelen maar, zoals bij vliegen en sommige vlindersoorten, bij voorbeeld ook in bepaalde delen van de voorpoten. Men heeft dat proefondervindelijk vastgesteld door deze beesten met de voorpoten in een reukloze suikeroplossing te plaatsen, waarop de zuigmond onmiddellijk naar de voedzame vloeistof werd uitgestoken. Men neemt aan dat niet alle insekten tot horen in staat zijn, maar in ieder geval wel die soorten welke zelf geluid produceren, zoals krekels en sprinkhanen. Soms bevinden die gehoororganen zich aan het achterlijf, soms, zoals bij de krekel en een enkele sprinkhaan, in de voorschenen. Omdat er echter veel meer insektesoorten zijn die geluid voortbrengen, gaan entomologen ervan uit dat uiteindelijk bij meer soorten gehoororganen zullen worden ontdekt. Variatie is er in de insektenwereld ook in de wijze waarop het nageslacht ter wereld komt. De voortplanting geschiedt in veruit de meeste gevallen door middel van bevruchte eieren, waaruit na verloop van tijd larven tevoorschijn komen. Vaak ook komen de eieren echter al in het moederlichaam tot ontwikkeling, of komen zelfs geheel ontwikkelde larven ter wereld, zoals bij de bladluis het geval is. De tse-tsevlieg en enkele aanverwante soorten slaan het larvestadium zelfs over en baren een complete pop. Ook de ontwikkeling na de geboorte verloopt niet bij alle insektesoorten op exact dezelfde wijze. Soms zijn de gedaanteverwisselingen bij de overgangen van larve, via pop tot volwassen insekt, bepaald spectaculair. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de libel die in het larvestadium als volledig waterdier leeft en dan zelfs door kieuwen ademt. Vaak worden die overgangen ook veel geleidelijker genomen en lijken de larven in aanvang al sterk op de volwassen exemplaren. Zo zijn de larven van sprinkhanen meteen al als zodanig herkenbaar, al ontbreken in dat stadium nog de vleugels en de uitwendige geslachtsorganen; een reeks van vervellingen zorgt bij deze insektesoorten voor de uiteindelijk completering. Insekten hebben van nature vele vijanden, en dat is in sommige gevallen maar goed ook; niet alleen omdat sommige insekten knap lastig, schadelijk of zelfs gevaarlijk voor de mens kunnen zijn, maar vooral omdat anders het natuurlijk evenwicht danig uit balans kan raken. En dat kan het geval zijn wanneer de natuurlijke vijanden van insekten — al dan niet door menselijk toedoen — dreigen te verdwijnen. In veel gevallen behoren die roofvijanden, of predatoren, zelf tot de orde der insekten, zoals het lieveheersbeestje dat zijn vraatzucht op bladluizen botviert. Zonder parasieten, schimmels, roofinsekten als sluipwespen en vliegen, en andere insekteneters als vogels, vissen en tal van zoogdieren, die ongebreidelde vermeerderingen van insektenpopulaties tegengaan, zouden rampzalige insektenplagen het zekere gevolg zijn. D

springstaarten, omdat ze, in tegenstelling tot laatstgenoemde diersoort, de bewuste stoffen blijvend opslaan in hun lichaam. De verontreiniging hoopt zich op in een bepaald orgaan — een soort levertje — van het dier, in die mate zelfs dat na verloop van tijd de concentratie van het lood in het lichaam van deze dieren hoger kan zijn dan die van hun leefmilieu. En dat kan uiteindelijk tot onoverzienbare, indirecte effecten leiden voor het gehele e c o s y s t e e m ^ a a r v a n zij deeluitmaken, met name wat betreft hun ten.

343

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 388

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's