GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 475

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 475

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

in de wetenschap wil kennismaken kan verwezen worden naar de uitgave Serendipiteit uit 1982 van het Utrechtse Studium Generale.)

sage voorlas tijdens een bestuursvergadering van de "Stichting Genealogisch Onderzoek Geslacht Lever" werd besloten deze naamgenoot een brief te schrijven. De verraste eenzame tropenarts schreef ons enthousiast terug en deelde mee dat hij uit Bolton bij Manchester afkomstig was. Dat klikte aardig want in deze plaats werd, zoals wij reeds wisten, in 1851 ook William Hesketh Lever geboren die de kruidenierswinkel van zijn vader James omvormde tot het Sunlight-imperium, dat op 1 januari 1930 samensmolt met de BluebandMargarine Unie van Anton Jurgens en Samuel van den Bergh tot de Unilever-multinational. Maar de toevalsketen is hiermee nog niet af. Toen wij op 1 maart j.l. naar Cyprus vlogen zat er naast mij in het KLM-vliegtuig een jonge Engelse soldaat die zich ging voegen bij de aldaar gelegen Britse troepen. Hij vertelde dat hij uit de buurt van Manchester kwam. Toen ik hem vroeg of hij wel eens in Bolton was geweest keek hij mij verrast aan, gezien mijn klaarblijkelijk grote aardrijkskundige kennis maar ook omdat dat nu precies de plaats was waar hij woonde. Tot mijn verbazing heette hij zelf niet Lever, maar hij kende aldaar wel enkele dragers van deze naam. e drie hiervoor beschreven typen wetenschapsbeoefenaars en reizigers — doelbewuste doorzetters, de degelijke veelweters en de speelse springers — bezinnen zich veelal niet op de filosofisch getinte vraag wat hen wezenlijk beweegt. Daarom was ik bijzonder blij toen ik onlangs het in 1984 verschenen boek Journey to Kars van de Engelsman Glazebrook las. Hij beschrijft daarin een door hem gemaakte betrekkelijk korte, niet erg spectaculaire, reis van de Turkse kust naar het aan de grens met Rusland gelegen plaatsje Kars. De auteur blijkt daarbij allereerst alle karakteristieken van de drie vorige typen reizigers te vertonen: hij reist doelbewust (naar Kars), hij heeft tevoren ijverig huiswerk gemaakt en geeft dus veel geografische en historische informatie, en hij beleeft interessante toevallige ontmoetingen. Maar, en dat is het bijzondere, door het hele boek speelt de centrale vraag wat de allerdiepste drijfveren van de reizigers zijn. Hij heeft daartoe een uitgebreide studie gemaakt van vele recente en klassieke reisbeschrijvingen en hij concludeert daaruit allereerst dat de reizigers op deze vraag dikwijls allerlei uitstekende, maar toch iets essentieels verhullende, antwoorden geven en hij prikt deze door. Antwoorden zoals "het doen van belangrijke archeologische vondsten", "het bestuderen van een onbekende flora en fauna", "het leren van vreemde talen", "het met eigen ogen aanschouwen van verre landen", "het ontmoeten van primitieve volken", "het vinden van nieuwe handelswegen", "of het schrijven van een boek" mogen op voortreffelijke motie-

H

D

ven duiden, maar zij raken, volgens Glazebrook, niet de kern van de zaak. Dit is zeer leerzaam ook voor ons die als wetenschappelijke onderzoekers (uiteindelijk door niet-wetenschappelijke instanties) steeds meer gedwongen worden - en daar zit mede gezien de grote kosten van de moderne wetenschap wel iets goeds in - de betekenis van onze onderzoekprojecten voor het culturele, technologische of lichamelijke heil van de mensheid, en dus hun maatschappelijke relevantie, aan te tonen teneinde de reis conform het wetenschapsbeleid op de diverse geldstromen te kunnen voortzetten. Daardoor zijn wij oppervlakkig geneigd te denken dat dit de exclusieve en

9

De jonge Lever (Hak op dit portret) werd HBS-er, zijn twee jon gere broers profiteeiden wel van het net iets te laat geopende gymnasium te Den Helder.

De echte reizigers — en geldt hetzelfde niet voor de wetenschapsmensen? — hebben dus in hun diepste wezen als het goed is een aangeboren reislust, een onverzadigbare nieuwsgierigheid en een grote zucht naar avontuur.

9

Het telegram dat mevrouw Lever-Brouwer doe je best'.

420

tiaar man stuurde: 'Zoon alles wel

et is dus duidelijk dat wetenschapsmensen een heel specifieke, tijdens de genen-toto ontstane, aangeboren aanleg hebben, net als voetballers en kunstenaars. Voor het tot ontwikkeling komen van al dergelijke typen (en heeft niet ieder mens iets bijzonders en waardevols) is het van belang dat de aanleg vroeg herkend en ontwikkeld wordt. Ik hoop dat u het goed vindt dat ik weer iets over mijzelf vertel. Ik doe dat ter illustratie en niet omdat ik vind dat mijn aanleg zo iets bijzonder is. Ik heb als jongen alle mogelijke dieren gehouden, van rupsen, mieren, spinnen en krabben tot tropische vissen, schildpadden, een kat en een bok toe. Maar al spoedig ervoer ik dat ik het meest gefascineerd werd door een paar heel simpele, letterlijk laag-bij-de-grondse, dingen: de veelvormigheid van schelpen en het mysterieuze leven van slakken. Ik herinner mij nog goed hoe ik op mijn hurken in onze bijkeuken lang doodstil naar een huisjesslak op de muur zat te kijken. Het dier gleed langzaam bewegingloos stil voort, ook naar boven! Hoe kon dat? Ik had het grote geluk dat de meeste docenten van mijn HBS een echt-wetenschappelijke belangstelling hadden: alle leraren voor de exacte vakken waren gepromoveerd, de directeur, A.E. Loen, die beschrijvende meetkunde gaf, is later merkwaardigerwijze hoogleraar aan de theologische faculteit in Utrecht geworden, de leraar-Nederlands publiceerde over het Nederlandse drama in de Middeleeuwen, de lerares-Engels studeerde Sanskrit en de leraar-Duits leerde ons niet alleen het Oud-Duitse schrift lezen maar ook schrijven. De leraar-biologie in Den Helder was J.A. Nijkamp, de latere directeur van de Schooltuinen in Den Haag en landelijk voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging. Aan hem heb ik bijzonder veel te danken. Hij kende toevallig veel slakken en leerde mij deze goed te determineren. Hij schakelde mij verder in bij het door hem opgerichte Natuurhistorisch Museum en nam mij als jongen ook reeds mee naar de zogenoemde Natuurwetenschappelijke Kring, waarvan docenten, artsen en technische marine-officeren lid waren. Hierdoor kon ik al vroeg, ademloos en met grote eerbied, lezingen horen van onder meer Vening Meinesz en de latere Nobelprijswinnaar Mco Tinbergen. Ik had het in Den Helder toevallig ook bijzonder goed getroffen door de aanwezigheid van het "Zoölogisch Station" (het huidige Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee op Texel). Ik kwam daar als jongen reeds dikwijls en mocht er zelfs na mijn eindexamen in de zomer van 1939 van de bezielende directeur Dr J. Verwey (zoon van de dichter Albert Verwey) komen helpen. Na enige tijd liet hij mij het oecologisch onderzoek over schelpdieren van een plotseling gemobiliseerde biologiestudent overnemen, zodat ik in feite al een doctoraalonderwerp deed voordat ik ging studeren. Een punt dat ik uit deze periode ook nog moet noemen is dat ik op 14-jarige leeftijd in de schoolbibliotheek een boekje van Bölsche over evolutie aantrof waardoor ik, een gereformeerde jongen, als door de bliksem getroffen werd. Het vraagstuk van 'Schepping en Evolutie' heeft mij sindsdien nooit meer losgelaten: het werd, naast schelpen en slakken, mijn derde focus. Aan de wijze waarop mijn ouders mij meteen ten aanzien van dit conflictueuze

de meeste garantiegevende, beste en diepste beweegredenen zijn of behoren te zijn. Glazebrook toont met veel voorbeelden aan dat er bij de reizigers meer achter zit en hij citeert met instemming een auteur uit de vorige eeuw die uiteindeijk eerlijk erkende; "... / doubt not that my innate fondness for travel, and my insatiable curiosity and eager pursuit of adventure, had as much to do with my resolve to make the journey". De echte reizigers -en geldt hetzelfde niet voor de wetenschapsmensen? - hebben dus, wat voor andere voortreffelijke motieven ze ook mogen opgeven, in hun diepste wezen als het goed is een aangeboren reislust, een onverzadigbare nieuwsgierigheid en een grote zucht naar avontuur. En als we dan zien dat "avontuur" in het woordenboek omschreven wordt als "vreemd lotgeval", "zeldzaam geval" en "zonderlinge gebeurtenis" dan zijn we weer vlakbij het "toeval" aangeland. (Wie uitgebreider met de rol van het toeval

9

Het is duidelijk dat wetenschapsmensen een heel specifieke, tijdens de genen-toto ontstane, aangeboren aanleg hebben, net als voetballers en kunstenaars.

9

VU-MAGAZINE-DECEMBER 1986

VU-MAGAZINE - DECEMBER 1986

• ^

De Trans-Siberië Expres slingert zich door de Sovjet-Unie: 'plaatsje reserverei aan de rechterkant..'

421

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 475

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's