GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1995 - pagina 284

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1995 - pagina 284

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

S

inds, ergens in een diep en duister verleden van de zich ontwikkelende homo sapiens, de mogelijkheid tot zelfreflectie haar entree maakte als meest kenmerkende karaktertrek van de soort, heeft de mens onophoudelijk geworsteld met existentiële kwesties, waarvan, voor zover wij het kunnen overzien, andere diersoorten genadiglijk gevrijwaard zijn gebleven. Waarom ik? Waarom hier? Waarom nu? Dat zijn vragen die voortvloeien uit de specifieke aard van dit beestje; vragen die, vanwege het feit dat ze in principe nooit definitief en alom geldig zullen worden beantwoord, de mens tot een wat tobberig wezen kunnen maken. Toch komt dat onrustbarend zelfbesef voort uit dezelfde eigenschap die de mens, evolutionair gezien althans, tot zo'n succes heelt gemaakt. Het is de keerzijde namelijk, van zijn ongeëvenaarde cognitieve potentie: als het op denkkracht en leervermogen aankomt, gaat de mens eenzaam aan kop in de hem omringende natuur. De tol die hij ervoor betaalt is een onophoudelijk zeuren in het achterhoofd; een angstig, berustend, soms opstandig vragend 'Waarheen? Waarvoor?' - steeds weer datzelfde liedje onder de tonen waarvan hij dan ook niet zelden naar zijn laatste rustplaats wordt gedragen. Het principieel onbeantwoordbare karakter van de waarom-vraag heeft de mens er overigens nooit van kunnen weerhouden toch steeds weer op zoek te gaan naar verklaringen en existentiële zekerheden. Het tomeloos verlangen daarnaar - dat tijdloos is en van alle culturen - is blijkbaar altijd sterker geweest dan het inzicht dat al die pogingen per definitie toch tot mislukken gedoemd zijn. Wat deze Sysiphus-expeditie de mens wèl opleverde, was een groeiende kennis van de hem omringende werkelijkheid - van de orde vooral, en van de ogenschijnlijke regelmaat daarin. Als cognitief dier bij uitstek begon de mens die fysieke werkelijkheid te ontrafelen en in kaart te brengen; niet als doel an sich, of uitsluitend als een middel om meer grip op zijn leefwereld te krijgen, maar vooral ook om via die omweg meer over zichzelf te weten te komen in de hoop zo een glimp op te vangen van de zin en het doel van het eigen bestaan. Soms leek die tactiek warempel vrucht af te werpen en antwoorden te genereren, die in staat bleken dat brandende verlangen voor even te doven. Dat de fysieke werkelijkheid zo complex en ingenieus in elkaar stak en bovendien zo sterk appelleerde aan het menselijk gevoel voor schoonheid, moest eenvoudigweg wel betekenen dat hier ooit een almachtig Schepper aan het werk was geweest. En dat de aarde het kosmisch middelpunt was waaromheen, voor iedereen zichtbaar, zon en sterren cirkelden, kon natuurlijk niets anders zijn dan het bewijs dat het in dit ondermaanse uiteindelijk allemaal om het verschijnsel mens begonnen was, met wie diezelfde Schepper grootse, maar nog onbekende plannen had. Schijnoplossingen waren het, zoals wij inmiddels weten, maar met een vaak zo dwingend en onderdrukkend karakter voor degenen die eraan geloven moesten, dat het verlangen naar nieuwe zoektochten en dito antwoorden na verloop van tijd altijd wel weer de kop opstak. Wat in al deze vaak uiterst vernuftige, want systematisch en intrinsiek logisch opgebouwde wereld-, mens- en levensbeschouwingen achteraf opvalt, is het sterk concrete karakter ervan. Als denksystemen lijken ze antwoord te geven op wat we nu eerder geneigd zijn als natuurwetenschappelijke vragen, dan als vragen van filosofische of WETENSCHAP,

CULTUUR

theologische aard te beschouwen. Primair gericht als ze zijn op een verklaring van tastbare, fysische raadselen, ligt daaraan niettemin de vooronderstelling ten grondslag dat wie de schepping maar nauwgezet en grondig genoeg onderzoekt, op zeker moment haar Schepper wel zal tegenkomen. Wie bereid is diep genoeg te tasten naar het hoe van het bestaan, zal als vanzelf ooit ook wel stuiten op het waarom ervan. Zo vormden het hoe en het waarom in den beginne nog een onscheidbare tweeëenheid. Weten was geloven. En wetenschap en religie waren een. Dat dit ooit zo hecht lijkende bouwwerk gaandeweg scheuren begon te vertonen is bekend. Net zo bekend als het feit dat het uit elkaar groeien van die twee typen vraagstelling als consonante maar relatief autonome cognitieve elementen, de gelovige èn de wetenschapper in de loop der eeuwen flink parten heeft gespeeld. Onvoorstelbaar daarbij is niet zozeer de strijd en de ellende die dat in de loop der eeuwen heeft opgeleverd. Onvoorstelbaar is vooral het feit dat dit spiegelgevecht voor sommigen nog altijd onverminderd voortduurt; dat er nog gelovigen en wetenschappers zijn die, als twee kinderen van één vader, blijven bekvechten over de verdeling van het voornaamste erfgoed van homo sapiens - zijn onuitputtelijke cognitieve potentieel - zonder daarbij de vraag naar het hoe op fatsoenlijke wijze van die naar het waarom te onderscheiden. OPRECHTE

TOORN

Aiie van den Beukei heeft een nieuw boek geschreven. Het is zijn tweede. En net als zijn vorige ('De dingen hebben hun geheim' uit 1990) gaat ook dit boek ('Met andere ogen', en eind vorig jaar net als het eerste bij Ten Have verschenen) weer over natuurkunde, over de mens, over God, en vooral over de valse pretenties van sommige wetenschappers die op grond van hun natuurkundige of biologische bevindingen het geloof in een god - wat voor een dan ook - als een absurditeit beschouwen. Viel daarover dan iets nieuws te melden dat het verschijnen van dit nieuwe boek rechtvaardigt? Hebben de gewraakte wetenschappers zich opnieuw misdragen jegens de onschuldige maar immer zo kwetsbare kleingelovigen? Is er een nieuwe lichting wolven in schaapskleren gesignaleerd? Of denkt Van den Beukei dan toch een definitief godsbewijs rond te hebben? Niets van dit al. 'Met andere ogen' is een herhaling van zetten (haast letterlijk zelfs, omdat de eerste helft van het boek in feite weinig meer behelst dan een puntsgewijze samenvatting van 'De dingen') en als zodanig overbodig, teleurstellend en - laat ik het maar eerlijk zeggen - irritant en kwalijk. Toen het eerste boek van deze Delftse hoogleraar, die doceert in zoiets aards als toegepaste materiaalkunde, uitkwam baarde het alom opzien. Hier was een fysicus van onverdacht allooi bezig een paar overmoedig geworden collega-natuurkundigen de oren te wassen over de laakbaarheid van hun grensoverschrijdende uitspraken. Zoals de kreet (van kosmoloog Stephen Hawking] dat de natuurkunde bijna klaar is en dat daarmee onomstotelijk zal zijn bewezen dat er in het heelal voor een scheppend opperwezen geen plaats is. Of Paul Davies, met zijn alweer jaren geleden geponeerde apodictische stelling dat de 'nieuwe' natuurkunde een zekerder weg tot God vormt dan het geloof. Of, dichter bij huis, de ontboezemingen van de et) SAMENLEVING

42

- fUNi

igg^

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1995

VU-Magazine | 588 Pagina's

VU Magazine 1995 - pagina 284

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1995

VU-Magazine | 588 Pagina's