GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1996 - pagina 439

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1996 - pagina 439

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Sinds de onderzoekers Veiheijen en Buwalda tien jaar geleden wereldkundig maakten dat je een karper leed berokkent als je hem aan de haak slaat, staat de sportvisserij bij de Dierenbescherming in een kwaad daglicht. Met één persbericht van de wetenschappers was het aantal dierenbeulen in ons land plotseling gestegen tot meer dan een miljoen. In zo'n land wil toch niemand leven? Nu is het woord 'sportvisser mij altijd misplaatst voorgekomen. Vissen is geen sport, net zomin als klaverjassen. Ik kan het weten, want ik bezondig me aan beide tijdverdrijven. Gelukkig voor mij heeft dr Verheijen in een artikel in NRC Handelsblad in 1992 uitgelegd dat vissen nauwelijks pijn ondervinden van een haak, maar wel een licht tot matig ongerief. Nou, aangezien ik van medemensen soms zelfs groot ongerief ervaar, laat ik met onbezwaard gemoed mijn dobbertje te water. Anders is het gesteld met het gebruik van een voorntje om een snoek te vangen. Ik heb dat lang geleden een keer gedaan en had meteen mijn bekomst. Je steekt dat visje een forse haak door de lip en smijt het met je werphengel een flink eind weg. Als het al niet versuft raakt door de klap waarmee het op het water landt, dan raakt het zeker van de kaart door het gesleep en getrek van de hengelaar op de kant. Ik heb te veel respect voor dieren om een voorntje op die manier te slachtofferen. Per I januari 1997 is het gebruik van een vis als levend aas trouwens verboden. Snoekvissers zijn woedend. Ze prakkizeren er niet over hun oude visgewoonte op te geven. Brave mensen - zelfs nog nooit een bekeuring gehad voor fout parkeren - worden volgend jaar opeens burgerlijk ongehoorzaam. Waar moet dat heen? Voor niet-vissers is het onbegrijpelijk dat iemand lang kan turen naar een dobbertje. Maar dat is het hem nu juist, dat verrekte dobbertje. Er zijn honderden, zo niet duizenden, verschillende dobbers (vissers praten liever over een pen). Ik heb er tientallen en kan de verleiding niet weerstaan er af en toe weer een te kopen. Want ze zijn zo mooi, die rotter-

Beet!

foto: Klaas Koppe

dammers, Franse pennen en wónderpennen! Zo licht, zo slank, zo sierlijk, zo elegant als danseresjes van dertien. Welke dobber je gebruikt is afhankelijk van je voorkeur en de omstandigheden, zoals wind, waterdiepte, lijndikte, de soort vis die je wilt vangen en het soort aas waarmee je vist. Je kunt niet zien wat zich onder water afspeelt, dat is een wereld vol geheimen, en de signalen uit dat zwarte gat worden aan de buitenwereld doorgegeven via de bewegingen van de dobber. Niet voor niets heet het bovenste deel van een dobber de antenne. Als na enige tijd die antenne gaat schommelen, even op en neer gaat of - o hemel! - langzaam uit het water omhoog rijst, ben ik als een hond die met geheven snuit en gespitste oren een interessante geur ruikt. Wat gebeurt daar in de diepte? Heeft een

vis mijn aas beroerd, besnuffeld, in de bek genomen, geproefd? Spuugt hij het weer uit of zal hij ermee wegzwemmen? De spanning loopt op. De ragfijne, rode antenne trilt en schommelt. Ik probeer mij een beeld te vormen van de vis. Is het een grote, wantrouwige brasem of een jong, onnozel voorntje? Ik zal het pas weten wanneer het onzichtbare wezen een beslissing heeft genomen, mijn rotterdammer onder water trekt en ik met een lichte polsbeweging vastsla. Als het topeind van mijn hengel kromtrekt en ik de kracht voel van een kilo spieren, zijn mijn zenuwen net zo breekbaar als mijn lijntje van 0,14 millimeter. Soms verdwijnt de antenne zonder enige waarschuwing vooraf in het zwarte gat. In die seconde weet je dat een machtige tegenstander heeft toegegrepen. En daar is hij dan, die grote ruisvoorn, een koninklijke vis die zich met tegenzin voor even aan het volk vertoont. Rug groenachtig bruin, zijden goudgeel glanzend, buik zilverwit, intens rood de vinnen, ogen geel, en roodachtig de lippen. Te veel schoonheid maakt verdrietig. Hij krijgt een kus en in zijn hek voor onderweg een vette made. Daar gaat hij, op een dag als deze, als wij en ook de zwanen rustig zweven op het water van de Gaten van OostIndië. *

* Fragment uit het gedicht 'Roeiboot' in de uitgave 'Noord-Holland in Proza, Poëzie en Prenten' (1994) van de Stichting Culturele Raad Noord-Holland. De Gaten van Oost-lndië is een veenplassengebied tussen 's-Graveland en Nederhorst den Berg.

WCS OKTOBER 1996

2/

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's

VU Magazine 1996 - pagina 439

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's