GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1997 - pagina 276

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1997 - pagina 276

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

daarbij steeds duidelijker op de voorgrond. De nmderen en paarden zorgen voor het onderhoud en voortbestaan van natuurgebieden, zoals hun (wilde) voorgangers dat al duizenden jaren hebben gedaan. Het is immers juist door toedoen van de mens dat grote grazers als de Tarpan (wild paard) en het oerrund in Europa als soort zijn uitgeroeid. Het uitsterven van de tarpan en het oerrund is betrekkelijk recent. In 1627 stierf het laatste oerrund en de laatst bekende wilde Tarpan of steppenpaard stierf in 1879 in een dierentuin. De uit Polen afkomstige Konik lijkt waarschijnlijk het meest op het oorspronkelijke steppenpaard, en dankzij de inspanningen van de gebroeders Heek kunnen we nu ook beschikken over een teruggefokt oerrund: het Heckrund. In de Oostvaardersplassen lopen nu zo'n driehonderd Koniks en vierhonderdvijftig Heckrunderen rond in het kader van natuurontwikkeling. Die term 'natuurontwikkeling' is vooral populair geworden dankzij het plan Ooievaar, een plan dat in 1986 werd opgesteld door een zestal jonge onderzoekers in het kader van een prijsvraag van de Rijksplanologische Dienst. In het plan Ooievaar werd een nieuwe ontwikkelingsrichting aangedragen voor het Nederlandse rivierengebied. Een van de centrale elementen was het terugbrengen van ooibossen in met name het buitendijkse gebied van de Waal met zijn drukke scheepvaart. De naam van het plan was dus in eerste instantie gestoeld op de combinatie 'ooi' en 'varen' en verwees pas in tweede instantie naar een mogelijke uitkomst: de terugkeer van de zwarte ooievaar. In het plan wordt aangegeven dat de rivier weer op de natuurlijke manier 'aan de praat' te krijgen is. Hiervoor zouden de uiterwaarden aan de landbouw worden onttrokken om de rivier weer meer invloed te geven door benedenstrooms de zoirrerdijken te slechten. Bij hoogwater kan de rivier zich dan weer laten gelden, terwijl ook de begrazing van de uiterwaarden weer meer in overeensteinming inoet worden gebracht met het natuurlijke regime. Nu wordt de invloed van de rivieren ingeperkt door de

52

wcs

JULI/AUGUSTUS 1997

zomerdijken waardoor de uiterwaarden geschikt zijn voor intensieve beweiding ten behoeve van de veehouderij. Het toewijzen van deze terreinen aan de natuur paste in het streven de overproductie van de landbouw te beperken. Verbeeldingskracht De rol van grote grazers bij het ontwikkelen van een meer oorspronkelijk rivierengebied werd in het plan uitgewerkt door dis Frans Vera, als bioloog werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV). In zijn toelichting op het plan beschrijft hij de overdaad aan goed verteerbaar, mals, sappig groen dat het oorspronkelijke rivierengebied kenmerkte. "Riviervlaktes zijn vanwege hun overdaad aan planten en drinkwater bij uitstek plaatsen waar planteneters waren aan te treffen, waaronder ook de grote plantenetende zoogdieren. In Afrika en Noord-Amerika is dat nog op tal van plaatsen te zien, evenals op het Indische continent. In Europa is dat niet meer waarneembaar, omdat de dieren zijn verdwenen of uitgeroeid", aldus Vera. Hoewel de oorspronkelijke dieren niet meer direct in het landschap zichtbaar zijn, is de ingrijpende invloed die zij hebben gehad op de vormgeving van het landschap met enige fantasie nog goed voor te stellen. Vera: "De kleimoerassen, begrensd door oeverwallen, zijn ook het gebied, waar edelherten zich aan wilgen, populieren en riet tegoed doen. Je zoiets voor te stellen vergt enige verbeeldingskracht. Die verbeelding is immers altijd gevoed met beelden van edelherten op de droge, arme zandgronden van de Veluwe met hei en grove dennen en rondhangend bij een voederplaats. Toch zijn edelherten ook thuis in inoerassen. Nog in het begin van deze eeuw leefden in Oostenrijk langs de Donau edelherten sonrs vrijwel permanent in rietmoerassen en ooibossen". Ook in het ooibos zelf is begrazing van nature een wijd en zijd verbreid fenomeen. "Van een eikenblad etende rups zal niemand verwonderd opkijken. Met een zomereik oppeuzelende eland ligt dat ongetwijfeld anders. Toch zijn er wellicht

in Nederland nog enkele zomereiken met het jeugdtrauma van voortdurend door elanden te worden afgevreten. Ze werden daar pas van bevrijd, toen deze in riviervlaktes voorkomende bomen- en struikensnoeier omstreeks de tiende eeuw definitief in Nederland werd uitgemoord", aldus Vera. Maaiveld Planten en bomen die regelmatig worden aangevreten ondergaan deze aanslag niet volkomen machteloos. In sommige gevallen maken ze als reactie stoffen aan die hen minder appetijtelijk of zelfs giftig maken, maar er zijn ook andere reacties mogelijk. Zo vormen de linde en de iep als zij worden aangevreten nieuwe loten aan de voet van de stam en zorgen zij voor wortelopslag. De wortclopslag kan bij de iep zeer uitbundig zijn en bewerkstelligt, samen met de dichte vertakkingen die ook het gevolg zijn van vraat aan de takken, een warboel die ondoordringbaar is voor grote planteneters. Dankzij zulke verdedigingstechnieken kunnen loten, buiten het bereik van grazers, tot stammen uitgroeien en zaad gaan vormen. Grazers kunnen behalve de groeivorm ook de soortensamenstelling beïnvloeden. Zo heeft de zomereik veel licht nodig om van kiemplant te kunnen uitgroeien tot een struik of boom. Dat licht krijgen jonge eikjes alleen in vrije open terreinen, waar het licht niet door grote bomen wordt weggevangen en waarin verder vooral grassen en kruiden voorkomen. Zonder de vraat van gespecialiseerde graseters als runderen en paarden zouden in een vruchtbaar gebied als een riviervlakte de grassen en kruiden overal hoog opschieten en tot sterke verruiging leiden. In zo'n vegetatie kunnen jonge eikenboompjes het groeitempo niet bijbenen en verliezen ze het gevecht om het licht. Bovendien kan de ruige begroeiing neerslaan en zo de jonge boompjes afdekken en als het ware verstikken. Als grassen en kruiden door vraat kort worden gehouden, zien jonge ontkiemende boompjes wel een kans hun kruin boven het maaiveld uit te steken en zich te ontplooien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

VU-Magazine | 434 Pagina's

VU Magazine 1997 - pagina 276

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

VU-Magazine | 434 Pagina's