GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De redactie van de Hervorming waant dat we de geheimen van Minister Bergansius verklapt hebben.

Ze schrijft toch:

Indien men het nog niet weet, daö btwijst het laatste numner van de E.«raui, hoezeer Dr. Kuyper is ingewijd iu de regeeringsplannen, met name wat betreft de te verwachten legerorganisatie.

Op wat wij onlangs over den persoonlijken dienstplicht en de regeeringspartijen schreven tiaar aanleiding van den e'sch door de Heraut gesteld dat den predikanten vrijstelling van den dienst zal verleend worden antwoordt de Heraut liet volgende:

worden antwoordt de Heraut liet volgende: «Mogen wij hiertegen opmerken dat de nieuwe leger organisatie zich juist daarin van de oude onder scheiden zal, dat wie eens dient minstens vijftien jaar dient. Vijf jaar bij het gewone leger, dan vijf jaar bij de reserve, en dan vijf jaar bij de landweer.

Lijft men dus een theologisch student op zijn 20ste jaar in, dan is hij minstens verbonden tot zijn 35ste; en moet jaarlijks korter of langer aan de exercitiën deelnemen; en in tijd van oorlog meê uittrekken.

Eerst als de redactie met dit door haar uit het oog verloren punt zal gerekend hebben, baat voortzetting der discussie Eer niet."

Dr. Kuyper heeft hier, meenen wij, uit de school geklapt. Bedriegen wij ons niet, dan was wat hij van de nieuwe legerorganisatie meedeelt, nog niet bekend dan hield de minister van Oorlog zijne plannen ge heim, en weet zelfs de Raad van State er niets van; en nu deelt Dr Kuyper mede, dat de nieuwe leger organisatie de dienstplichtigen eerst vijf jaar bij het gewone (lees «actieve") leger, dan vijf jaar bij de reserve en ten slotte vijf jaar bij de landweer inlijft.

Wij konden dit, meenen wij, niet weten, en er dus niet meê rekenen. Maar ten principieele doet dit niets toe of af aan onze redeneering.

»De hoofdvraag in deze is"—zoo schreven wij, en kunnen wij nog schrijven »de hoofdvraag is: Zal men der J^eré het recht geven zich uit de landskinde ren een deel voor te behouden, opdat zij dezen bezige in haren en onttrekke aan 's lands dienst? Vrijstel ling uit 's lands dienst kan alleen verleend worden uit het oogpunt van het algemeen belang; of ui overwegingen van bijzonderen aard, doch die dan niet voor kerkdienaars en godsdienstleeraars alleen kunnen gelden."

Eigenlijk kan hierbij van vrijstelling geen sprake zijn. De militiewet van '6r verleent aan geestelijken en bedienaren van den godsdienst bij de erkende kerkgenootschappen evenmin vrijstelling van den dienst als aan de smdenten in de godgeleerdheid.

Wel kan telkens voor den tijd van een jaar ontheffing van den werkelijken dienst worden verleend.

Dat de gelegenheid om ontheffing van den dienst te verkenen moet openstaan spreekt vanzelf Alleen zien wij niet in, waarom daarbij alleen van kerkdie naars of godsdienst.leeraars zou sprake wezen; of liever, van dezen alleen mag daarbij geen sprake zijn; en dit te minder, wanneer de dienstplicht naar het plan van den minister Berganius, zooals Dr Kuyper thans heeft bekend gemaakt, vijftien jaren zal duren.

Hiermee werkt de redactie er zich nog dieper in. Er blijkt toch uit, dat ze zich gansch geen voorstelling maakt van de moderne legerorganisatie. Anders toch kon ze niet ondersteld hebbeii, dat eenig minister in welk land ook, bij nieuwe legerorganisatie nog met een stelsel van vijfjarigen dienstplicht voor den dag zou komen.

Of overigens de vrijstelling van leeraren en theologische studenten verleend wordt met het oog op hun stand, of met het oog op het algemeen belang, is een vraag die ons koud laat.

Ook wie uit het algemeen belang redeneert, komt toch weer op het karakter van hun stand terug.

In de Bazuin geeft de heer L. C. F. van Kamp, van Wormerveer, dit tweede stuk over de verhouding van de kerk tot de Overheid:

«Maar hoe ontkomen wij nu aan de valsche positie, waarin de Overheid ons gewrongen heeft? Hadden wij geen kerkelijke goederen en alzoo geen behoefte aan rechtszekerheid, de oplossing ware gemakkelijk. Feitelijk is de Kerkelijke Kas der Ned. Ger niets anders dan een kunstmiddel om als kerk geen goederen te bezitten. Ik ga voorbij, dat zij ook dienstbaar is aan de theorieën, waarin het onderscheid tusschen doleantie en scheiding wordt gesteld — een onderscheid, waarmee helaas! de werkelijkheid maar al te zeer in strijd is. Wie, die de komst vjn Gods Koninkrijk begeert zou niet wenschen, dat er nog een reformatie zonder separatie ware mogelijk geweest! Als men intusschen de Kerkelijke Kas aanklaagt als een verber ging van de kerk voor de Overheid, dan begrijp ik die beschuldiging niet. Een kerk maakt zich als kerk voor de Overheid openbaar door haar belijdenis, niet door een ofBcieele verhouding; zij wordt de Overheid te meer openbaar, naarmate haar invloed op 'tnatio nale leven sterker is. De Ned. Ger. kerken geven daarenboven nog kennis van haar bestaan, of om in haar taal te spreken, van de tot stand gekomen reformatie, aan de Overheid met overlegging van belijdenisschriften en kerkenorde. Kan niet met meer recht tot ons het verwijt gericht worden, dat wij ons, als kerk. voor de Overheid door ons reglement schuilhouden? Immers dat reglement beantwoordt aan de wet op de Kerkgenootschappen, waarin de kerk beschouwd wordt als een menschelijke vereeniging inzake godsdienst.

Moeten wij dan Kerkelijke Kassen oprichten? De algemeene stemming is er in onze kerk sterk tegen. De scheiding tusschen bestuur en beheer, zooals die in de Herv. kerk bestond en nog bestaat, moedigt weinig aan, om zulk een scheiding, zij het ook in an deren vorm, bij ons in te voeren. Wel zie ik niet in, dat het wezen der kerk ook maar eenigszins wordt gedeerd als zij haar goederen door een vereeniging laat beheeren, maar de practische moeilijkheden kunnen vele worden De kerkelijke tucht, aangewend om een bestuurslid als zoodanig onschadelijk te maken, krijgt ahijd een verdacht karakter; al geef ik gaaf toe, dat het verzaken van verplichtingen, die men op zich genomen heeft, ten slotte censurabel maakt, Hoe ge makkelijk kan echter het stoffelijk belang hier nood zaken, om den langzamen gang van de Gereformeerde tuchtoefening prijs te geven I

Indien wij echter geen Kerkelijke Kas willen, zoo geraken wij naar mijn oordeel bij handhaving van de bestaande wet op de kerkgenootschappen nimmer tot zulk een verhouding jegens de Overheid, als het wezen der kerk vordert. Zoo zouden wij op een andere wet geving op kerkelijk gebied moeten aandringen Maar hier tast ik geheel in 't duister. Hoe zal de Overheid de kerk in haar geestelijk karakter eeren? Vatten wij artikel 56 der Geloofsbelijdenis nog in historischen zin op, en gaven wij er geen verzachtende, moeilijk te verdedigen interpretatie aan; hielden wij op met het luide geroep van «vrije kerk»; eischten wij nog een Gereformeerde Overheid; er ware althans nog een prachtig stelsel uit te denken. Maar nu ? Er is gezegd: -De Overheid moet de kerk niet als een' vereeniging maar als een stichting beschouwen. Hier spijt het mij, dat ik zoo alle kennis van het recht ontbeer. Maar met mijn gewoon menschenverstand meen ik, dat een stichting beoordeeld moet worden naar haar sticluings oorkonde. Wat zal nu de Overheid te beschouwen hebben als de stichtingsoorkonde der kerk? Heeft zij die te zoeken in de Schrift ? Moeten wij, als Gereformeerde kerk. haar daartoe de Belij denisschriften en de Kerkenorde overleggen? Zal de Overheid dan bij het ontstaan van verschillen op grond van die geschriften recht spreken en recht doen? Maar hoe. als men met den schrijver der ar tikelenreeks: «Is dwaling strafbaar ? » de Overheid het oordeel van geestelijk onderscheid ontzegt ? Hier weet ik mij niet te redden, en toch zou ik mij zoo gaarne redden. Mij komt het zoo voor, dat de positie van Jezus' gemeente in deze wereld altijd een gewrongene zal blijven. Als de Overheid de kerk van Christus wil treffen, en die toeleg bestaat gedurig bij haar dan zal zij er zelfs bij het bestaan van een Kerkelijke Kas wel wat op vinden Hierin mogen wij ons verblijden, dat het Reglement van %< ) op ons kerkelijk leven schie geen invloed heeft uitgeoefend. Toch blijft onze roeping onverminderd, om naar een betere verhouding tot de Overheid te staan. Gaarne zag ik, dat meerbevoegden in onze kerk het vraagstuk der verhouding van Kerk en Overheid in zijn beteekenis voor onzen tijd wilden behandelen».

Daar in onze artikelen over het Collegiaal stelsel deze quaestie principieel behandeld wordt, kunnen we met de overneming van dit advies volstaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 maart 1890

De Heraut | 6 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 maart 1890

De Heraut | 6 Pagina's