GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De bepaling van den diensttijd der ouderlingen historisch eenigszins toegelicht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De bepaling van den diensttijd der ouderlingen historisch eenigszins toegelicht.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De Nederlandsche Gereformeerde Kerken hebben, sedert zij samenkwa.men om hare inrichting gemeenschappelijk te ordenen, van den aanvang af als regel aangenomen, dat er periodieke aftreding zijn zou van ouderhngen en diakenen. Dit blijkt uit de Acta van hare algemeene vergaderingen, uitgegeven, zooveel mogelijk naar de oorspronkelijke bescheiden, in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie II, Deel III (ook afzonderlijk, onder den titel: »F. L. Rutgers, Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw").

Reeds door de niet-officiëele vergadering van hare leiders en woordvoerders, welke omstreeks 3 November 1568 te Wezel gehouden is, en waarvan de besluiten door of vanwege 63 hunner onderteekend zijn, werd te dien aanzien uitgesproken (Cap. V, art. 17; a. w., blz. 27):

«Behalve dat er aan den dienst van Ouderlingen en Diakenen toch reeds dagelijks voorkomende moeielijkheden verbonden zijn, springt ook bovendien in het oog, dat zij, die in deze hunne roeping een tijd lang getrouw zich betoond hebben, zulks niet kunnen doen, zonder juist daardoor in hunne bijzondere zaken groote schade te lijden: daarom is het naar ons oordeel dienstig, dat er jaarlijks eene nieuwe verkiezing plaats hebbe: in dier voege, dat na afloop van een jaar of zes maanden (al naarmate blijken zal wenschelijk en mogelijk te zijn) het halve deel van zijnen dienst ontslagen worde, en in hunne plaats anderen verkozen worden om liiet de overigen die nog aanblijven over de Kerk opzicht te hebben. Evenwel met dien verstande, dat het den Kerkeraad vrijsta, de Ouderlingen en Diakenen, die het meest-geschikt en bereidwillig zijn, te vragen en te verzoeken, het volgende halve of geheele jaar (naar gelang de Kerkeraad goed vindt) de Kerk nog in hunne roeping te dienen”1).

Daarna werd door de eerste Synode, die in 1571 te Emden gehouden is, te dien aanzien bepaald (art. 15; a. w., blz. 62):

»Ieder jaar zal het halve deel zoowel van de Ouderlingen als van de Diakenen veranderd worden, en zullen in hunne plaats anderen genomen worden, die desgelijks eenen tijd van twee jaren dienen zullen; met vrijlating echter van de Kerken, vooral van de Kruiskerken, om, in overeenstemming met hetgeen haar dienstig en noodig is, dien tijd hetzij langer of wel korter te stellen" 2).

De hierop volgende Provinciale Synode van Holland en Zeeland, die ïn 1574 te Dordrecht bijeenkwam, besloot eveneens (art. 31; a. w, , blz. 137): »Der vercooren Dienaeren [nl. Ouderlingen en Diakenen] half deel sal alle iaers verandert worden na wtwijsen des 15 artijckels [der Emdensche Synode]".

Desgelijks de Nationale Synode, die in 1578 te Dordrecht gehouden werd (art. 13; a. w., blz. 239): »De verkoren Ouderlinghen ende Diakenen sullen twee iaren dienen weicker halfue ghetal alle iare sal verandert worden, ende andere op de voorschreuen wyse beroepen sullen met ghelycker conditie in hare plaetse werden ghesettet.

Maer soo vele de heymelicke ghemeynten aengaet, of die dese ordeninghe niet en konnen onderhouden dien wordt vryheyt ghelaten den tyt na haren noot ende gheleghentheyt te vercorten ofte te verlenghen, Waerouer soo eenigl^e swaricheyt ontstaet die sal van de classe gheoordeelt v/orden''.

Wederom in denzeifden geest de Nationale Synode, die in 1581 te Middelburg samenkwam (art. 19; a. w., blz. 383): »De Ouderlingen ende Diaconen sullen twee iaer dienen, ende alle iaer sal thalue deel verandert ende andere inde plaetse ghestelt werden, ten ware dat de ghelegentheijt ende profijt eenigher Kercken anders vereijschte."

En daarna bleef de bepaling woordelijk dezelfde, op de Nationale Synode te 's-Gravenhage van 1586 (art. 19), en op die te Dordrecht 1618 (art. 27); gelijk zij ook nu nog aldus luidt.

Duidelijk is dus, dat op dit punt alle vergaderingen der Nederlandsche Gereformeerde Kerken van den aanvang af geheel eenstemmig geweest zijn.

Hieruit echter mag nu geenszins worden afgeleid, dat zij zulk eene regeling eenvoudig van elders, b.v. van de Fransche Kerken of van Geneve, zouden hebben overgenomen, zonder dat zij ook zelve hare aandacht daarop vestigden en zichivan het vóór en tegen behoorlijk rekenschap gaven. Integendeel, telkens hebben zij dit laatste wel moeten doen. Immers, ook in haren kring is het gevoelen, dat ouderlingen en diakenen niet moeten .aftreden, hier en daar wel eens.'in practijk gebracht, en verdedigd, en op kerkelijke vergaderingen aan de orde gesteld.

Ten bewijze volge hier de mededeeling van hetgeen er met betrekking tot dit punt in onze Kerken is voorgevallen, vooral in de i6e eeuw; eene geschiedkundige herinnering, die tevens dienstig is om de zaak zelve des te beter te doen beoordeelen.

In de eerste plaats moet hier dan gelet worden op de Nederlandsche vluchtelingenkerk, die in 1550 te Londen ge'institueerd is, en die in den tijd dat het kerkverband der Nederlandsche Gereformeerde Kerken tot stand kwam, tevens den tijd waarin Alva's druk het verblijf in Nederland voor Gereformeerden bijna ondragelijk maakte, juist bijzonder talrijk was.

Deze Kerk had geene periodieke aftreding van ouderlingen en diakenen. Reeds in 1560 v/erd door hare predikanten, blijkbaar ten gevolge van oppositie, over deze regeling gehandeld; waarbij de bestaande toestand door hen werd goedgekeurd, met uitvoerige opgave van de gronden, die zij daarvoor meenden te hebben. En daar niet alle andere, in Engeland aanwezige, Nederlandsche vluchtelingenkerken zich hiermede vereenigden, terwijl bovendien de Kerken van hetzelfde kerkverband, d. i. de Nederlandsche kerken in het algemeen, op hare Générale Synoden de bedoelde aftreding in de Kerkenordening opnamen, hebben in Engeland de zoogenaamde » Colloquia" (veelszins overeenkomende met onze Classen) yan de. daar bestaande Nederlandsche Kerken telkens weer over dit onderwerp moeten handelen.

De archiefstukken, waaruit de kennis van dit een en ander geput wordt, zijn door Prof. J. J. van-Toorenenbergen uitgegeven in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie III, Deel I («Geschiedenissen ende Handelingen die voornemelick aengaen de Nederduytsche natie ende gemeynten, wonende in Engelant ende int bysonder tot Londen"), en Serie II, Deel I (»Acten van de Colloquia der Nederlandsche gemeenten in Engeland, IS75—1624"), Daaruit nu komt het volgende hier in aanmerking.

Bij het jaar 1560 staat in de «Geschiedenissen ende Handelingen" (a. w., blzz. 34—40; ook te vinden in de «Acten van de Colloquia", a, w., blzz. 128—134);

«Daer-en-tusschen namen de Gemeenten van vreemdelinghen zeere toe binnen Londen, en om de zelve te beter in haere plight te houden, zo hielden de duytsche'[d. i. Nederlandsche], fransche en italiaensche leeraers eene maendelicke byeencomste die 't Caetus wierde genoemt.

«Daer wierden (aengaande de regieringhe der Kercke) dry vraghen voorgestelt, en aldus verstandelijck van de broeders beandwoord.

10. «D'eerste, welck de beste verkiesinge van Dienaren des Woords, Ouderlinghen ende Diaconen zij" enz. [welke vraag hier kan blijven rusten, daar zij met de periodieke aftreding niet rechtstreeks samenhangt].

»20 D'andere, of de diensten des Ouderlinghschaps en des Diaconschaps sodanich sijn, dat die daertoe beroepen ende bequaem ghevonden wierden, in de selve dienste haer leefdaeghe moeten volherden, oft tot datse hoogher van den eenen dienst in den anderen gevoordert worden. Oft datse, sulcx versoeckende, al sijnse daertoe bequam, daer van moghen verlaten worden.

« 30 De derde is, oft niet beter en sij (neemt datter somtijds wisselinghe gheschiede) dat sulcx niet just jaerlijcx en gebeure, maer alleenlijc alst den nood verreyst ende eenige gewichtighe redenen sulcx voorderen.

«Aengaende d' eerste vrage", enz.

«Aengaende d' andere vraghe oft d' Ouderlinghen en Diaconen in de dienst behoorden te volherden, ofte niet etc. Wij achten sulcx den Gemeenten seer nut, ende de weerdigheyt sulcker ampten seer betamelijck, en dattet meer Gods woord ghelijckformich is in sulcke diensten te blijven, dan die te verlaten ofte te verwisselen. De redenen ons daertoe bewegende sijn dese:

«1°. Het blijckt uit vele plaetsen des N. Testaments, dat in d' eerste Kercke de dienste des Woords en Ouderlingschaps sulcke gemeenschap met elckanderen hadden, dat de X)ienaren des Woords onderwijlen Ouderlinghen ende d'Ouderlinghen Bisschoppen oft Herders genoemt werden, i Petr 5:1, Act. 20 : 28.

«20. Die in de dienst des ouderlingschaps oft diaconschaps langhe getrouwelick^gedient hadden, en wierden niet afgeset, maer opgeset tot den dienst des Woords, als Stephanus en Philippus. Men vind'niet dat ymand afgeset sij dan Nicolaüs om sijner ongetrouwicheyds wille. Apoc. 2:15.

»3º. Men vind oock niet dat ymand in dese diensten ghestelt word voor eenen tijd. Paulus vermaent die van Ephesen, namelijc de Ouderlinghen etc. acht te nemen op haerselven en op de cudde etc. sonder haer ecnighen tijd te bestemmen hoe langhe. Hij en troost ooc nergens de Dienaers met de hope dat haren dienst niet lange en.' sal dueren, maar veel eer vermaentse tot volherdinghe,

«4º. Paulus, I Tim. 5:11, vermaent.de jonghe weduwen van den dienst afteslaeu, mits datse, begeerende te houwen, denselven lichtelijck verlaten. Daermede te kennen gevende datse in dien dienstj behoorden te volherden, ende so dit plaetse heeft in den dienst der Diaconissen, veel meer dan in hooger diensten, daer van wy nu spreken.

«5º. Ende hoewel dese dienst met het ambt J der iLeviten int; | Oude Testament in alles niet over een en comt, nochtans so heeft God willen leeren dat die in Goddelijcke diensten gesteit sijn, deselve niet en behooren te verlaten, maer veel meer dat men se in den dienst onderhoude, op datse in den • selven onbecommertj'mochten volherden. Ende hoewel 't volc van onse tijden door armoede ofte andersins daer in te cort comt, so dat den nood verscheyden dwingt|'den'; , dienst^te verlaten , om!^hare familie voor te'^staen, ^; so-enivolghti|: daer uit niet dat het dicwijls verwisselen der Dienaren profijteliic'; |sij, ".^enMats; het niet beter en sij in den dienst altijd te behouden, die men daer toe bequaem ende getrouw, vind.

«60 Gelijc in politycksche saecken en arnbachten niemand lichtelijck leerknechten aen en neemt, ten sij datse hen verbinden ettelijcke jaren in haren dienst te volherden, opdat de meesters niet alleen moeyte, maer ooc profijt daer van mogen hebben, als sy des handels ervaren sijn, also ist ontwijfelijck veel meer'reden dat de cudde des Heeren niet met jaerlijcksche nieuwe] leerknechten gedient werde, maer rnet lieden, die iu sulcken ampt wel ervaren ende beproeft sijn, toesienders die de schapen kennen, ende van de selve bekent sijn. Ende gelijck 't in een schip ter zee niet genoegh en. is eenen goeden piloot te hebben, ten sij datter bootsgesellen sijn, die weten hoe sy des piloots ordinantiën volgen sullen, ende mede verstant hebben somtijds aen 't roer te staen, sonder dewelcke liet schip lichtelijck in tempeest te cort soude comen, also en can een Gemeente, die veel onversiende tempeesten onderworpen is, niet sonder groot peryckel geregeert worden van anderen, dan die inde oefifeninghe sulckes ampts blijven, waer in men dagelijcx toeneemt ende nimmermeer volleert is.

»70 Niemand en is met de conste geboren, maer door oeffeninghe crijght men hervarentheyt: so ist ooc in den dienst Gods; daer een werck dikwijls onderlaten wordt, en weder van nieuws begonnen, daer comt men selden tot perfectie van 't selve. De vruchten • des velds, dickwijls afgecort ofte verplant, verhesen haeren wasdom, en daer comen-geen, vruchten af.

«80 Dat sommighe meenen dat door jaerlijcksche verwisselinghe vele totten dienst souden bequaem gemaeckt worden, sy sijn bedrogen: want hiertoe dient eerst dat men van Gode met sonderlinghe gaven des H. Geests voorsien sij, dewelcke gaven doord' oeffeninghe versterckt moeten worden. Ende ist saecke dat Gods gaven verscheyden sijn, ende dat elc lid d' ooge niet en can wescn, so ist blijckelijc dat elck lidmaet der gemeente met somtijds int ampt te stellen, en weder af te stellen, daer toe niet bequaem en can ghemaect werden.

«90 De gene die weet dat hy noch dienen moet, houd en maeckt hem altijd veerdig tot den arbeyd, sta; et nae toeneminghe in ervarentheyt, 'twelc noch meer gheschieden zoude, so sy verwachten tot hooger ampt opgeset te worden. Maer de gene die de corte verlatinghe verwacht, ist datter verwarringh voorcomt, hy soeckt al uitstel om andere die na hem komen den last te laten, hemselven ontlasteiide. Uit welcke oorsaecke dickwijls het quaet opgeroyt [d. i. aangezet] wordt, en in 't laetste is quaet overwinnen, dat in 't eerste met cleenen arbeyd had mogen nedergeleyd en verdemt [d. i. uitgedoofd] worden; en also word het werck der consistoriën en kerckelijcke swarigheden op malckanderen gehoopt, en somtijds so verkanckert, datse sonder peryckel niet en connen geraeestert [d. i. verholpen] worden.

»10 Het gebeurt somtijds dst oude haadehngen det consistoriën wedeion-i opgerept worden, uft dat ymand uit malitie soeckt eenich oordeel van gelijcke saecke etc, om also te doen strijden het oordeel van de gene die nu dienen, tegen d' andere die te voren ghedient hebben: als dan de Dienaers dickwijls gewisselt sijn, en de voorgaende handelingen niet ^n weten, so en weet de consistorie niet hoe sy verandwoorden sal, dat eertijds wel afgehandelt en verandwoord was.

«11". Oock can 't geschieden dat ymand, gedisciplineert sijnde, sijnen keer van dienen verwacht, en alsdan oorsaecke neemt hem te wreken tegens de gene die hy meent hem meest tegen geweest te sijn, oft dat die in dienst sijn, ymand voor handen hebben daer van sij sulcx namaels vreesen, en hare vrijmoedigheyt nalaten sulcke saecken recht uit te voeren, welke inconvenienten niet te vreesen en sijn daer men souder bepaelden tijd in den dienst volherd.

«Aengaende de derde vraghe: Wij en meenen niet dat ymand sonder exceptie in den dienst altoos behouden werde, die eens daerin gesteit is, maer dat men niemand verlate die daer in bequaem en getrouw behouden wierd, ten sij dat hy met reden sijnes noods daer van versoecke verlaten te sijn. Welcke reden den kerckenraed bilHc vindende, sulck eenen verlaten mach, en eenen anderen in sijn plaetse stellen, even gelijck als den dienst verheelt [d. i. op nieuw vervuld] moet sijn, daer een Dienaer door onvermogentheyt sijns lichaems ofte metter dood afgaet, oft woonstede verandert, oft tot hooger ampt beroepen werd. Derhalven verstaen wy beter te ^sijn, den dienst alleenlijck te verheelen met toekiesinghe van so vele als door nood oft aflijvicheyt afgaen, dan t'eenigen bestemden tijd jaerlijcx die Dienaers oft een deel daer af te verwisselen."

Na de Synode van Emden, en de eerste Dordtsche, besloot het Colloquium van de in Engeland gevestigde Nederlandsche Kerken in Mei 1578 (a. w., blz. 40): »Angaende het 15e [artikel] van Embden ende het 31e van] Dordrecht vynden de broeders de mynste veranderynghe de profytelijckste, sonder nochtans de ghewoonste oft noot van ander kerken te willen preiudicieren."

Daarbij bleven zij, althans in hare Colloquia, ook nadat de Nationale Synoden, waaraan zij hadden deelgenomen (die van Dordrecht en Middelburg), de bepaling van aftreding wederom bevestigd hadden; blijkens het besluit van haar Colloquium van Augustus 1599 (a. w., blz. 97): «op de questie, ofte de iaerhcksche verkiesinghe met gront van Godts woort can bestaen, — de vergaderinghe, ghelet hebbende op Godts H. Woort, seggen dat den dienst der Ouderlinghen ende Diakenen is ghelijck den dienst der Dienaren des Woorts ghedurich [d. i. voortdurende], tot dat sij om wettelicke redenen werden gherelaxeert, latende nochtans de gheten haer vrijheyt in haer gebruick totter tijt dat sij 't stichtelick connen veranderen."

Evenzoo het Colloquium van Juli 1609 (a. w., blz. 103). Daar-werd «bevonden, dat zommighe Gheten noch niet en hebben connen stichtelick veranderen de jaarlicksche verkiesinghen in een continuatie ende achtervolginge in dienst, tot dat den nood, den kerckenraed blijckende, 2ulcx verheyssche. Hierop wierd besloten dat dewijle de Brs. eendrachtelick de continuatie voor best hielden, als Gods Woord meest conform, dat derhalven de Gheten, die deselve noch niet en hadden, alle vlijt zouden aanwenden om tzelve in te voeren, haar behelpende met de redenen in een schrift van 't jaar 1560 vervatet' ende in 't Coetüs alhier gheexamineert."

En nog eenmaal werd besloten in denzelfden geest, door het Colloquiuni van Augustus 1612; welke vergadering tevens eenen zendbrief uitvaardigde aan de zes tot haar behoorende Kerken (a. w., blzz. 177— 182), o. a.; om met resumtie van het stuk van 1560 er op aan te dringen, dat zij toch het van ouds bij de meeste dier kerken bestaande gebruik van periodieke aftreding zouden afschaffen.

Van den aanvang af ging dat streven uit van de. Londensche kerk, d. i. van degenen aan wie hare leiding was toevertrouwd. Om het goed te verstaan, en ook om te begrijpen waarom het op de Nederlandsche Kerken in het algemeen bijna in het geheel geenen invloed oefende, moet aan het reeds vermelde nog eene andere geschiedkundige herinnering worden toegevoegd. Daar dit echter hier ter plaatse slechts met een enkel woord geschieden kan, moge voor meerdere bijzonderheden verwezen worden naar het boekje van Dr. A. Kuyper, «De Hollandsche gemeente te Londen in 1570/1" (nr. 8 en 9 van de serie «Voor drie honderd jaren", jaarg. 1870), en naar de inleiding van Dr. J. J. van Toorenenbergen vóór zijne uitgave «Philips Marnix van St. Aldegonde Godsdienstige en Kerkelijke geschriften". Dl. I, blzz. XXXIV—XLIV,

Toen de reformatie in Engeland doorwerkte, was bij de Engelschen zelven, niet het minst bij den Souverein (sedert 1558 koningin Elisabeth), die zich als zoodanig ook het hocfd of althans de bestuurder der Engelsche kerk achtte, de heerschende richting, ondanks het Calvinistische der belijdenis, zeer hiërarchisch en clericalistisch. Dit nu had voor de te Loiiden gevestigde Nederlandsche Kerk zeer schadelijke gevolgen. Vooreerst moest zij, om te mogen bestaan, zich laten welgevallen, in 15 50 dat zij onder eenen Superintendent geplaatst werd, en in 1559, hetgeen veel erger was, dat zij onder het rechtstreeksch gezag kwam van den Londenschen Bisschop der Episcopale Staatskerk, die ook bij herhaling dat gezag heeft doen gelden. Voorts was het in dien toestand niet onnatuurlijk, dat (gelijk Prof. Van Toorenenbergen het uitdrukt, a. w. blz. XXXVI) «de oude uitgewekenen zich uit eikentelijkheid en m.isschien ook wel uit berekening van hun belang naar sommige gewoonten der Engelsche Kerk wilden voegen"; en nu was die Engelsche Kerk zeer sterk-tegen eenigen invloed van de gemeente op de samenstelling van het

') «Praeter aas quae quotidie accidunt difficultates, ipsa etiam res clamat Seniores et Diaconos qui in vocatione sua aliquandiu fidi extiterunt, non nisi magno rei domesticae dispendio hoc ipsum facere: proinde vtile censemus vt quotannis noua eorum fiat electio: ita vt 'exacto anno vel sex mensibus (prout res et opportunitas postulabunt) dimidia pars ab officio relaxetiu-, atque alii in eorum locum deligantur qui cum reliquis adhuc remanentibus ecclesiae praeficiantur. Ita tarnen vt libei"'ui sit Consistorie Seniores et Diaconos maxime • : • ; i et pr^unpt.-ic voluntatis ro, ; ai'e cl prsoün vt dimidium vel integrum annum (prout Consistorio videbitur) ecclesiae in sua vocatione inseruiant".

') «Singulis annis dimidia pars turn 'Seniorum turn Diaconorum mutabitur, ascitis in eorum locum aliis, qui itidem biennium inserviant, relicta tanen ücclesiis •prae5C; rtim sub truce constitutis, vel longioris vel brevioris temporis libertate, pro earum commoditate et necessitate".

kerkelijk • bestuur. En bovendien moest de omgeving, waarin men te Londen leefde, op den duur allicht een verkeerden invloed hebben, vooral op de predikanten, des te meer wanneer daarbij mannen waren als Godfried van Wingen, die in 1563 te Londen predikant werd, en die (naar hetgeen Prof. Kuyper uit de geschiedenis van hem aantoont, a. w., blz. 157) een »heerschzuchtig" man was, »clericalist in den volsten zin". Hoe die geest bij de predikanten doorwerkte, blijkt b.v. uit de.resolutie van het Colloquium van Juli 1609 (»Acten van de Colloquia, blz. 106), die, naar aanleiding van het feit, dat iemand, die reeds ouderling geweest was, naderhand tot diaken verkozen werd, verklaarde, »dattet onvoeghelick is, dat men dale ende niet opclimme in de Ghete, ende dese ongherijmtheyt conit ut populaire verkiesinge"; en uit soortgelijke resolutie van Augustus 1612 (a. w., blz, 158), waarin als mogelijk ondersteld wordt, »dat zodanighe verkiezinghe ut schimp ghedaen ware", en ook wordt uitgesproken, dat »de populaire verkiesinghe, daer se noch niet en is afgeschaft, te houden is voor een oordeel van Gods Kercke".

Wil men voor dit punt nog een zeer betrouwbaar bericht uit de i6e eeuw, dan is dat te vinden bij een der beroemdste tijdgenooten; bij den man, die meer dan iemand gedaan heeft om het kerkverband der Nederlandsche Gereformeerde Kerken tot stand te brengen, die bijzonder uitmuntte in de kennis van het Gereformeerde kerkrecht, en die anders in zijn oordeel over broeders zeer zacht was; nl. bij Marnix van St. Aldegonde. Bij een ernstig conflict, dat te Londen tusschen kërkeraad en gemeente ontstaan was, werd ook hij in 1568 geroepen, een advies uit te brengen. Hij schreef toen twee brieven, of liever kerkrechtelijke verhandelingen (in de aangehaalde uitgave zijner Werken, Dl. I; blzz, 135—, 182), die in keurigen stijl en in helderen vorm de voornaamste beginselen van het kerkrecht zeer grondig in het licht stelden, met het doel om den Londenschen Kërkeraad nog zoo mogelijk daarvoor te winnen. En in die geschriften vermaant en bestraft hij gedurig, even broederlijk als ernstig, den genoemden kërkeraad over zijne heerschzucht. Bij dien stand van zaken nu is het zeer begrijpelijk, dat de vergadering die in datzelfde jaar te Wezel bijeenkwam, waar ook Marnix tot de leiders behoorde, en waar voorts de geest geheel Calvinistisch was, allesbehalve ingenomen was met het Lon densche streven, om den invloed der gemeente op de samenstelling van den kërkeraad zooveel mogelijk weg te nemen. Ook omdat de treurige gevolgen aldaar reeds gebleken waren in groote oneenigheid. En in later tijd konden onze Kerken ook zien aan dienzelfden Londenschen kërkeraad, wat er bij een voortdurend ouderlingschap in Gereformeerde Kerken van dat ambt moet worden. Schijnbaar werd het daardoor in de hoogte gestoken. Maar in waarheid ging het te Londen, als in Duitschland, waar de overheid het oplegde aan Gereformeerde Kerken, en als om onderscheidene redenen ook natuurlijk is: het ouderlingschap kwam juist daardoor in discrcdiet, en verloor bij de gemeente zijne macht en eere. Het Colloquium, dat die zaak steeds zoo sterk had gedreven, moest in 1618, in een stuk dat bestemd was voor de Nationale Dordtsche Synode, zelf klagen (»Acten van de Colloquia", blz. 241), dat shet selve ampt [van ouderling], ten aensien van den teghenwoordighen staet der kercken in Engelandt, weynich gerespecteert wort". In Nederland zelf had men op di punt zeker niet zoo te klagen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1896

De Heraut | 4 Pagina's

De bepaling van den diensttijd der ouderlingen historisch eenigszins toegelicht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1896

De Heraut | 4 Pagina's