GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXV.

DE VERRASSERS VERRAST.

Reeds vroeg den volgenden morgen kwamen de raadsheeren bijeen. Blijkbaar verkeerden zij in groote spanning; niemand ontbrak. Sommigen verschenen in volle wapenrusting, als moesten zij zoo dadelijk aan den slag, of wellicht uit ijdelheid, 't Maakte in elk geval een vreemden indruk. Ten laatste verscheen ook de grijsaard, doch ongewapend.

»Mijne heeren", zoo sprak de burgemeester, > we komen hier om te beraden over het welzijn onzer stad of eigenlijk over dat van heel ons land. Wij hebben nu een tijdlang de eer gehad onzen keiier Frederik te herbergen, die zoo schandelijk uit Keulen is verdreven. Hij heeft hier vreedzaam gewoond, niets Jverlangend dan erkend te worden, de armen en verdrukten helpende. Hij is ook tegen niemand, ook niet tegen koning Rudolf gaan strijden, en waarom kunnen beiden niet vredig leven, de een roemend in zijn verleden, de ander zorgend voor de regeering?

»Doch nu is buiten des keizers schuld de rust verstoord door dien vredebreker, aartsbisschop Sifried, die wil dat wij voor zijn leger de poorten openen en den keizer uitleveren. Maar dit hebben we reeds geweigerd. Alleen mag hij komen, maar met gewapenden, dat strijdt tegen onze oude rechten, en gij weet allen wat het krijgsvolk van zulk een lastig en wreed heer hier zou uitrichten. En wat den keizer betreft, wij weten dat hij geen bedrieger is, en het zou tegen de Duitsche trouw strijden hem uit te leveren aan zijn vijanden. Zegt nu uw gevoelen!" Doch plotseling rees nu de grijsaard op, en sprak:

Geliefde vrienden! De woorden des burgemeesters roeren mijn hart. Maar stelt u om mij niet in gevaar; ik wil mij uitleveren en God zal mij niet verlaten. Denkt aan uw vrouwen en kinderen, aan 't heil der stad. Beter dat één omkomt, dan allen."

» NeeB! dat nooit!", riepen de ridders. »Liever sterven we met u, dan u uit te leveren."

Nu stond de raadsheer Siegbert Dulke op, en sprak: »'tls niet noodig langer te beraden, Wij openen voor des bisschops leger onze poorten niet, en leveren hem onzen waarden keizer niet uit. Met hem zegepralen of sterven wij."

»Ja, ja", riepen allen; overwinnen of sterven."

Dan moeten we dit den aartsbisschop laten weten", sprak de burgemeester. »Wie zal de boodschap brengen f"

»Ik", antwoordde Walter Schabe, een rijk koopman, moedig en wel ter taal. Hij ontving nu voor zijn niet begeerlijke boodschap een brief, waarin het noodige stond. Eer men uit eenging sprak de grijsaard nog eens, betuigde zijn dank, en voegde er bij: »Ook ik zal mijn lot niet van het uwe scheiden, al ben ik zwak. God helpe onze rechtvaardige zaak."

«Heil onzen edelen keizer Frederik", riepen de ridders, terwijl zij zich verwijderden.

Te elf uur in den morgen ging Schabe met een heraut op weg, welgemoed, hoe gevaarlijk zijn taak ook was. Weldra kwam hij bij een voorpost en werd voor den kerkvoogd gebracht, die ongeduldig in zijn tent op en neer liep, afwachtend wat de stad zou besluiten.

Nu, wat brengt gij ? " vroeg hij den raadsheer kortaf.

Ik breng uw aartsbisschoppelijke genade het besluit der stad Nuys, " antwoordde Schabe, den brief overreikend.

En welk is dit besluit."

»Zij wijst uw twee eischen af. De stad erkent u als haar heer, maar de oude privilegiën verbieden, dat gij met een gewapend leger haar gebied betreedt. Thans is een gewapende macht verschenen, en voor deze worden de poorten niet geopend. Ook den eisch om den man uit te leveren, dien wij als keizer Frederik erkennen aanvaarden wij niet. Gij hebt het recht niet zijn uitlevering te vragen, wijl hij ook uw heer is."

»Wat ? " riep de aartsbisschop spottend, »de vreemdeling mijn heer. 't Is fraai, man, gij kunt nar bij mij worden."

»Te groote eer, hoogwaardige heer, " ant woordde Schabe stoutmoedig, sdan waren er twee narren in uw paleis."

Man, zijt ge dol, " schreeuwde de aartsbisschop, van toorn opspringend. »Noemt ge mij een nar? En meteen trok hij zijn zwaard en wilde zich op den raadsheer werpen, en hem doorboren. Maar de ander week als David voor den razenden Saul gezwind uit, en het zwaard stiet slechts door het tentdoek. De bisschop tuimelde met zijn gansche gewicht, nu hij 't doel miste, voorover, doch hield zich nog aan een tentstang, die boog onder den greep. Gelukkig trad juist op dit oogenblik de ridder Von Ecken binnen, die, dadelijk begrijpend wat er gaande was, zich .beschuttend voor den raadsheer plaatste en sprak: > Heer aartsbisschop, kom tot bedaren!"

Neen", tierde de bisschop in woede. »Die mensch heeft mij op 't grofst beleedigd. Zijn bloed zal vloeien!" Meteen wilde hij zich weer op den raadsheer werpen. Doch de ridder sloeg het opgeheven zwaard terzij en sprak: iHoud op, heer. Dezen man mag geen haar gekrenkt worden. Hij is een afgezant." Tegelijk voegde hij Schabe toe: sZorg dat ge weg komt, als ge uw leven lief hebt."

De gezant, blij er nog zoo af te komen, haastte zich weg. Ongedeerd bereikte hij met zijn geleider, die buiten gewacht had, weer de stad, en deed verslag van zijn wedervaren.

Daar men het niet eens had kunnen worden, begonnen nu de vijandelijkheden. Allereerst sloot de aartsbisschop de stad nauwer in, want voor een bestorming was zijn macht te klein. In zijn toorn speet het hem thans geducht niet heel zijn heirban te hebben opgeroepen, maar hij was nu wel verplicht 't koelen van zijn wraak uit te stellen, 't Kwam er dus ditmaal vooral slechts op aan, koning Rudolf te doen gelooven, dat hij, Sifried, alles gedaan had, om den medekeizer onschadelijk te maken.

Zoodra het donkere maan was werd een aanval beproefd. In een duisteren nacht verzamelde zich heel zijn leger op een plek, trok in alle stilte tegen de stad op, en richtte de stormladders tegen de muren. Maar de burgers van Nuys hielden scherp wacht en bespeurden onraad. Zeer slim hadden zij op de muren hier en daar hoopen takkebossen gestapeld. Juist wilden de ridders de ladders bestijgen, toen plotseling groote vlammen van de muren opstegen, en de brandende houtstapels heel den omtrek verlichtten.

Nu was van verrassing geen sprake meer, want elk man was duidelijk te zien. 't Regende pijlen en steenen op de nu zelf verraden ridders. De stormladders werden omgestooten ol onder 't hoongelach der burgers omhoog gehaald. Vergeefs schoten de ridders op de burgers. Deze stonden gedekt, en gaven zich niet bloot.

Opeens ontstond achter de ridders een groot geweld. Uit een der poorten was een schaar burgers, door den grijsaard en zijn dienaars geleid, achter de ruiters geslopen, en stormde nu op hen los, al roepende: »voor keizer en rijk !" De edelen, ontsteld dat de burgerij hen dorst aanvallen, schreeuwden 't uit van woede, en wendden zich tegen den nieuwen vijand. Maar nu deden tegelijk die van de stad een uitval. De ridders raakten tusschen twee vuren en menigeen beet in 't gras. 't Heftigst woedde de strijd rondom den vreemdeling, die met drift meestreed en door allerlei uitroepen den moed der burgers aanvoerde. De mannen van 't slachtersgild beproefden nu hun kracht op menschen, die van 't kuipersgild sloegen er met morgensterren') op los.

Doch nu rende de aartsbisschop die dusver aan de andere zij had gestreden, op den grijsaard toe, schreeuwende: > Waar is de schelm, de bedrieger ? "

Knotsen, met ijzeren puntert bezet.

Vooruit!" riep de vreemdeling, sKunald, Wolfram, slaat hem dood!"

»Hond", riep de bisschop, maar reeds wierpen de knechten en de burgers die hem als een doodvijand haatten zich op den kerkvoogd. 't Ware met hem gedaan geweest, als niet weer Von Ecken ware toegesneld, en hem met geweld weggerukt en in veiligheid gebracht had.

Verder te strijden ware voor de ridders dwaasheid geweest. De verrassing was mislukt, en voor een veldslag waren de goedgewapende burgers hun te talrijk. De aartsbisschop liet dus den aftocht blazen. Langzaam verzamelden zich zijn mannen, en trokken in gesloten gelederen en ordelijk naar hun legerplaats terug. Nog een poos vervolgden hem de burgers, doch niet lang. 't Was te gevaarlijk zich ver van de stad te verwijderen.

AAN VRAGERS.

E. L. Het is zeer waar dat eigenlijk ros en paard hetzelfde beduiden: Doch tegenwoordig gebruikt men ros alleen in den edelen zin b. v, een strijdros. Men zegt niet: sEr liep een ros voor de vuilniskar". Het woord > paard" wordt in alle beteekenissen gebruikt, doch heeft er ook één die »ros" niet heeft, en die ge zeker wel eens wilt zoeken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's