GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet zonder beteekenis is wat de Waarkcidsvriend in zijn jongste nummer herinnert omtrent de verklaringen, die in 1851 de hoogleeraar Dr. J. H. Scholten te Leiden in zijn Leer der Hervormde Kerk., 4e druk, blz. 15 v.v., gaf, omtrent de gebondenheid van de predikanten en leden aan de Belijdenis hunner Kerk.

Zie er hier enkele citaten uit, met de opmerkingen der Redactie:

»Dc Uordtsche vcrbintenisformule van 1619, betreffende »alle artikelen en stukken der leer, < f had, sedert den vooruitgang der wetenschap gedurende twee eeuwen, hare beteekenis verloren.

De formule van 1816 hief die verbintenis op, maar gaf door hare mindere duidelijkheid aanleiding tot misverstand. De synode, in 1835 vruchteloos aangezocht tot het geven eener andere verklaring, bepaalde in 1841 den zin van het veranderde formulier in dier voege: »dat men de leer is toegedaan, die in haren aard en geest het wezen en de lioofdsaak uitmaaiit van de belijdenis der Hervormde Kerk".

In deze kerkelijke verklaring is het recht en de verplichting der wetenschap uitgesproken, om do grondbeginselen der kerkelijke leer te onderzoeken, en hierdoor de Kerk in staat te stellen om, bewust geworden van hetgeen zij is en zijn moet, met bezadigdheid en grondigheid het eigenaardig karakter uit te spreken, dat haar, als Christelijke Kerk, van Heidenen en Joden, als Protestantsche Kerk, van de Roomsch-Katholieken, en als Gereformeerde Kerk van de Doopsgezinden, Lutherschen en Remonstranten, kenmerkend onderscheidt".

Wanneer Prof. Scholten deze woorden neergeschreven in C* 3 sljelangrijk van het onderzoek, in betrekking tot de Nederlandsche Hervormde Kerk onzer dagen, « dan Iaat hij er in .^/«'«(.'letter gedrukt, als verklaring en nadere ui teenzetting rf'//opvolgen :

sGeen Kerk zonder belijdenis. Hare overtuiging uit te spreken en de beginselen vast te stellen tot wier erkenning ieder lid gehouden is, is een recht, dat aan elke maatschappij behoort, en met de verloochening daarvan zou de Kerk haar karakter als godsdienstige verecniging met de daad opheffen. Meent iemand, dat het algemeene en fornieele beginsel, dat in het gemeenschappelijke streven naar waarheid gelegen is, voldoende kan zijn ter vestiging van den kerkelij ken band, ook zonder dat eenig resultaat uitgesproken wordt, hij vergeet, dat de Gereformeerde Kerk eenc Cliristelijkc kerk is, die met, de erkenning of verwerping van zekere positieve grondwaarheden staat of valt.

De Christelijke Kerk is eene godsdienstige vereeniging — hoc zou derhalve de ontkenning van God, al ware zij ook de uitkomst van \ïC^geinoedclijkste streven naar de Waarheid, in haren boezem een plaats kunnen vinden?

De Christelijke kerk is eenc godsdienstige verecniging, die zich ten doel stelt, om God te dienen naar het woord, het voorbeeld, en den geest van yesits Cliristiis — hoe zou het derhalve mogelijk zijn, .dat zij ook Heidenen en Joden, die Christus 7'eriverpen, indien zij slechts verklaarden naar de waarheid te zoeken, onder hare leden opnam ?

De Gereformeerde Kerk heeft Avi%^iCliristelijke en zoo ook nis l'rotestaiitsehe en in nog engeren zin als Gereformeerde kerk bepaalde grondbeginselen, waardoor zij zich van andere, zoowel godsdienstige als maatschappelijke, vcreenigingcn kenmerkend onderscheidt.

Het recht haar te betwisten om die grondwaarheden uit te spreken en van de getrouwe belijdenis er van de toetreding leden harer leden afhankelijk te stellen, ware ongerijmd.

Diensvolgens was de Nederlandsche Hervormde Kerk in haar recht, toen zij oj) verschillende Synoden, te .Amtcntiers in 1563, te .Antwer.pen in 1566, te Wezel in 1568, te Emdcn in 1571, te Dordrecht in 1574, en 1578, ie .Vliddelbur-in 1581 en 1591, te 's Gravenhagc in 1586, te Veere in lólO, de ge­ loofsbelijdenis van Gitido de Brtis en den Heidelb. Catechismus voor de uitdrukking van haar geloof verklaarde, en op de Synode te Dordrecht in 1618 en 1619 haar grondbeginsel — «Gods souvereiniteit en vrije genade, de eenige grond der zaligheid* — tegen de volgers van Arminius tdtsprak en handhaafde.

Hiermede wordt in het algemeen aan een Kerk het recht toegekend om hare beginselen uit te spreken en, op grond daarvan, hare geloofsbelijdenis voor hare leden en leeraars verbindend te verklaren».

Op blz. 22 en 23 laat Prof Scholten er nog op volgen:

«De Dordtsche Synode had het recht om de belijdenis der door haar vertegenwoordigde Kerk, welke dan ook, te handhaven.»

, »0p de later levende Kerk rust de dure verplichting, om, van tegenstrijdigheid in hare belijdenis zich bewust geworden, uit hare belijdenis te verwijderen al wat, zonder verloochening van hare eigene grondbeginselen, niet kan aangenomen worden.» (blz. 22).

En dan verder:

"Wij geven toe, dat geene instemming met eenige geloofsbelijdenis iets beteekenen kan zonder eene geheele instemming met haren inhoud, zonder voorbelwud.

In zooverre was de Dordtsche Synode gerechtigd de onderteekening der formulieren te verlangen, »omdat (quia) men ze overeenkomstig achtte met Gods Woord.«

De hierop volgende herinnering van de Redactie aan hetgeen in 1841 plaats greep, is niet minder interessant:

Het is de Synode van 1841 geweest, die voor 't eerst gesproken heeft van geest en hoofdzaak van de belijdenis der Hervormde Kerk.

Toen zij gevraagd werd of de proponentsformule van 1816 geheele instemming eischte TnH alles \va.i in de belijdenisschriften voorkomt, werd dit door de Synode ontkend.

»Het behoort* zoo antwoordde zij aan de vragers, »tot de betrekkelijke volkomenheid van het tegenwoordige formulier, dat het zelve niet, gelijk het voormalige (van 1618 — '19), Van den onderteekenaar de overeenstemming vordert met al de artikelen en stukken der leer in de symbolische boeken voorkomende, als in alles met Gods Woord overeenkomstig»".

De Synode van 1841 ging bij deze verklaring van de veronderstelling uit, dat de •»feilbare opstellers der formulieren zich nu en dan vergist, min helder gedacht of zich niet gelukkig uitgedrukt hebben« en verklaarde op grond daarvan »dat het zelfs niet naar ontrouw zweemde in het genoemde geval van de symbolische schriften te verschillen.»

Die dus afweken van de belijdenisschriften waren — dat was zoo ongeveer de bedoeling — de echtgereformeerden !

Hiermede werd door het hoogste kerkelijk bestuur (met welk recht, vragen we ? ) de onderteekening van de proponentsformule in den zin van quia (omdat) ter betuiging van instemming met alle artikelen en stukken der leer, omdat ze met Gods Woord overeenstemmen — vernietigd.

Alles werd toen eigenlijk op losse schroeven gezet, daar nu ieder voor zichzelf maar moest uitmaken of hij met dit of dat leerstuk, in de belijdenis vervat, instemde of niet.

Toch bedoelde men dat niet.

Althans men zeide dit niet te bedoelen.

Prof. H. J. Royaards schreef; als de verbintenis der proponenten tot een eenvoudig quatcnus (in zoover) beperkt wordt, dan moet zulk eene gereserveerde verklaring van instemming met de Kerkleer genoemd worden »niets beduidend en als eene loutere formaliteit, als een holle klank, geenszins voci^eude in eene plechtige beloften (Hedendaagsch Kerkregt Deel II blz. 134).

De Synode van 1841 begreep dit ook.

Zij oordeelde «dat de oud'^ en vaste grondslagen der Cioreformeerdc Kerk bij de tegenwoordige Kerkinrichting op geenerlei wijze zijn losgerukt» en verccnigde zich met het gevoelen van hare commissie, »dat het tegenwoordige formulier, al vordert het ook gecne instemming met den ganschen inhoud der belijdenisschriften, zich echter niet vergenoegt met de aankleving van deze of gèene waarheid daarin vervat, maar in het algemeen, de leer, die iu dezelve voorkomt, gelijk die in haren aard en geest het wezen en de hoofdzaak uitmaakt van de belijdenis der Hervormde Kerk, door den leeraar dier Kerk wil aangenomen hebben.»

Wat dus de hoofdzaak en het wezen van de belijdenis der Hervormde Kerk — van de drie Formulieren van Eenigheid — was, dat moest onderschreven en aangenomen en geleerd worden.

En Prof. Scholten zegt op blz. 39 van »de Leer der Hervormde Kerk» Deel I: »Hetwas de bedoeling der Synode niet, om met de woorden aard en geest, wezen en hoofdzaak, de deur voor subjectieve willekeur te openen, zoodat het aan ieder zou vrijstaan, voor wezen en hoofdzaak te doen gelden, wat hem goeddacht — maar wel degelijk om hetgeen naar den geest en de beginselen der opstellers als het wezen en de hoofdzaak der formulieren behoort aangemerkt te worden,

De' vraag naar het wezen en de hoofdzaak der Gereformeerde leer kan dus eerst beantwoord worden na een voorafgaand onderzoek naar de beginselen en grondstellingen, die door de opstellers der belijdenisschriften in de symbolische boeken der Kerk uitgesproken en door de Her^-ormde Kerk en hare leeraars beleden zijn.»

Er wordt dus mee bedoeld »wat volgens den geest der opstellers en volgers den geest der Hervormde Kerk zelve voor het wezen en de hoofdzaak der Kerkleer te houden is.«

Wie dit nu toestemt, zal o. i. ook moeten toestemmen, dat nooit iemand persoonlijk bevoegd is, om te verwerpen wat hij wil. JNlaar dat, waar de opstellers de leer in haar geheel tot het wezen dor belijdenisschriften hebben gemaakt, 't welk de Kerk zelve heeft erkend en overgenomen en beleden, nu ook de Kerk zelve alleen, in wettige vergadering saamkomend, over die leer te oordeelen heeft en heeft te bepalen, wat het wezen en de hoofdzaak der symbolische geschriften is. Waarbij het weer gaat om het wezen en het beginsel der Hervorming, door Calvijn c. s. voorgestaan en beleden, onder toetsing en controle van Gods Woord.

De ouderen onder ons zijn van deze dingen wel op de hoogte. Voor de jongeren daarentegen is zulk een herinnering verre van overbodig.

JNIen ziet er telkens opnieuw uit, hoe volstrekt onhoudbaar zelfs kerkrechtelijk de positie is, thans bij na aller wegen door de Moderne theologen, en helaas ook door enkele Ethischen, ingenomen.

, Ook hier ziet men weer den dubbelen zegen van de Doleantie.

Op eigen erf staan we thans conform den eisch van recht en wet. En dank zij de Doleantie is er een weeropwaking van het geloof onzer vaderen in de Hervormde Kerk gekomen, die de stoutste verwachting van vóór 30 jaar verre te boven gaat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 april 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 april 1914

De Heraut | 4 Pagina's