GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kerkeraads verkiezingen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkeraads verkiezingen.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Kan dus, bij alle waardeering, .die we overigens hebben voor den nauwkeurigen arbeid van de uitgevers van ons Kerkelijk handboekje '), niet gezegd, dat de conceptregeling door hen geleverd voor de verkiezing van ouderlingen en diakenen, gelukkig is geslaagd, zooals wel voldoende bleek uit de enkele voorbeelden, waarop we in-ons vorig artikel wezen, — dan is het zeker wel noodig dat een andere conceptregeling als model aan onze Kerkeraden wordt aangeboden. Gaarne willen we dan ook aan dit rechtmatig verlangen voldoen, maar vooraf dienen eerst enkele vragen beantwoord te worden, die door verschillende Kerkeraden ons gezonden werden. Het antwoord op deze vragen kan dan tevens als adstructie dienen voor de conceptregeling, die aan het slot door ons /al gegeven worden. Op de algemeene beginselen, die aan de verkiezing onzer ambtsdragers ten grondslag liggen en die zoowel in onze Confessie als in onze Kerkenorde worden uitgesproken, behoeft hier niet te worden ingegaan. Schrijver dezes heeft dit vroeger reeds gedaan in zijn brochure: De verkiezing voor het ambt, en meent daarheen te mogen verwijzen. Hier gaat het alleen over enkele meer praktische vragen, die in genoemde brochure niet waren behandeld.

De eerste vraag, die we beantwoorden willen, is deze : wie als stemgerechtigde leden aan de verkiezing van de ambtsdragers hebben deel te nemen? Zeker is dit een van de belangrijkste punten, die in een reglement op de verkiezing behooren te worden vastgesteld. Onbreekt zulk een bepaling, dan geeft dit niet alleen in de praktijk van het kerkelijk leven tot allerlei moeilijkheden aanleiding, omdat dan bij de verkiezing als stemgerechtigde leden zich kunnen aanmelden bijv. minderjarige of gecensuurde leden, aan wie de Kerkeraad liet stemrecht niet zou willen toekennen, tnaar zou dit zelfs tot voor den Kerkeraad zeer nadeelige ge^olgen kunnen leiden, wanneer een malcontent gedeelte der gemeente bij de rechtbank een procedure begon over de wettigheid van den gekozen Kerkeraad. In Artikel 1696 van ons Burgerlijk Wetboek toch wordt uitdrukkelijk bepaald, dat „indien bij de reglementen geene bepalingen opzigtelijk het stemregt ^ijn gemaakt, ieder lid van het zedelijk, lichaam gelijk regt heeft zijne stem uit te brengen en het besluit bij meerderheid van ') Us. de Moor wijst er ons op, dat in een noot op blz. 143 van den nieuwen druk van de door hem uitgegeven Kerkorde uitdrukkelijk Wordt gezegd, dat de nu volgende concept-regelingen geen officieel karakter dragen, maar dat de bedoeling alleen was een leiddraad te geven, die bij het opstellen eener plaatselijke regeling kan gevolgd worden. Deze noot in de nieuwe uitgave Was ons omgaan. Maar dan klopt daarmede ook niet, wat in het voorbericht wordt gezegd, dat deze nieuwe uitgave daarin van de vorige ver.-chiIt, dat «thans alles is weggelaten, wat niet officieel "Wasi. Zoo moest natuurlijk'de indruk wel omsiaan dat in deze nieuwe uigave alleen de officicele siükkcn, die van onze Synodes zijn uitgegaan, zijn opgenomen, en » aar niet ieder alle noten leest, was liet daarom wel goed, dat er ook door ons nog eens op gewezen werd, dat dit concept-reg emeni liet tot de Kerkenorde behoort en gi en het minste gezag heeft. Want het misverstand \ omt blijkens de ons toegezonden stukken telkens voor. stemmen wordt opgemaakt". Daar de rechtbanken gemeenlijk onze Kerken rekenen onder de zedelijke lichamen, waarover de Tiende Titel van ons Burgerlijk Wetboek handelt en bij eventueele processen naar bepalingen van het Burgerlijk Wetboek uitspraak doen, volgt daaruit, dat wanneer een Kerk geen reglement op de verkiezing bezit en dus ook niet officieel vastgesteld heeft, wie stemgerechtigde leden zijn, volgens Art. 1695 elk lid der Kerk stemrecht bezit en zoodra de Kerkeraad bij een stemming een deel der leden zou uitsluiten, de stemming zelve daardoor onwettig zou worden. Feitelijk zou de wettigheid van ds verkiezing dan daaraan hangen, of alle leden der gemeente, klein en groot, mannen en vrouwen waren opgeroepen om aan de stemming deel te nemen. Naar het schijnt is bet bij vroegere processen wel voorgekomen, dat de rechtbanken op grond van Art. 1696 B. W. dezen eisch hebben gesteld, en in elk geval kan men nooit weten, welke beslissing de Rechtbank nemen zou, wanneer in de gemeente strijd ontstond over de wettigheid van den verkozen Kerkeraad en de recalcitrante partij de zaak ter beslissing voor den rechter bracht. Reeds daarom zal elke Kerkeraad verstandig doen, een regeling voor de verkiezing der ambtsdragers vast te stellen en daarin een duidelijk geformuleerd artikel op te nemen, waarin bepaald wordt, wie als stemgerechtigde leden kunnen optreden.

En dan spreekt het wel vanzelf, dat niet ieder lidmaat der Kerk stemgerechtigd kan wezen. Het feit, dat volgens ons Gereformeerd Kerkrecht alle gedoopten als lid der Kerk zijn te beschouwen en de Kerk niet alleen de volwassenen, maar ook de kleine kinderen doopt, wijst dit reeds uit; want niemand zal er aan denken aan al deze gedoopten stemrecht te verleenen. Juist in dit lidmaatschap der gedoopte kinderen komt dan ook het scherp geteekende verschil uit tusschen een gewone vereeniging, waaraan ons Burgerlijk Wetboek in Artikel 1696 blijkbaar gedacht heeft, en een Christelijke Kerk. Een gewone vereeniging bestaat uit volwassen personen, die door eigen wilsdaad lid dezer vereeniging geworden zijn en aan wie daarom vanzelf het stemrecht toekomt, wanneer het statuut of reglement daarvoor geen uitzonderingsbepalingen bevat. Maar de Kerk is niet een gewoae menschelijke vereeniging, maar draagt een geheel eigenaardig karakter, zooals reeds daaruit blijkt, dat men in de Ker'kgeboren wordt en door den doop als zichtbaar teeken in de Kerk wordt ingelijfd. Wil men, dan zou men de Kerk dus veeleer kunnen vergelijken bij een 'gezin of een volk, want het eigenaardige van een gezin of volk is juist, dat men niet eerst op later leeftijd daarvan door eigen keuze lid wordt, maar dat men in het gezin of in het volk wordt geboren.

De Schrift noemt dan ook de gemeente het «huisgezin Gods« of het »volk des Heeren*. En zooals in een volk niet ieder vanzelfstemrecht heeft, maaralleen degenen, die volwassen zijn geworden en voldoen aan de eischen, die door de wet voor het stemrecht worden gesteld, zoo is het ook in de Kerk. Een algemeen stemrecht, dat aan alle leden der gemeente zonder onderscheid zou toekomen, bestaat er in de Kerk niet. De Kerkeraad heeft daarom vast te stellen wie als stemgerechtigde leden bij de verkiezingen zullen kunnen optreden. Niet de gemeenteleden zelf hebben dat uit , te maken, maar de Kerkeraad als de besturende macht heeft daarvoor de vaste regelen te stellen.

Maar al heeft de Kerkeraad dit te regelen, toch spreekt het evenzeer van zelf, dat de Kerkeraad hierbij niet naar willekeur mag handelen, en nog veel minder dit kiesrecht 'OU mogen binden aan eischen, die in strijd zijn met de eischen van Gods Woord.

Zoo zou het bijv. ten eenenmale ongeoorloofd wezen, het stemrecht in de Kerk afhankelijk te maken van ken teekenen van welstand of het bezit van aardsch goed. . Wat in vroeger eeuwen voorkwam, vooral in onze Noordelijke provinciën, dat het kerkelijk stemrecht alleen kon worden uitgeoefend door de^ zoogenaamde foreenplichtigen en de eigengeërfde boeren, was dan ook een ergerlijke misstand, die niet aan de Kerk, maar aan de burgerlijke wetgeving was te wijten en door de Kerk, alleen omdat zij het niet verbeteren kon, is geduld. Elke voorrang aan de bezitters van aardsch goed in de Kerk geschonken, is in strijd met hetgeen de Apostel Jacobus ons leert, dat Goti de armen dezer wereld heeft uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen des Koninkrijks (Jac. 2 : S)._ Zelfs de arme die > bedeeld" wordt, mag daarom nooit van het stemrecht buitengesloten worden, want dat zou een «onrecht zijn den armen aangedaan" (Jac. 2 : 6), Omdat iemand arm is en door de Christelijke barmhartigheid geholpen wordt, mag hij geestelijk niet onmondig worden verklaard. Het geholpen te worden door de Christelijke barmhartigheid, mag nooit een brandmerk worden, dat iemand onwaardig maakt om in vollen rechte als gemeentelid op te treden. Wie dat wil, zou het verleenen van hulp tot het toppunt van onbarmhartigheid maken.

Ook de gronden, die men wel voor deze iJitsluiting der »bedeelden* van de kerkelijke stembus heeft aangevoerd, zooals dat zij te afhankelijk zijn van de diakenen, die '^^^ *^edeelen« en daarom niet onafhankelijk in hun keuze, of wel, dat zij niet mede mogen werken om degenen te verkiezeii, die hen bedeelen zullen, omdat zij dan in de eerste plaats personen zulkn kiezen, die bekend staan als zeer mild in het geven, — zijn schijngronden, die geen steek houden. Een diaken, die van de afhankelijkheid, waarin deze armen verkeeren, misbruik zou maken om op de verkiezing invloed uit te oefenen, zou door de Kerk gecensureerd moeten worden; maar het zou al zeer onbillijk wezen de armen daarvoor te straffen door hun het stemrecht te onthouden. En dat de armen liefst zulke diakenen zullen kiezen, die met inneirlijke barmhartigheid bewogen, niet karig maar mild in het uitdeden zijn, is waarlijk geen schade voor de Kerk; eer zou dit omgekeerd het geval wezen, wanneer de rijken alleen mochten kiezen, want dan zou het gevaar ontstaan, dat zij zulke diakenen kozen, die schriel in het uitdeden waren en daarom weinig gaven voor de armen behoefden té vragen. Bij de eerste verkiezing der diakenen te Jeruzalem, is er dan ook geen sprake van, dat de armen werden buitengesloten. Er staat uitdrukkelijk in Hand. 6, dat de Apostelen de heele menigte der discipelen tot zich riepen om een keuze te doen.

En evenmin als aan het bezit van aardsch goed, kan het stemrecht - in de Kerk gebonden worden aan het bezit van aardsche kennis. Het capaCiteiten-kiesrecht is even-•als het censuskiesrecht in de Kerk uitgesloten. God heeft het dwaze der wereld uitverkoren, zegt de Apostel in I Cor. 1 : 27, opdat Hij het wijze beschamen zou. Het »niet vele wijzen, niet vele machtigen, niet vele edelen" is nog altoos regel voor de gemeente. En waar de Apostel vraagt: waar is de wijze, waar is de Schriftgegeleerde, waar is de o.n derzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? " (vs. 20) daar is er zeker wel geen enkele grond om degenen, die 'de «wijsheid dezer wereld" niet üezitten van het* kiesrecht in de Kerk uit te sluiten Menig gansch eenvoudig en ongeleerd man overtreft ook nu nog in wijsheid den knapsten geleerde en is veel beter in staat om aan te wijzen wie het meest geschikt is om ambtsdrager in Christus Kerk te zijn.

Alleen het bezit van geestelijke genade en geestelijke kennis heeft in de Kerk van Christus waarde. Kon de Kerkeraad dan ook met onfeilbare zekerheid uitmaken, wie onder de gemeenteleden waarlijk een kind van God was, rijk aan geestelijke genade en verlicht door de kennisse des Heiligen Geestes, dan zou daarin een maatstaf kunnen liggen om te beoordeelen aan wie de verkiezing der ambtsdragers in de eerste plaats behoorde te worden toebetrouwd.

Geheel verwaarloosd mag deze geestelijke functie dan ook zeker niet. Voetius dringt er in zijn Politica Ecclesiastica telkens op aan, dat de Kerkeraad bij gewichtige beslissingen niet alleen zal rekerieti met wat de groote massa wil, maar in de eerste plaats met het oordeel van wat hij noemt de melior pars Ecclesiae, d.w.z. het betere deel der gemeente, dat haar geestelijke kern uitmaakt. De stemmen moeten niet alleen geteld, maar ook gewogen worden. Vooral bij de aanbeveling van geschikte candidaten voor het ambt heeft de Kerkeraad daarmede rekening te houden. Zulke aanbevelingen behooren daarom nooit anoniem bij den Kerkeraad te worden ingeleverd, maar onderteekend, opdüt de Kerkeraad wete, van wien deze aanbeveling komt. En de Kerkeraad heeft bij de vraag, wie van deze aanbevolen candidaten hij op het dubbelgetal plaatsen zal, niet alleen rekening te houden met hen, die de meeste stemmen op zich vereenigden, maar ook met de personen die deze candidaten aanbevolen hebben. Het kan daarom zeer wel mogelijk wezen, dat de Kerkeraad de candidaten, die door een minderheid zijn aanbevolen, toch op het dubbelgetal plaatsen zal, omdat deze minderheid uit het beste en meest ernstige deel der gemeente bestaat.

Maar al heeft de Kerkeraad bij het beoordeelen van de aanbevelingen daarmede rekening te houden, toch kan dit niet de maatstaf wezen, waarnaar beoordeeld wordt aan wie het stemrecht zal worden toegekend. Hier loopt de grenslijn, die den Methodist van den Gereformeerde scheidt. De Methodist meent met absolute zekerheid te kunnen uitmaken, wie in de gemeente bekeerd is en wie niet, de Gereformeerde laat het oordeel over den inwendigen staat van het hart aan God den Heere over. De intimis non judicat Ecclesia.

Wat voor ons als kenmerk alleen dienen kan om te beoordeelen, of wij iemand voor een geloovige hebben te houden, is wat hij zelf openbaart in zijn belijdenis en wandel.

Wiens belijdenis zuiver en wiens wandel Christelijk is, moet door ons naar het oordeel der liefde voor een geloovige worden gehouden, en de Kerk, die alleen op deze uiterlijke kenteekenen kan afgaan, heeft daarom ook alleen dezen eisch voor het toekennen van het stemrecht te stellen.

Hieruit volgt dan vanzelf tweeërlei.

Vooreerst, dat de Kerk niemand het stemrecht mag geven, die zich nog niet als geloovige geopenbaard heeft door belijdenis des geloofs af te leggen. Al beschouwt de Kerk de kleine kinderen der geloovigen naar den eisch van het Genadeverbond als wedergeborenen, en al werden zij op dien grond in de gemeenschap der Kerk opgenomen en gedoopt, toch worden zij eerst als «membra completa", d.w.z. als volle leden der Kerk aangemerkt, wanneer zij zelf belijdenis van hun geloof hebben gedaan. Eerst daardoor worden zij geestelijk mondig. En eerst dan kunnen de volle rechten van het volle lidmaatschap der Kerk, dus ook het stemrecht, hun worden gersconken.

En in de tweede plaats volgt hieruit, dat zoodra deze leden der gemeente kettersche leer gaan drijven of onchristelijk wandelen en de Kerkeraad hen daarom censureeren moet, daarmede niet alleen de toegang tot het Avondmaal hun ontzegd wordt, maar eveneens het deelnemen aan de verkiezing der ambtsdragers. Wie niet meer aan het Avondmaal kan toegelaten worden, kan evenmin aan de kerkelijke stemming deelnemen.

Het bezit van - het stemrecht wordt door de censuur hun nog niet ontnomen, want dat geschiedt eerst door den ban of de uitsluiting uit de gemeente, maar wel w. r-den zij in de uitoefening van dit recht geschorst. Dat recht berustte op hun staat als geloovigen en waar die staat door hun leven of wandel in twijfel is geraakt, kunnen zij, zoolang tot er betering is gekomen, hun rechten als gemeenteleden niet uitoefenen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 december 1917

De Heraut | 4 Pagina's

Kerkeraads verkiezingen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 december 1917

De Heraut | 4 Pagina's