Jaarboek 1925 - pagina 38

41 inrichtingen voor M. O. te stichten, maar daar dan toch eindelijk toe gekomen is. Rottendam gaat voor (1901), andere steden volgen. De groote uitbreiding dateert echter eerst van 1917. Zij was van dien omvang, dat er een schromelijk tekort van leeraren ontstond. Mede om daanin te voorzien is bovengenoemde sectie, de Litterarische Faculteit, ingesteld. Als oorzaken, waarom deze nog niet zooveel voor het Christelijk Middelbaar Onderwijs heeft kunnen doen als ze wel gewild zou hebben, noemt Spr., dat -ze nog maar slechts 'eenige jaren werkt en nog niet voil'doende bekend schijnt te zijn, dat het voor 'haar studenten zooveel moeilijker is finantieel gesteund te worden dan b.v. studtenten in de theologie, en inzonderheid ide concurrentie van de zijde der actenstudie. Spr. doet uitkomen, dat deze, gelijk ze nog steeds geregeld (of, volgens een officieus stuk, n i e t geregeld) is, absoluut verouderd is en algemieen veroordeeld wondt. Hij zegt dit met voMe erkenning van de verdiensten van velen, die langs dien weg tot het M. O. gekomen zijn; het gaat bij hem niet tegen personen, maar tegen het stelsel. Minister De Visser heeft dit door een ander willen vervangen, dat belangrijke verbeteringen inhield: het voorschrift van voldoende vooropeiding en het afnemen van de B.-examiens door de betrokken faculteiten. Z.E. heeft echter het ontwerpwet op het M. O., waarvan ,dit een onderdeel uitmaakte, 'het vorige jaar terwille van de bezuiniging ingetrokken. Spr. aoht het zeer gewenscht, dat, evenals ten aanzien van de litteraireooniomische afdeeling aan de H. B. S. geschied is, ook deze gelegenheid ten spoedigste bij partieele wijziging geregeld worde. Uit finantieel oogpunt kan daar moeilijk bezwaar tegen rijaen; het KOU voor de schatkist eer voor- dan najdeelig zijn. Spr. bepleit voorts dö uitbreiiding van den kring der werkzaamheid van dte Litterarische Faculteit tot de Modteme Talen- Daarvoor zaJ noodig zijn een hoogleeraar voor de taal- en letterkunde der Oudgermaansche volken, een lector voor Engelsch en een voor Duitsch, benevens een hoogleeraar voor het Fransch. Principieele vorming van de leeraren in ide Moderne Talen is vooral gewenscht met het oog op het onderwijs in de letterkunde. Spr. wijst in dit verbanid op de onlangs verschenen brochure van den heer A. de Froe, Directeur der drie^jarige Chr. H. B. S. te Amsterdam en op artikelen van Dr. S. Eringa, te Rotterdam, in „Christelijk Middelbaar Onderwijs". Ook de Paedagogiek dient aan de V. U. beoefend, niet slechts, gelijk door dten heer Jonkman bepleit is, met het oog op het Lager maar niet minder ten behoeve van het Middelbaar Onderwijs. De paedagogische vorming van den leeraar laat immers zooveel meer te wenschen over dan die van den oinderwijzeir. Spr. eindigt met de ho6p uit te spreken, dat zijn woord er tioe moge bijdragen, d'at het Gereformeerde volk de Litteraire Faculteit niet slechts besohouwe in het algemeen als een onderdeel der V. U., maar

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen