Jaarboek 1964 - pagina 158
sproken een relatie bestaat die het beste met lauw kan worden bestempeld. Hiervoor zijn wel verklaringen aan te voeren. De Vrije Universiteit kan niet bogen op een grote traditie; aan de andere kant is het avontuur van de eerste tijd voorbij. In Nederland heeft het gehele georganiseerde reformatorisch protestantisme bovendien te doen met het verschijnsel, dat men de principiële zaken waar het om gaat niet meer zo vanzelfsprekend acht als vroeger. Het is de indruk van de commissie, dat men zeker niet kan spreken van een algemene achteruitgang van het reformatorisch besef, maar dat wel behoefte bestaat, bepaald ook onder de studenten, aan een herwaardering van overgeleverde overtuigingen, mede op grond van ontwikkelingen die hebben plaats gevonden en plaats vinden. De overgeleverde tradities neemt men niet meer als vanzelfsprekend aan en achter veel van wat zich als christelijk aandient zet men een vraagteken. Past men dit in concreto toe op de Vrije Universiteit, dan meent de commissie dat er twee factoren zijn die in het bijzonder in de weg staan aan het bestaan van een intensieve band tussen de afgestudeerden en de Vrije Universiteit: a. De student aan de Vrije Universiteit ervaart daar slechts ten dele een christelijke gemeenschap, zowel in het studentenleven als in universiteitsverband. Dit is natuurlijk voor een goed deel zijn eigen schuld, maar de commissie is van mening, dat alles wat er aan kan medewerken om, voor zover dat in een grote stad mogelijk is, te bereiken dat de christelijke gemeenschapsgedachte aan de Vrije Universiteit wordt versterkt, met alle kracht moet worden nagejaagd. h. Vele afgestudeerden van de Vrije Universiteit „geloven" niet in de Vrije Universiteit, waarmede wordt bedoeld, dat zij niet ervaren dat de Vrije Universiteit de duidelijke pretentie, die zij krachtens haar opzet en inrichting als christelijke instelling voor wetenschappelijk onderwijs heeft, waar maakt. Zonder nu in discussie te treden over zulke problemen als christelijke wetenschap en christelijke wetenschapsbeoefening, wil de commissie toch opmerken, dat het haar voorkomt, dat de Vrije Universiteit er dikwijls niet in slaagt duidelijk te maken wat haar pretentie nu precies is en hoe zij denkt deze te verwerkelijken. De commissie realiseert zich zeer wel, dat hier altijd vragen zullen overblijven en dat het zeker niet mogelijk en/of 158
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1964
Jaarboeken | 170 Pagina's