1964 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 58

rCondblik NATUURWETENSCHAPSMAN-THEOLOOG Het zal velen onzer niet onbekend zijn, dat dr. C. J. Dippel, hoofdscheikundige van Philips' op 24 juni a.s. van de dan driehonderdvijftigjarige Groningse Universiteit het ere-doctoraat in de theologie zal ontvangen. Ik weet niet of de combinatie van doctor in de scheikunde en doctor in de theologie in ons land meer voorkomt, maar zeldzaam zal ze toch zeker wèl zijn. In ieder geval is het een gebeurtenis, die de leden onzer Vereniging tot nadenken zal oproepen. Voor het dagblad „Trouw" is ze aanleiding geweest een harer redacteuren naar Eindhoven te doen gaan en een onderhoud met dr. Dippel te arrangeren. En het is werkelijk gelukt ook. In „Trouw" van zaterdag, 22 februari 1.1. wordt van dat gesprek een uitgebreid, boeiend verslag uitgebracht. Daarin kwam één passage voor, die mij vooral trof. Het gaat in het begin van het verhaal over de merkwaardige aanstaande gebeurtenis en dan zegt dr. Dippel „'t Bijzondere is niet dat ik als scheikndige een doctoraat in de theologie krijg, 't bijzondere is, dat de combinatie-natuurwetenschap-theologie zo bijzonder is, dat het een eredoctoraat oplevert." En dan gaat dr. Dippel in het verslag aldus verder — en om die passage is het me hier vooral te doen — „Maar ik meen dat ieder natuurwetenschappelijk werker, die pretendeert op een of andere manier een gelovige te zijn, de plicht heeft op hetzelfde plan als hij zijn natuurwetenschap bedrijft, ook theologie te bedrijven." Nu spreekt het vanzelf, dat men de draagwijdte van een dergelijk interview niet mag overschatten: hoe consciëntieus de journalist ook zijn taak moge hebben opgevat en hoe duidelijk de aangesprokene zijn gedachten ook getracht moge hebben te formuleren, misverstand blijft steeds mogelijk. Maar ik geloof aan beide partijen geen onrecht te doen, als ik, toen ik deze zin las, hem in gedachten ging vergelijken met wat er op de 3e bladzijde van de omslag van iedere aflevering van ons maandblad te lezen staat over doel en grondslag van onze Vereniging. Het ligt met die grondslag en dat doel niet zo eenvoudig. Eerder is er al eens over geschreven (jrg. 1955, blz. 30). In bestuursvergaderingen hebben deze artikelen meermalen voorwerp van bespreking gevormd. Ik denk, dat, als ze opnieuw moesten worden opgesteld, niet velen onzer leden nu juist deze formulering zouden kiezen, hoeveel waardevols er ook in gelegen moge zijn. Maar het zou ook niet zo eenvoudig zijn er wat anders voor in de plaats te zetten. Hoe dit ook zij — het is nu natuurlijk niet de goede gelegenheid daarbij lang stil te staan — als Dippel de natuurwetenschapsman ,,theologie wil laten bedrijven" (en dat goed!), dan wil dat natuurlijk o.a. zeggen, dat hij niet met evenveel recht filogie- of rechtenstudie van hem zou vragen en zal die theologie maar niet naast zijn vak komen te staan, maar daarover licht doen schijnen. Dat ik me dan in de buurt ga voelen van wetenschapsbeoefening „bij het licht van Gods Woord" (art. 1 onzer Statuten) kan ik niet als een illegitiem gevoel beschouwen. Ik weet wel, dat er grote verschillen tussen Dippel en onze Vereniging zijn. Ik weet zelfs niet eens, of hij haar bestaan wel kent en ik verwacht allerminst, dat hij — als hij haar kende — lid zou willen worden. Ik vermoed, dat ze hem veel te dicht bij een „zuil" zou staan. Maar naast die grote verschillen zie ik toch ook samenhorigheid en daarom verheugt me de besproken uitdrukking zo.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen