GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1971 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 246

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

190

RONDBLIK

van de „eeuwige" materie, maar wat zij wisten over de constantheid van massa berustte op toch maar heel weinig waarnemingsmateriaal, zij het ook van — voor die tijd — zeer grote nauwkeurigheid. Hoe kon het ook anders? Natuurlijk mag men van daaruit wel generaliseren en extrapoleren, als men daarbij dan ook maar de nodige voorzichtigheid betracht. „Zien hoever men komt", in de goede zin van het woord. Dit alles aanvaardt dr. Van Dijk, meen ik, ook. Wijlen Bakhuis Roozeboom, lid onzer Vereniging, scheikundehoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, die in zijn colleges vaak zulke rake opmerkingen „ter zijde" maakte, vestigde gaarne de aandacht van de jonge studenten er op, dat, toen de analysche scheikunde in de vorige eeuw zo opbloeide, velen, op grond van de toenmalige analyses, meenden de samenstelling van mineraalwater zó goed te kennen, dat men het werkelijk wel echt zou kunnen namaken. Maar langzamerhand bleek toch, dat de werkingen van het natuurlijke en het kunstmatige mineraalwater niet precies dezelfde waren. De ontdekking van radioactieve verschijnselen ook bij mineraalwateren gaf de oplossing. De ontdekking van de isotopie van zowel radioactieve als niet-radioactieve elementen bracht een fundamentele wijziging in wat men vóór die ontdekking leerde over het begrip ,jelement". Ik dacht — maar nu begeef ik me op glad ijs — dat men in de biologie zich ook niet meer zó zeker voelt van wat een „soort" is, nu al meer blijkt, dat de morfologie zeker niet beslissend is als soortcriterium, maar andere groepskenmerken, als b.v. de keuze van de paringspartner of fysiologische eigenschappen tot andere soortindelingen zouden kunnen leiden. Hoe dit ook zij, meer bescheidenheid en voorzichtigheid bij de extrapolatie naar de terreinen van wereld- en levensbeschouwing en van de godsdienst zou bij mensen als Simpson en Huxley toch waarlijk niet misplaatst geweest zijn. In dit opzicht zijn Van Dijk en ik het volkomen eens. Minder kan ik me vinden in de Bijbelbeschouwing van Van Dijk. Om enkele „etiket"-woorden te gebruiken — gemakkelijk gedaan en daarom gevaarlijk, maar toch ook bedoeling verduidelijkend — wat hij over de Bijbel zegt, lijkt me fundamentalistisch-eenvoudig en dicht komende bij de mechanische inspiratie, al zegt hij dat niet met zoveel woorden. Ik denk aan een door Van Dijk met instemming geciteerde uitspraak door dr. H. J. Flipse, in diens „verdienstelijk" boekje „Gods wereldplan en de evolutie": „Ieder mens gaat van een geloofsbelijdenis uit. Of hij aanvaardt de bijbel als het onfeilbaar woord van God en erkent God als Schepper, of hij verwerpt dit alles en gaat er lijnrecht tegen in. Deze grondslag bepaalt heel zijn denken." (v. D. blz. 33). Wat een simplistisch dilemma! Moet het nu heus zó? Ik weet heel goed van allerlei echte en onechte vragen, van „dichtende" (dichtgooiende) en „openende" (openleggende) antwoorden — om de mooie onderscheiding van Van Gennep in „Geloven in God" blz. 35 e.v.v.) te gebruiken. Ik ken het boek van dr. Flipse niet en weet niet of hij in het vervolg op het aangehaalde toch nog meer „opent" dan dit citaat zou doen vermoeden en verwachten. Indien dat inderdaad het geval mocht zijn, had Van Dijk m.i. beter gedaan het niet zó te citeren. Juist het feit, dat hij dit wèl doet, lijkt mij kenmerkend voor Van Dijk's standpunt. Veel liever dan deze adhesiebetuiging had ik gezien dat Van Dijk was ingegaan op wat Flipse aanhaalt uit de rede van 26 november 1959 bij de viering van de 100-jarige Darwinherdenking aan de universiteit van Chicago: ,, . . . De aarde is niet geschapen, zij is door de evolutie ontstaan . . ." Wordt hier nu heus „evolutie" als een oorzaak opgevat? Het, bijna grappige, is, dat men hier toch niet buiten een „oorzaak" schijnt te kunnen. „De aarde is niet geschapen, zij is ontstaan" zou toch wel al te kaal klinken. En dan wordt „de evolutie" als drijvende macht ingeschakeld. Ook Lever schijnt me wel eens die kant uit te gaan. Ik denk daarbij aan een zin als (zie G. en W. blz. 272, 1965) „waarna een evolutieproces volgde, dat onder meer uiteindelijk de mens voortbracht." Is dit alleen maar een wat geforceerde beeldspraak? Het blijft in dergelijke gevallen altijd

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1971

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 324 Pagina's

1971 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 246

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1971

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 324 Pagina's