De vrijheid van het bijzonder onderwijs - pagina 171
Academisch proefschrift ter verkrijging van de graag van doctor in de Rechtsgeleerdheid aan de Vrije Universiteit te Amsterdam
voorwaarden voor aanwijzing of erkenning. A contrario valt daaruit af te
leiden, dat de in 1948 door de wetgever gestelde subsidievoorwaarden de
deugdelijkheid van het bijzonder wetenschappelijk onderwijs niet konden
betreffen, omdat die al gewaarborgd was, en dus een ander doel gehad
moeten hebben. Maar ook indien men zou uitgaan van de hypothetische
situatie, dat de deugdelijkheid van het bijzonder wetenschappelijk onderwijs
niet reeds als voorwaarde voor aanwijzing en erkenning zou zijn gesteld, dan
valt toch nog niet aan te nemen, dat de geleidelijke verzwaring van de sub-
sidievoorwaarden als gevolg van de opvolgende verhogingen van het subsidie-
percentage samenhangt met een steeds betere waarborging van de deugdelijk-
heid van het onderwijs. Met andere woorden: aangezien de deugdelijkheid
van het bijzonder wetenschappelijk onderwijs bij de totstandkoming van de
wet-Gielen al lang was gewaarborgd, bestaat er tussen de geleidelijke 'ver-
zwaring van de subsidievoorwaarden — een toepassing van het evenredig-
heidsbeginsel - en de deugdelijkheid van het onderwijs geen directe samen-
hang. Deze voorwaarden hebben dus kennelijk een ander doel dan het
waarborgen van de deugdelijkheid alléén en de vraag is nu, of aan de wet-
gever ruimte is gelaten om ter verwezenlijking van dat andere doel de vrijheid
van onderwijs te beperken.
Hiervoor is al geschetst, dat de grondwetgever door naast de term 'eis van
deugdelijkheid' ook het begrip 'voorwaarden' te hanteren op zijn minst de
indruk heeft doen ontstaan, dat er twee stellen subsidievoorwaarden naast
elkaar bestaan.^*" Daar is ook gesignaleerd, dat het op zichzelf wel voor de
hand ligt, dat de subsidiërende overheid naast de eisen van deugdelijkheid
voorwaarden stelt met betrekking tot de wijze van subsidieverlening, de
omvang van de subsidiebedragen, de besteding en het beheer daarvan; voor-
waarden kortom van financieel-administratieve of comptabele aard. Met
Huart werd reeds geconcludeerd, dat de voorwaarden voor bekostiging, ge-
noemd in art. 208 hd 7 van de Grondwet, van andere aard blijken te kunnen
zijn dan de eisen van deugdelijkheid, bedoeld in hd 5 van het zelfde artikel.
Aantekening verdient echter, dat de 'voorwaarden voor bekostiging' alleen
op het middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs betrekking kunnen
hebben. Aan andere onderwijsvormen, zoals het lager en het wetenschappe-
lijk onderwijs kunnen naar de letter van de Grondwet alleen eisen van deug-
delijkheid worden gesteld. Het is derhalve de vraag of de wetgever naar
analogie van het middelbaar en het voorbereidend hoger onderwijs ook aan
het wetenschappelijk onderwijs twee stellen voorwaarden zou kunnen op-
leggen.
Deze dubia worden ondervangen, wanneer de vrijheidsbeperkende compta-
bele voorwaarden voor bekostiging worden beschouwd als vrijwillig aan-
vaarde, speciale restricties van de vrijheid van onderwijs.^*' Tegenover deze
vrijheidsbeperking staat dan voor de bijzondere universiteiten en hogescholen
de tegenprestatie van de overheid in de vorm van de bekostiging; tegenover
het verlenen van subsidies staat voor de overheid de tegenprestatie, dat de
bijzondere instellingen de zorg dragen voor een deel van het wetenschappe-
360. Vgl. par. III.2.3. en III.6., vooral blz. 132.
361.Ziepar. II.3.2.
159
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1978
Publicaties VU-geschiedenis | 264 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1978
Publicaties VU-geschiedenis | 264 Pagina's