GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lourdes.

Over liOurdes wordt tegenwoordig erg veel geschreven. Hot spektakel over den Credo-film, waarin de wonderen van Lourdes verheerlijkt worden, is daar ook niet vreemd aan. Een D'elftsch Roomsch propagaadablaadje neemt een advertentie van een bioscoop op, die' den Ctedo-film aanprijst. - . M'ï'^"'

Zoodra iem.and naar Lourdes ook maar een vinger xirtsteckt en niet een gevouwen hand, springen .de Roomschen op de ketting. Diat heb ik zelf deze week ondervonden. In een artikel „Christus of Ascleppius" had ik let; ; gezegd, dat slechts zijdelings Lourdes raakte (ik had de vergelijking van een ander aangehaald, dié Pergamas, de stad van Openb. 2:12, terwille van de vele bedevaarten en genezingen had genoemd het antieke Lourdes, omdat ook té Lourdes, in de grot, de genezingen geschieden, die aan Maria worden toegeschreven), of „De Maasbode" bij monde van Pater Van Dorp komt daartegen op en vraagt, of ik Lourdes reken onder de steden, waar de troon des Satans is. Geen sprake van natuurlijk, al meenen vele protestanten wel, dat dezelfde psychische werkingen, die de wonden der stigmatisatie konden opwekken, (zie verleden week), ook de heeling van wonden mogelijk maken. De „Leeuwarder Kerkbode" geeft reeds eenigen tijd mooie artilcelen over Lourdes. Iets ervan volge hier (over de geboortegeschiedenis der mirakelen en de verschijning van Maria aan een meisje, Bernadette Soubirous); .;

Zoo naderde de 2.5e Maart, de Roomsche feestdag van „Maria-Boodschap". Zou de „Verschijning" misschien dezen feestdag hebben uitgekozen om zich nader bekend te maken? Velen hoopten het • en spoedden zich vol verwachting naar de grot der Verschijningen. Ook Bernadette zelf was vol spanning. Den vorigen dag reeds had zij een. „stem" in haar hart gehoord, die haar verzekerd had, dat de „Dame" haar weder zou bezoeken. Vroeg was zij dan ook dien morgen reeds op weg gegaan.' Maar niet zoo vroeg, of de „D'ame" was haar voor geweest. Daar wachtte ze haar reeds op, op haar oude plaats boven den rozelaar, „kalm glimlachend nederziende op de menigte, zooals", — gelijk Bernadette verhaalde, let wel de „Verschijning" had de gedaante van een meisje van I'S' a 117 jaar — „een teedere moeder hare kinderen gadeslaat". Nu besloot Bernadette ook den naam der Verschijning te vragen. „Onder het gebed" verhaalde zij, kwam de gedachte daarvan in haar geest op, soo aanhoudend, dat zij mij alle andere gedachten deed vergeten. Ik vreesde hinderlijk te worden door weder aan te komen met een verzoek, dat steeds onbeantwoord .was gebleven, en toch was er iets dat mij tot sprelcen drong. Tot tweemaal toe was ook nu weder haar vraag tevergeefs. Gelijk altijd boog de „Dame" ook nu haar hoofd, glimlachte, maar gaf geen antwoord. Doch toen zij voor de derde maal

de' vraag' herhaaïdéj '^ohdër iBët'ülgirig' vanrhlar onwaardigheid, toen'gebeurde het en kwam het hooge woord er uit. De „Dame" stond recht op boven den rozelaar, verhaalde Bernadette daarvan later, in de houding waarin men haar nog ziet afgebeeld op de miraknieuze medaille, die tot haar eer is geslagen. Bij mijn derde bede werd zij ernstig en scheen zich te bedenken. Dan vouwde zij de handen, bracht ze tot de hoogte van de liorst... zij blikte ten hemel... dan langzaam 'de handen losmakend en zich tot mij buigende, zeide zij tot mij met trillende s!em: „Je suis l'immaculée conception", „Ik ben do onbevlekte ontvangenis".

„Apostolish”.

In de mirakelen van Lourdes, en in de wezenlijke of uit de verte nagevolgde stigmatisatie is telkens een teruggrijpen naar den tijd der apostelen, zonder dat het wezenlijk kenmerk der apostoliciteit te' vinden is. Niet béter staat het met de „apostolischen" zelf. Een door een „apostolische" waargenomen groep van verschijnselen b'ij een begrafenis van een meisje, ik vergis me, ik bedoel een jongedochter, wordt, door de Krahiigsche (GCref.) ..Kerkbode aldus weergegeven:

Toen - de 'lièv"ë'-''öntslapene voor het sterfbais op de baar. was gezet, zag ik haar, als levend, na-Hst de kist staan.' Zij groette vriendelijk naar alle jdjden en ging daarop in 't ouderlijk huis om afscheid te nemen.

Toen de stoet zich in beweging stelde om naar het 'kerkhof te gaan, ging zij zelve aan de ziide van hare moeder en sprak troostend tegen deze (di.!; dndite zich bij de moeder' uit in een troostvolle kalmte en 'gelatenheid).

Bij 'den Godsakker gekomen, zag ik de lieve ontslapene den stoet vooruitsnellen; en ik zag ook de. oorzaak daarvan, want er waren da.ar vele liclitende en in 't wit gekleede gestalten, die onverholen vreugde betuigden, dat zij haar nu konden afhalen. Bij de lieve ontslapene was steeds een in 't wit gekleede knaap (klaarblijkelijk de vroeger gestorven lichamelijke broer), die reeds in 't huis was en haar leidde. Toen de kist in 't graf werd neergelaten, stond zij zelve er nadenkend bij en wierp een last er in. Dan ging ; zij naar den Opziener en reikte hem hartelijk de hand tot afscheid; daarna gaf zij ook vele anderen bij 't graf de hand.

Boven de ouders der ontslapene zag ik eene engelengestalte, welke de schaduwen (de droevige gedachten) afhield, die zich naar hen trachtten te wentelen.

Intusschen was de lieve ontslapene in den kring der lichtgestalten getreden, die nu verheugd en jubelend met haar een heerlijken weg togen, die door gouden licht werd bestraald en voor mij zichtbaar werd.' , ''

Slechts eenmaal zag 'de voortsnellende nog om, den blik wendend tot de haren; die blik was voor mij welsprekend en be'grijpelijk; het w'as als wilde zij zeggen: Mij is het nu wei in vreugde en zaligheid. Ik zag ook een aantal mij bekende , ontslapenen onder de Zalige schaar. Ook .zwarte gestalten drongen na het vertrek der zaligen naar de kist en het graf; zij stompten woedend slaande op het deksel der kist. Maar zij moesten spoedig wijken en verstommen^ Die macht des zegens in woord en daad dreef Tien van de plaats. (Judas vers 9 geeft ook hiervoor een treffend-Bijbelsch bewijs en verklaring.)

Prof. Geesink.

Van Prof. Geesink kan de Pers-schouw niet veel zeggen, aangezien de rubriek „Kerkelijk Leven" de bladen, waaruit ik zou putten, stof geleend heeft, die onze lezers dus reeds hebben onder de oogen gehad. De heer J. Kruithof schrijft evenwel in „De Rotterdammer:

Toen in 1887 de Rotterdamséhe Kerkeraad brak met de Synodale Organisatie, vreesden velen, dat Dr Geesink niet zou meegaan. Door allen werd op. Malcomesius en Krayenbelt gerekend. Vooral op Krayenbelt. Dezen trokken zich echter te elfder ure terug, maar Dr Geesink, trouw aan de Gereformeerde belijdenis, stelde zich met Ds Lion Cachet aan het hoofd der beweging. Dr Geesink bewoog zich, toen hij hier predikant in de .Hervormde Kerkwas, in de beste kringen, wa-ar hij zeer gezien was ook" daar waar men niet bepaald van 'zijn richting was. Zelfs was er in „de Hoop" op gezinspeeld, dat hem misschien wel eerlang een professoraat zou worden aangeboden aan een derlands-universiteiten. „Van hem dorsten de Classicalen nog _hopen, dat hij voor een hef, een minzaam, een" vriendelijk woordje nog wel bezwijken zou." (Dr Kuyper, „Heraut", no. 466.)

Maar ondanks dit - alles ging Dr Geesink mee. En door deze .trouw aan het beginsel, door zijn preeken en door zijn jovialiteit in den omgang stal hij het hart der Rotterdammers.

Alsmede van andere ammers en — dammers.

Roomsche overwinning?

Zooals te voorzien was, is er zeer veel gesproken over de weigering van de koninklijke goedkeuring aan do statuten van de godloochenende vereeniging „De Dageraad". Men ziet er een teeken van onverdraagzaamheid in. „De Hervorming" schrijft (dr H. T. de Graaf):

De federatie van roomsche en protestantsche confessionahsten bleef, en zal nog wel blijven. Maar — het protestantisme wordt er roomsch bij. De confessioneele protestanten zijn de slaven van Roomsche politieke en kerkelijke theorie geworden. Het is hard, maar het is niet anders. Des te meer ^•^èteiAitesÈaMsïvli^^ protestantisme. ö^i^^Bsilóm'^ziÊ^'"4an''^^^ en quasi-protestantsche confessionalisme te onderscheiden.

In de bewering, dat de athe'istische bestreving zich richt tegen de goede zeden, omdat het de in God haar oorsprong vindende normen voor het leven ter zijde stelt, daarin vindt men zuiver de politiek van de Roomsche kerk en de 'Hervormde Staatspartij. De overheid, wakende voor de goede zeden, heeft het godsdi'onstig geloof te handhaven, omdat daarzonder de goede zeden gevaar loopen. 't Is wel aen ironie, dat het juist een anti-revolutionair minister moei zijn, die het. Roomsche bevel heeft uit te voeien, want Art. IV van het a.-r. program van beginselen zegt, dat de Overheid zich, als daartoe in volstrekten zin onbevoegd, heeft te onthouden van . elke rechtstreeksche bemoeiing mst de godsdienstige ontw.ikkeling der natie, en dat zij alle burgers, onverschillig welke hun belijdenis aangaande de eeuwige dingen zij, heeft te behandelen 'op voet van gelijkheid, — eindelijk dat zij een grens voor haar macht - te erkennen heeft in de conscientie, voorzoovMlf^'rhjet vermoeden van achtbaarheid niet mist! S'^^"''; '».''^ ,

Wij, aanhangers van het vrijzinnig protestantisme, hebben het door de confessioneele protestanten verlaten vaandel van de conscientie-vrijheid over te nemen en, hoe gering ook onze sympathie is voor de werkwijze van de Dageraad, onomwonden uit te spreken, dat deze beslissing in wezen Roomsch is, en in strijd met den geest van*onze wetgeving, terwijl zij voorts niet in het belang is van godsdienst en goede zeden, die niet van buitenaf, maar . door geestelijke kracht ..worden bevorderd.

Waarschijnlijk zal de hier bedoelde anti-revolutionaire minister, die voor het ironische ook wel gevoel heeft, in dit geval de ironie niet gegrepen hebben, die „De Hervorming" heeft geconstateerd.

„Pinkstergemeente”.

De. Hervorming" geeft ous nog meer stof. Dr Van Mourik Broekman heeft een. bijeenkomst van de z.g. „pinkstergemeente" bijgewoond en vertelt ervLan. Over den gebedstoon in dien kring schrijft hij:

Wie W'BI eens bidstonden heeft bijgewoond, kent dit spontane bidden en'vat den zin er van. Maar zelden hebben wij het zoo in allerlei toonaarden en toch weer met een zelfden inhoud hooren opkomen. Er is het gemakkelijk-vlotte gebed, dat eenigszins verdacht is, al wil men niet gaarne ver-' denken; maar wanneer npien die mannen, en vrouwen hoort da.nken en aanroepen, loven en prijzen, met telkens nieuwe woorden hetzelfde zeggende, dan komt de gewaarwording boven, dat hier door het vele hooren en doen 'êen virtuositeit is bereikt, die niet zonder bedenking is. Het spreken, zoo goed dan óók het bidden, is menigeen tot eeu wellust; dat hoort fflen'; .in het stemgeluid, dat ziet men in houding en .gelaatsuitdrukking, en ver-., . .. wonderlijk izou. het niefc^zijn, dat het eender, aantrekkelijkheden van ..het .conventikel-wezen is, dat . daarin een ieder zijn kansen krijgt om zich voor anderen te uiten. .Wat is er dien ochtend geljedan, de een had nog niet geëindigd of een ander ving aan.

En over den al te familiaren omgangswil met God:

Eén ding staat ons nog voor den geest, wat wel merkwaardig ook is: het familiare omgaan* met God en Jezus. Men krijgt hier niet den indruk, dat God voor dit soort geïoovigen een Mysterium. tremendum of numinosum is, gelijk Hermann beschrijft. God is die goede God, die de zijnen zegent, in wien men v/elbewaard-is, en. Jezus nog meer, dat is de god dien men vlak bij zich ziet staan en die met u spreekt, troost en vermaant. Er was in deze samenkomst een juffrouw, die haar zonde begon te biechten; zij was 's morgens nog wat moe van den vorigen avond en wel geneigd om wat uit te slapen, maar toen was Jezus in levenden hjve bij haar bed gekomen en had gezegd: Nee, juffrouw, opstaan, u moet om tien uur in de Pinkstergemeente zijn. Hoe dardcbaar was zij voor die verschijning, want welk een heerlijke morgen van Pinksterzegen. Lieve Jezus, hoe dank ik U, ging zij verder roepen in haar gebed, lieve Jezus, die mij uit bed hebt gehaald, lieve Jezus, die mij uw geest schenkt. Lachende en snikkende werd gezongen en gepreveld van lieve Jezus. Wij behoeven nauwelijks te zeggen, wat hier van exaltatie de grondslag kan zijn, en hoeveel ziekelijks dreigt.

Wanneer de schrijver op dergelijke dingen critiek oefent, heeft hij meer medestanders, dan hij schijnt •te weten. Als er menschen zijn, die de „vroomheid" van het type-„Pinkstergemeente" een zuivere openb.aring vinden van het „kinderlijke", tegenover het verstandelijk-critische modernisme, dan verdedigt de schrijver zich daartegen. Zijn vroomheid is niet als deze, en staat toch óók naar het kinderlijke. En dan-gaat hij verder met een afwijzing van, het valsche , , kinderlijke gelooven", Hoor:

Op een christelijke school werd, naar ik weet, aan jonge kinderen verteld dat het kindeke .lezus , ; nooit gehuild heeft. 'Ook als het in de wieg lag en honger kreeg, schreeuwde het niet, maar keek /djn moeder Maria aan en wachtte geduldig af.... wan!, 'en dit was dan de dogmatische leering: het was immers Gods Zoon en zondeloos. Wil men dit nu kinderlijke geloovigheid noemen; of krijgt men hier een verbastering van gedachten? Moet de Godszoon verheerlijkt worden in de zondelooze baliy, die blijkbaar geen menschelijke instincten had; zal men langs een dergelijken weg van beschouwingen het kind leiden tot vereering?

Het lijkt me niet twijfelachtig, dat het hier gegevene te hekelen valt, en dat het modernisme zegenriik werk heeft gedaan door scherpere.iQfld8K«< scheidingeh~iê''l¥êirexC'"maken, zoodat het grootsche niet belachelijk wordt. In een samenkomst als der Pinkstergemeente ook betoonde zich telkens de waarheid van het „Du subhme au ridicule il ' n'y a qu'un pas", en over 't algemeen meen ik, zal men dat vinden, waar men te familiaar omgaat met het heilige, en zooveel van God en Jezus weet te zeggen als in menigen kring van rechtgeloovigen het geval is. Kinderlijk gelooven zullen wij prijzen, laken echter een kinderachtig gelooven.

Hier onderscheidt de schrijver in „De Hervorming" toch wel wat al te weinig. De „rechtzinnigheid" in hel afgemeen denkt er niet aan, zóó de „kinderlijkheid" in het geloof op te vatten. Heeft zij niet altijd volgehouden, dat de canonieke evangeliën juist daarin zich van de apocriefe onderscheiden, dat ze het kind Jezus ontdoen van alle buitengewoonlieid en dat de soberheid der kanonieke evangeliën niet te vergelijken is met de wonderverhalen der apocriefe over een Jezus, die als kind vogeltjes maakt van slijk, welke ineens wegvliegen, als hij met de hand klapt, of, die een. buurjongen van het dak gooit, om hem weer levend te maken, enz.? Tenslotte hebben de m.odernen juist de grens tusschen het opgesmukte apocriefe en het kinderlijk-sobere kanonieke evangelie uitgewischt, en heeft de orthodoxie de scheidslijn getrokken. Die ééne christelijke school zal heusch geen type vertegenwoordigen. En tegen het verwijt zal dr v. M. B. ander materiaal moeten zoeken.

Roode schietgebeden.

Hoe de Twentsche beroeringen in „Het Volk" bezongen worden, laat K. J. B. in zijn Sociale Kroniek („Bergopwaarts") ons zien:

Ik moet toch nog even iets meer ervan laten voelen, op welke manier de strijd tegen de menschen van de Christelijke vakbeweging gestreden wordt. Dat is tevens, om een andera reden, nuttig. Onlangs heeft, wat ik geschreven had over een in „Het Volk" als godslasterlijke vroomheid gekarakteriseerd versje, nogal stof opgejaagd. W'Olnu, hier is een pendant ervan uit hetzelfde blad.

SCHIETGEBED.

O, .Heere, die 't gebed verhoort. Verneem dit kinderlijke woord En wil het niet versmaden; Ik hg in wanhoop voor u neer. Ik zie geen kans op uitkomst meer Ik ben ten einde rade.

Ik hoopte dat ik even gauw Den strijd in Twente breken zou . Al zou 'k de zaak ook schaden; Dus ben ik bij mijn heer patroon Al stond de strijdkans nog zoo schoon Mijn makkers gaan verraden.

Maar werd de strijd uiteengerufct, Toch is mijn toeleg niet gelukt, Vergeefsch was mijn vergooien; Ik vond in Twente geen gehoor De kerels staakten rustig door. Het geld gaven de Rooien!

Dies rijst tot U mijn bang gebed.... Eén zak, die mijn figuur nog redt Zoudt Gij mij kunnen sturen, Opdat, o Heer, althans de schijn A''oor Uwen knecht gered mocht zijn Die zooveel moet verduren.

En wat er moet gebeuren en waarom dus gebeden wordt volgt dan verder aldus:

O Heer, verhoor Uw hangen knecht Eén trap, één slag, één vuistgevecht Dat kan terreur bewijzen. Als Gij ons deze uitkomst geeft Zoodat in hoop 'de ziel herleeft, Hoe zal mijn mond u prijzen.

Het overige schenk ik den lezers, het is van hetzelfde en nog minder allooi. Het blad, zoo gekant tegen godslasterlijke vroomheid, geeft nu zelf deze , , vrome" godslastering. Maar, niet waar, in een strijd als deze zijn alle middelen geoorloofd. En godsdienst is immers privaatzaak? D'e moderne vakbeweging althans houdt niet op te betoogen, dat ze godsdienstig strikt neutra.al is!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's