GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OPVOEDING EI GEZAG.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPVOEDING EI GEZAG.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Van de ouders en opvo'ed-ers wordt bij de opvoeding, juist vanwege de noodzakelijkheid van de handhaving van het gezag, heel veel gevraagd. Somwijlen schijnen ze te vergeten, dat de handhaving van het gezag op de juiste wij z e, wel hun meest belangrijke taak is. Niet alsof ze niefs anders zouden hebben te doen dan het gezag — .hün gezag meide — te handhaven; neen, niet om zichzelf te dienen zijn ze er; maar wel zóó, dat zij alleen dan hun taak op de juiste wijze kunnen vervullen, indien zij het gezag, dat ze hebben, en dat ze vertegenwoordigen, weten te handhaven. Ouders en opvoeders, die VOOT de jonge menschen, die ze opvoeden, geen gezaghebbende tpersont-n zijn, zullen telkens weer bij die jonge menschen falen. En datgene, wat ze pogen te bereiken, zullen ze telkens weer niet bereiken. „Er is heel veel mislukking geweest in en bij allerlei opvoedenden arbeid, doio-rdien den opvoeders hei rechte gezag ontbrak in de oog en der jongeren.

A'u willen we al dadelijk toegeven, dat zeer vele jonge menschen de revolutie in het bloed hebben — we handelden daarvan reeds terloops, en we zullen er in een slotartikel nog even op. wijzen. Daarover spreken we ditmaal evenwel niet opzettelijk. • • , 1

Het gaat ons nu om Üe vraag, wat de ouders rail hun zijde moeten doen en kunnen doen, tot handhaving van hun gezag als ouders, en tot eeriiediging door de jongeren van het Gezag van Hem, die, ook in de zaken der opvoeding, het al gebiedt.

We doen dan opmerken, dat in de eerste plaats hier noodig is, dat bij het kind voortdurend worde gekweekt en gewekt en versterkjt de liefde en het vertrouwen in en jegens hun opvoeders.

En daartoe is het weer een eisch, dat het kind wete, ervare en gevoele, hoe het zich gerust kan Overgeven aan den opvoeder, omdat die opvoeder h e g r ij p t. Wanneer een ouder o£ opvoieder zijn uiterste best doet, het kind te verstaan, dian is dat niet een liefhebberijtje, dat nu ja, aardig is, maar aat tenslotte heel weinig ter zake doet en zonder 't welk 't ook wel kan — neen, dan is die ouder of opvoeder veeleer bezig met het allemoiodzakelijkste, met het allerbelangrijkste. Alleen het besef oij het kind, door ervaring gewekt, dat vader, moeder, meester of „meneer" altijd je begrijp; t, brengt den opvoeder zooi dicht bij dat kind.

En het kind zal zich gewillig en met vreugde slechts onderwerpen aan het gezag van hem of naar in wiens oog het het schitteren van de liefde ontdekt, die liefde, die oofe' alles begrijpen kan. O, ''lefalsof dat „begrijpen" synoniem ware met, „de 2aa, k blauw-blauw laten". Verre vandaai. Tenslotte nebben de jonge menschen voor opvoeders die nooit straffen ook weer geen respiect. Zij erkennen jn hun eigen beseffen reeds het gezag in zijn hmdend eai dwingend karakter, en wanneer de drager van het gezag den aard van het gezag 'verloochent, verliest hij het respeat. .Maar ander-^'jds is er toch ook weer dit, dat de jonge mensöh m het onbegrepen geregeerd worden iets voelt van *6 onmacht van den opvoeder om hem te begrijpen; iets van een tekort alzooi; iets van onrecht ook. Want ze staan werkelijk dikwijls tegenover de wet ^n het gezag, tegenover de orde en het recht anders, ^nn de opvoeder denkt, indien hij hen niet recht goed verstaat. Gevolg daarvan is dan, dat het ge-^% soms ook het „Gezag", Komt op een wijze, > s toch onrecht doet aan het jonge mensch, opi een wijze, die het jonge mensch innerlijk een tegenstelling doet ervaren tussclien het gezag van het Recht en het gezag van den opvoeder. Juist in het begrijpen toch ligt de eenige mogelijkheid om recht en liefde tegelijk in hun volle gezag te laten gelden. Zonder dat komt er een scheeve verhouding tusschen die twee — maar daarmee tegelijkertijd ook tusschen owlers en kind.

Het begrijpen van het; 'Kind kan de ouders en opvoeders ook nog op andere manier bewaren voor een onbillijke wijze van optreden. Het kan hen bewaren voor een spelen met hun eigen gezag, dooa" hun gezag op te hangen aan den kapstok van den „dooddoener". En met „dooddoeners" doen we het gezag „den dood" óók.

Opvoeders moeten nimmer vergeten, dat het gezag hun niet gegeven'is om er achter weg te kruipen. /-i

Ze moeten nooit denken, dat ze de beschikking hebben over allerlei termen eii uitdrukkingen, over allerlei uitspraken en teksten, over het gezag van do Schrift en de belijdenis, oplat 't hun gefnakkelijk gemaakt zou worden.

Er is wel eens een stei'ke neiging, te doen, alsof dit het geval ware. Hoe dikwjjls gebeurt het.niet, dat jonge menschen komen nifet hun vragen, hun moeiten, hun strijd, soms O'Ok met hun twijfel of „hun. zande, : zgxMex'^, < ifi.tAë-: Ja^!^Qt. , wee, t..^hQe, hjj, nu zulk een geval moet aanVatlen. Hij schrikt misscliien wel 'n oogenblik van den afgrond in welken hij 't jonge mensch ziet afglijden. Die schrik gevoegd bij zijn niet-dadelijk zien, , wat het nu eigenlijk is, dat hij hier te zien krijgt, maken dan dat de opvoeder, wiens gezag op dit oogenblik zoo hoog staat, en die op dit moment het G-ezag Gods zoo heerlijk in 't leven van het jonge mensch zijn invloed kon geven, met zijn geeag en met Gods gezag spelen gaat.

„Hoe dan? " zal men vragen — „waaróm staat dit gezag van den opvoeder opi zulk een moment zoo hoog, en waarom kan G-ods Gezag op zulk een oogenblik zooveel invloed krijgen? "

Wel — in zulk een moment doorleeft het kind, het jonge mensch ©en kritiek oogenblik', kritieke dagen misschien wel. Er is spanning in zijn ziel. Hij wacht de oplossing. Van zijn opvoeder. En dat hij komt met de kwestie: , waar 't om gaat, toit dezen, bewijst, dat hij vertrouwen in hem heeft. Wordt nu de spanning opgeheven of verminderd, komt er licht in de duisternis, zal zijn herinnering laten steeds de hulp, die hij ontving, binden kunnen, aan zijn opvoeder en het gezag, dat hij bracht en handhaafde^, — dan zal daardoor in het leven van dat jonge mensch, dat gezag sterker geworden zijn; dan is hij een ervaring rijker geworden, waaruit het gebleken is, dat het gezag van den opvoeder helpende en leidende autoriteit beteekent; ' bovenal, zal hij geleerd hebben te verstaan, dat het goed is, zich te stellen met gewillige ziel onder de Autoriteit van Hem, die juist omdat Hij Gezag heeft, ons helpen kan.

In zulk een moment moet de opvoeder dan ook, juist terwille van zijn opvoedende taak, terwille van het recht van het gezag, dat hij lieeft en vertegenwoordigt, uiterst voorzichtig zijn.

Hij spreke niet' te vroeg; niet vóór zijn beurt; niet vóór hij weet, dat hij begrepen heeft het jonge mensch; hij vrage; late hem uitpraten; late hem zijn ziel open leggen; en dan kome hij, met liefde en voorzichtigheid, om tegenover de macht van strijd, dwaling, zonde of twijfel, met kalmte en rust te poneeren wat aan tegen-wicht aati vertroosting, aan rust, aan hulp geboden wordt door Hem, die met Zijn 'Gezag spreekt in de oplossing der vragen, en in den eisch, dat wij ons aam het gezag van Zijn Woord zullen onderwerpen. En dan heeft de opvoeder te toonen, dat datgene, wat hij zegt, ook door zijn eigen leven is heengegaan. Dat hij beleefd heeft de waarachtigheid van 't woord, dat hij spreekt.

Licht ^omt de opvoeder er toe in een oogenblik, waarin, hij. zich niet al te rustig, voelt en 'niet al te zeker, plotseling een „dik woord" te zeggen. Hoe dikwijls werden jonge menschen niet eenvoudig naar huis gestuurd met de opmerking: „jongens 't is zonde, zóó te denken; als-je niet bekeerd wordt ga-je voor eeuwig verloren". Nu is het in de ergste gevallen echter juist zóó, dat het jongemensch juist zit met die kwestie van het „verloren gaan" en het „bekeerd" worden. Daaromtrent heeft hij vragen en twijfel, die weer allerlei uitingen van strijd mogelijk maken. Denk't ge nu niet, dat er onnoemelijke! schade gedaan wo^rdt aan den eerbied, dien het jonge mensch, juist in geestelijke zaken, voor zijn opvoeder hebben moet, wanneer deze zóó speelt met zijn eigen gezag en met het gezag der Heilige Dingen, over welke hij spreekt?

Immers hot jonge mensch verwacht opheffing en hij krijgt een slag. En het maakt op hem den indruk van „afmakerij" in dubbelen zin.

De opvoeder „maakt" zich van de kwestie , , af". En het jonge mensch wondt geestelijk even „afgemaakt".

Ieder zal • verstaan, . dat hier nog veel andere vragen en kwesties liggen.

Terwille van de beperking, in verband met de ruimte in oris blad, wijzen we nog slechts op een tweetal punten.

In de eerste ]> laats herinneren we er aan, - dat he| _n, iguwere .p.sychologiscli onderzoiek van het wilsleven ons heeft geleerd, dat het voor het willen van het grootste belang is, dat'tweeërlei geschiede. In de eerste plaats moet er een duidelijke, schei-p omlijnde voorstelling zijn van hetgeien men wil. Door deze scherp omlijnde voorstelling wordt het richten van den wil op zijn object oaigemeen vergemakkelijkt.

Daarnaast werkt de beslistheid van willen: het „ik wil per sé" weer mede om hetgeen gewild woirdt duidelijk te maken.

Er moet dus naast de scherpe oanschiijving van dalgene, waarop de wit zich richt, ook een aansporing zijn om zeer beslist den wil te richten.

Dat laatste nu ontbra, k bij de opvoeding meestal minder dan het eerste. Voor de handhaving van het gezag, voor het beslist zich richten van den wil, is evenwel dat eerste absoluut noodig.

Dat wil dus zeggen, dat de opvoeder k o r t, b o n-dig en klaar zegge wat er gebeuren moet. Niet een lange preek houden. Niet een wooirdenstroom gebruiken, maar kort en ktachtig zeggen waar 't op staat. Daartoe is alzoo noodig, dat de opvoeder o p k z e 1V 6 een klare voorstelling hebbe van 't geen behoort te geschieden.

In de tweede plaats vergete men toch bij de handhaving van 't gezag als opvoeders het gebed niet. We vragen ons wel eens af, of er met onze kinderen en onze jonge menschen niet te weinig gebeden wordt.

Opvoeders, die zelve de kracht der zonde in eigen leven erkennen, kunnen toch niet nalaten, de genade Gods in Christus af te smeeken?

Maar welk een machtigen indruk moet het op kinderen en jonge menschen maken, wanneer ze meegenomen worden voor het aangezicht van den hoogen en heiligen G-od en wanneer daar opvoeder en kind samen buigen!

Dat wekt ootmoed.

Dat brengt eerbied. .

Dat laat het kind beleven, dat Gods gezag groo^t is, eenwig groot.

En dan we gelooven toch ook, dat onze God een hoorder der gebeden is? En dat Hij ook het gebed in de opvoeding hoort!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

OPVOEDING EI GEZAG.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's