GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gemis van „opening" bij voorbede.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemis van „opening" bij voorbede.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In verband met een-ervaring, die hier niet behoeft meegedeeld, doch die mij recht geeft, wat hier volgt in deze rubriek op te nemen, vraagt onze lezer T. te B, ., wat we hebben te oordeelen over de af en toe door christenen meegedeelde , , ervaring", dat hun de voorbede voor een of anderen bepaalden persoon geweigerd werd.

Het verschijnsel, waarop vrager doelt, is volstrekt niet zeldzaam.

Voorai in kringen als we, naar den subjectivistisch-mystieken plooi dien er de vroomheid kreeg, gewoon zijn „bevindelijk" te noemen, hoort men daar veel van.

Doch ook waar het geestelijk leven niet in deze eenzijdigheid verliep, maar onder de tucht staat van het Woord, ontbreekt het niet geheel.

In den regel noemt men het dan gemis van , , opening" in het gebed.

Wat men er mee bedoelt, is de gewaarwording dat men in zijn bidden niet voort tan, dat men zijn gebed niet kwijt kan worden, dat het Gode niet welbehagelijk is, en door Hem afgewezen wordt.

Buiten de voorbidding is deze gewaarwording in het .geheel niet zeldzaam, en berust ze volstrekt niet altijd op een bloot subjectief gevoel of op louter inbeelding.

Elke bidder weet van een kloppen aan de poort des Heeren, waarbij niet alleen de poort niet opengaat, maar-dat zelfs niet naar binnen resoneert, dat dof en klankloos tot hem wederkeert, en dat mèt hem zelven buiten blijft.

Als deze gewaarwording, bij volharding in 't bidden, telkens en telkens terugkeert, blijkt ze geen ijdel spel van 't gevoel te zijn, maar een ervaring van werkelijkheid, waaronder 'de ziel van den bidder niet minder lijdt, dan de zekerheid van gebedsverhooring haar reeds onder het' biddenzèlf, met hemelsche vreugde vervullen kan.

De voorbeelden daarvan zijn in ons Psalmboek niet weinige (zie o.a. Ps. 22:2 en 3).

Onbeléden zonden, afwezigheid van een oprecht voornemen tot bekeering na diepen val, twijfel aan Gods bereidwilligheid of macht om ons gebed te verhooren, strijdigheid van ons gebed met Gods geopenbaarden wil: hetzij wat aangaat de zaak zelve, waarom we bidden, 't zij wat betreft de bedoeling waarmee we haar begeeren, en nog tal van andere oorzaken, kunnen maken, dat de Heere zich afkeert van ons gebed, en dat zijn heilig misnoegen ons dat in toenemende zielsbekiemming doet gevoelen.

Als met opzicht tot het gebed uit eigen nood of behoefte, dit alles onder christenen geen tegenspraak ontmoet, , is . niet in te zien, waarom het niet óók zou gelden, van de voorbede voor anderen.. Doch dan moet daarbij, op dit tóch al schemerig terrein, met dubbele nauwgezetheid en teederheid onderscheiden.

Men moet dan bedenken, dat het gemis van opening in de voorbede, zoowel zijn oorzaak kan hebben in óns en ons bidden (vleesehelijke motieven, en.zelfzuchtige .bedoelingen, aanmatiging en ongeloovigheid), als in den persoon voor wien we bidden, of in zijn belang, gelijk de Heere dat ziet.

En nóg grooter omzichtigheid is geboden, als het geldt het bidden om de bekeering en zielsbehoudenis van een ander.

In het algemeen is hét gebed .voor des naasteazaligheid, als uiting der hêiTge .naastenliefde, Gode | natuurlijk Avelbehagelijk, en mag het bij een Chris-i ten p.iet ontbreken.

Gemis van drang tot deze voorbede is voor een | geloovige een aanldacht bij God.

En hoe weinig de waarachtige liefde er daarliij aan denkt zich door de boosheid, die er bij hen aan 't licht treedt, te laten weerhouden van voor anderen te bidden, blijkt wel overtuigend uit de ontroerende voorbede onzes Heeren, bij Zijn kruisiging, voor Zijn beulen die Hem aan het bont nagelden.

riet zou niets minder dan doemwaardig Farizëisme zijn, ook maar een oogenblik plaats te geven aan ' de gedachte, dat anderen, te slecht konden zijn voor onze voorbede, of wij te..vroom en te goed om voor hen te bidden.^v; .)^ï; ^-; 5f> iiïïMM" •

Toch stelt de H. Schrift zelve aan 'ónze''voorbede voor anderer behoudenis, zoodra het _bepaalde personen geldt, zekere grenzen.

Ik denk aan 't woord in 1 Joh. 5:16, dat nadrukkelijk de voorbede verbiedt voor mehschen, die schuldig werden aan een zonde tot den dood, d.w.z.' aan een zonde waarvan naar Gods eigen Woord geen vergeving geschonken wordt, noch in deze noch in. de toekomende eeuw. Naar uit Matth. 12:31 en 32 blijkt, behoort tot deze zonde al wat valt 'bnder de ojizettelijke en moedwillige lastering van den Heiligen Geest.

. Voor iemand van wien we weten''zouden, dat hij deze zonde beging, zouden we derhalve, naai; Gods eigen Woord, dat regel óók voor ons bidden is, geen voorbede om vergeving en behoudenis mogen opzenden.

Deden we het tóch, dan zou ons bidden-zèll ons tot zonde zijn, wijl we ons daarmee stellen zouden, tegenover den geopenbaarden wil onzes Gods.

Nu is het echter denkbaar, dat we zouden bidden om de behoudenis van. iemand, die wèl de zonde tegen den Heiligen Geest bedreef, doch van wien wij niet wisten, dat hij daaraan schuldig werd. Wijl we het in onwetendheid deden, zou dan ons bidden ons wel niet als zonde worden toegerekend, maar zou het niettemin , töch ingaan tegen Gods Raad en ordinantie, en daarom geen verhooring vinden.

En dan zou het, bij aanhouden in 't gebed, ons kunnen gebeuren, dat de Heere ons, in zielsbeklcraming onder ons bidden, deed gevoelen, dat .er voor onze voorbede bij Hem geen plaats was.

Doch dit zou zich dan niet een enkelen keer, maar gedurig en altoos opnieuw, en dan met overweldigende zekerheid aan ons moeten opdringen, eer we het zouden mogen vaststellen.

Ook zouden we daarvoor, in den weg van biddend zelfonderzoek, wel ten volle verzekerd moeten zijn, dat we niet zélf, door eenigerlei wanverhouding tot God of tot dengene voor wien we bidden, ons de hinderpalen voor de voeten legden, die maken, dat we in ons bidden niet voort kunnen.

Eerst in dat geval zullen we plaats mogen geven aan de vrees, dat niet in iets aan ónzen kant, maar dat in den wil en het oordeel Gods de oorzaak ligt van de opkeering in • ons gebed.

Is dit inderdaad het geval, dan zal het ons — en dit is een toetssteen voor onze oprechtheid — hard noch hoog van gevoelen doen zijn, maar met deernis en droefheid vervullen om onzes naasten wil.

' F.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Gemis van „opening

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's