GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vergelijking in de gemeene-gratie-leer. (I.)

Over de leer der „algemeene genade" (of „gemeene gratie") is, men herinnert het zich wel, verschil van meening gerezen. Of men in betrekking tot dit punt een rustige bespreking elkander bij nader inzien weer zal helpen mogelijk maken, ja dan neen, valt nog niet te zeggen. Maar in elk geval kan het zijn nut hebben, zijn gedachten op dit punt te ordenen, ongeacht de onvoorziene omstandigheden, die de huidige kerkelijktheologische situatie onder ons mogelijk maakt.

De vraag is daarbij van het eerste belang, welke methode men volgt, om tot een eenigszins omlijnde theorie te komen. Want niet alleen in wat men zegt of gelooft, komt uit, of men gereformeerd denkt, ja dan neen. Dat komt óók uit in de manier, waarop men denkt en tot een zeker resultaat komen wil. Niet alleen in onze denk resultaten, doch óók in onze denk methode moeten we gereformeerd zijn. Iemand kan als wetenschappelijk werker of belijder zijn werk aanvatten met een schat van zuiver gereformeerde gedachten en leer-inhouden, en toch in het verder redeneeren op een bepaald punt een valsche methode volgen. Doet hij dat, dan komt hij uit, waar hij niet wezen wilde, of wordt onwillekeurig de oorzaak, dat anderen, die in zijn voetspoor gaan, en dezelfde redeneermethode volgen, „vreemd vuur op het altaar brengen", zonder dit ook maar in de verste verte bedoeld te hebben.

Zie ik het wel, dan is in menige redeneering, ter bepleiting van de gemeene gratie, vooral in den laatsten tijd, een weg gevolgd, een methode gebruikt, die niet juist is, en derhalve gevaarlijk.

Vooral in den laatsten tijd, zeiden we. Niet, dat het vroeger anders was. O neen, vroeger (d.w.z. bij onze vaderen) was het minstens even erg, zoo niet erger, in het volgen van een verkeerde redeneermethode.

Maar inzake de algemeene-genade-kwestie heeft ons volk gewoonlijk zeer weinig interesse voor de leer en de argumentatie der vaderen. Zijn belangstelling voor dit op zichzelf interessante thema is voornamelijk gewekt door den arbeid van Dr A. Kiiyper; en deze heeft geen tijd gehad, naar wel aangenomen worden mag, voor een rustige kennisneming van wat de gereformeerden uit den eersten tijd hebben geleerd op dit punt. Vandaar, dat ons volk de gemeene-gratie-leer voornamelijk via dezen theoloog heeft leeren kennen; het stond daar dan ook steeds heel anders tegenover, dan tegen de leer der voldoening door Christus' ofter'atide, of der verkiezing, of der rechtvaardigmaking etc. Zulke leerstukken waren er reeds bij het volk „ingeheid" vóór Dr Kuyper optrad; de leer der gemeene gratie daarentegen niet. Want het theoreem der algemeene of gemeene genade ^) was volstrekt niet systematisch uitgewerkt bij de vaderen. Feitelijk hadden zij het spoor, waarop heel schuchter de een of andere theoloog een gemeene-genade-wagen gezet had, laten doodloopen. Met de „vaderen" bedoel ik hier óók hen, die van jonger datum zijn.

Feitelijk hadden de vaderen — en hier denk ik zelfs aan de allerjongsten mede — nog een ander spoor laten doodloopen. Het spoor, waarop de vehikels der z.g. „ natuur! ij ke theologie" (theologia naturalis) wachtten op verdere expeditie, ... die inmiddels niet gekomen is.

Deze loop der dingen is volstrekt niet verwonderlijk.

Ieder kan immers bij eenig nadenken verstaan, hoe het een met het ander samenhangt. Dat Gods algemeene genade werkt in het natuurlijke (en cultureele) leven, en dat men ook buiten de kerk en de Schrift öm heusche genade genieten kan, dat is een leer, die ten nauwste samenhangt met die der z.g. „natuurlijke theologie": dat men n.l. buiten de kerk en de Schrift om óók heusche kennis van God verwerven kan, een kennis, die min of meer in systeem te brengen zou zijn. Wie één van deze beide stukken aanvaardt, zal ook het andere licht met sympathie tegentreden. Daarentegen zal, wie critisch de konkreet voorgedragen theorieën op het ééne punt tegentreedt, ook inzake het tweede zich meer en meer gereserveerd betoonen.

En zulks met name, wat de denk- en redeneer- en bewijs-m e t h o d e betreft.

Neen, de loop der dingen is niet verwonderlijk, voor wat de vaderen betreft. Die vaderen hebben de leer der „natuurlijke theologie" laten verkommeren, en die der „(al)gemeene genade" tevens. Het één mèt het ander. Dat was logisch, onverschillig, of iemand zoo iets te bejammeren, dan wel te prijzen acht.

Feitelijk is de loop der dingen dan ook niet bij de vaderen, doch meer speciaal b ij onszelf wat vreemd.

Ieder zal toegeven, dat wij, zooals we met z'n allen in den laatsten tijd grootgebracht zijn, het hoofd volgepropt gekregen hebben met gemeene-gratie-theorieën, maar zoo ongeveer niets ons hoorden inscherpen van de „natuurlijke theologie". Onze jongelingen hebben, althans in mijn tijd, hun gemeene-gratie-scholing gekregen; en de predikanten ook: wie leiding geven moest, die had bij Kuyper zelf na te lezen, wat den jongelingen met den paplepel ingegoten werd, ... ze mogen me 't beeld

vergeven, want 'tis reëel in dit geval. Maar wie der jongelingen is in de geheimenissen der „naturaaltheologie" groot geworden? Waar zijn de speciale en schematische lei-draden over dit ondenverp? Welke predikant van den laatsten tijd (ik bedoel nu van de laatste decenniën) wist bij zijn intree genoeg van de „natuurlijke theologie" af, genoeg, om er even vlot een causerie over te kunnen houden, als hij het over de kwestie der gemeene-gratie doen kon?

En déze gang van zaken nu is vreemd, als men hem , .op zichzelf" zou willen bezien. Immers, het is een feit, dat de gerefonneerden uit den eersten tijd veel meer over die „natuurlijke theologie", dan over de „gemeene gratie" gesproken en geschreven hebben. De verhouding in de verdeeling van de aandacht is bij hen net precies het tegenovergestelde van wat ze is bij ons. Hoewel in den tijd der vaderen over de „theologia naturalis" (natuurlijke theo-logie) zeer breede en afzonderlijke en gedocumenteerde verhandelingen geleverd zijn, hebben wij, hun zonen, vrijwel daarmee afgedaan. Een studievak als „naturaal" is onder ons nergens in eere geweest; of het in Apeldoorn thans nog bestaat, weet ik niet, maar zeker is het, dat het voorloopig geen kans krijgt onder ons, en in den laatsten tijd nooit serieus beoefend is. Feitelijk hebben wij de „theologia naturalis" cadeau gedaan aan elkaar, zonder ook maar — en dat is nu juist waar het op aankomt — het accent te willen verzwakken, dat ligt op de bekende belijdenis-uitspraak, dat de schepselen gelijk als letteren zijn, uit welke Gods kracht en wijsheid kennelijk zijn. We hebben practisch elkaar toegegeven, dat het wat anders is. God óók uit deze „letteren" te kunnen kennen, dan van een uitgewerkte „natuurlijke theo-logie" te mogen spreken. Doch daar staat dan weer het andere feit tegenover, dat van de algemeene-genade-leer hoewel deze bij de vaderen bij lange na niet zóó nadi-ukkelijk in systeem gebracht is, wèl een min of meer systematisch overzicht aan onze opgroeiende jeugd gegeven werd.

Achter dit alles ligt natuurlijk de invloed van Dr A. Kuyper. De directe oorzaak van het verschijnsel is dan meer de wijze, waarop — geheel begrijpelijk — diens werk door zijn bewonderende tijdgenooten is ontvangen en doorgegeven: dankbaar, maar soms een beetje al te gauw voldaan.

Dit alles nu dient in rekening gebracht te worden om te verstaan, waarom speciaal in den laatsten t ij d over de gemeene gratie redeneeringen in zwang kwamen, die voor een deel een onjuiste methode volgden. In betrekking tot de „natuurlijke theologie" was m.i. de bewijsmethode bij de theologen van vroeger te verwerpen; de reeds besproken negatieve houding van de tegenwoordige „zonen" dezer „vaderen" is in dezen dan ook een sprekende critiek. Maar juist omdat de klassieke gereformeerden in betrekking tot de gemeene gratie het niet tot een bepaalde, vaste theorie gebracht hebben, doch vrijwel bij losse aanduidingen zijn blijven staan, juist daarom liepen zij veel minder gevaar, zich in speculaties te verliezen, welke den eigen gereformeerden bouwstijl in aanwijsbare onderdeden verloochenden. Dat gevaar wordt eerst acuut, als men zelf een systeem-van-leer ontwerpt, of het systeem van een leermeester aan anderen doorgeeft, in overzichten, excerpten, lei-draden etc. Het excerpeeren heeft den verstandigen altijd deugd gedaan. Maar den onverstandigen, en den onmondigen, is het een krachtige verzoeking ten kwade.

Dit heeft zich, dunkt me, ook bewezen, in de wijze, waarop Dr Kuypers werk is doorgegeven aan een volgende generatie. Tegenwoordig heet het bij sommigen „factie-vorming" als iemands gedachten worden gepopulariseerd, of het voornemen daartoe aangekondigd wordt. Ware dit juist, dan stond het wel zeer slecht met ons allemaal er voor: want wat is al niet gedaan om Kuypers ideeën — ook bij zijn leven — te populariseeren?

Intusschen: gevaarlijk is dat altijd, gelijk we opmerkten. Het had ook zijn gevaarlijken kant in de populariseering van Kuypers-gemeene-gratie-leer.

Met name denk ik hier aan het in den titel aangegeven ondei'werp.

We willen dan ook in enkele korte opmerkingen daarover spreken in een volgend nummer.

K. S.

Einderlooze Huwelijken.

Van tijd tot tijd verschijnen er in onze weekbladen en tijdschriften statistieken, die een beeld geven van den loop der bevolking, van de kindergeboorten bij de verschillende gezindten, van het aantal leerlingen, dat de lagere school moet bezoeken, zoowel in de groote steden als op het platteland.

Aan deze statistieken worden door de verantwoordelijke redacteuren bijna zonder uitzondering eenige opmerkingen toegevoegd van dezen aard: Hoe het feit verklaard moet worden, dat het aantal geboorten bij vrijwel alle bevolkingsgroepen zich in dalende lijn beweegt, en hoe er gedacht moet worden over de omstandigheid, dat bepaalde scholen steeds meer ontvolkt worden. En voorzichtig wordt dan in sommige gevallen de vraag gesteld of misschien ook bij degenen, die. tot de kerk des Heeren behooren zondige practijken in het huwelijksleven ingang vinden.

Dat alles is te verstaan. Hoewel er wellicht slechts enkele symptomen zijn, die zouden kunnen wijzen op een verlaten van den weg, die is naar Gods Woord, is het toch goed, dat gewezen wordt op en geroepen wordt tot een getrouw leven bij het licht van de Heilige Schrift.

Daar moet echter iets anders naast gesteld worden. Er moet niet alleen gewaarschuwd worden, tegen ver­ keerde practijken, er moet ook in het geloof geroepen worden om den zegen van God over het huwelijk van de Christenen. Niemand zal ontkennen, dat dit niet gebeurt, maar het gebeurt misschien niet genoeg of niet op de rechte manier.

Eenigen tijd geleden werd althans door iemand — het was een vrouw — de opmerking gemaakt, dat er in de kerk zoo weinig gebeden werd voor hen, wier huwelijk kinderloos bleef. Zij had jarenlang verschillende predikanten gehoord in allerlei plaatsen, ook voor de radio, maar zij had zelden of nooit hooren bidden voor hen, wier huwelijk niet met kinderen was gezegend geworden.

Er is iets in deze opmerking, dat ons moet toespreken. Er wordt geregeld in onze kerken gebeden voor onze zieken, voor degenen, die vervolgd worden, voor hen, die in allerlei inrichtingen van barmhartigheid verpleegd worden en voor vele kruisdragers meer. Maar wordt er inderdaad een gedurig gebed opgezonden voor hen, wier huwelijksverwachtingen onvervuld bleven en wier woning ledig bleef in den loop der jaren?

Laat de kerk haar roeping verstaan en in den ambtelijken dienst blijven roepen om kinderen. Laat de kerk bidden met en voor hen, wier moederschoot niet geopend werd. De zegen van den Heere over het gemeentelijke leven zal grooter zijn dan wanneer alleen gewezen wordt op — vermeende — zondige practijken en allerlei verborgen ongerechtigheid. Grooter zegen — niet alleen in dien zin, omdat onze God is een Hoorder en Verhoorder der gebeden, maar ook zóó, omdat door het positiever roepen om kinderen de overtreders van 's Heeren geboden machtig in hun ziel kunnen worden gegrepen, zoodat zij tot bekeering komen en wandelen gaan in de gehoorzaamheid van het geloof.

H. M.

„Geestelijke" verzorging tijdens de Jamboree.

Ik heb een bezoek gebracht aan de Jamboree, gelijk zooveel duizenden met mij. Dat was heel interessant.

'k Ging er naar toe, speciaal met de bedoeling eens te zien, hoe het met de verzorging van de geestelijke belangen der deelnemers gesteld was. Vooral de Roomschen zijn daarin zeer trouw. Er is geen kamp of subkamp, dat niet zijn altaar en beeldjes heeft; elke groep heeft zijn eigen geestelijke. Op een groote open ruimte staat een groot altaar, waar des Zondags de Heilige Mis wordt opgedragen.

1 Augustus was een groote groep naar Haarlem geweest om in de groote Cathedraal „St.-Bavo" de Heilige Mis bij te wonen.

Frappant vond ik, wat te lezen stond in het verslag daarvan in de „Jamboree-post" (een eigen krant) van 2 Augustus:

„Plechtig stil was het op het oogenblik van de consecratie. Men voelde het, de groote Hopman Christus kwam in ons midden."

Hier hebben we weer zoo'n typisch staaltje van de manier, waarop de Roomschen alles annexeeren voor hun geestelijke belangen. Maar is het eigenlijk niet erg profaan, om Christus de groote Hopman te noemen? In zoo'n beweging is toch geen plaats voor Gerefor­

meerde jongeren.

s toch geen plaats voor Gerefor­ J. M. J. B.

Een belangrijk boek,

Zooals men weet, heeft Ds S. G. de Graaf van Amsterdam, bij Kok te Kampen, een boek het licht laten zien, dat ten doel heeft, hulp te bieden bij de vertelling van de Heilige Schrift.

Ds de Graaf neemt daarvoor als titel: „Verbondsgeschiedenis".

Nu het eerste deel, het O. T. behandelende, gereed is, lijkt het me gewenscht, de aandacht van diegenen, die het nog niet kennen, daarop te vestigen.

Dat het tweede deel, voor het N. T., nog niet verschenen is, behoeft m.i. geen bezwaar te zijn, dit boek in de pers te bespreken. „De Standaard" besprak zelfs aflevering voor aflevering.

Want de belangrijkheid van dit werk ligt toch vooral in het eerste deel.

In „De Reformatie" van 1 November 1935 schreef ik een artikel over de behandeling der Bijbelsche Geschiedenis. Ik liet daarin uitkomen de noodzakelijkheid om bij de vertelling uit de Schrift Christocentrisch te zijn. Het boek van de Graaf wil nu een leidraad zijn, die van deze gedachte uitgaat.

Dit is eigenlijk de eerste werkelijke handleiding voor de behandeling der Schrift op school, die niet alleen met deze gedachte rekening houdt, dat doen ze allen wel, maar deze gedachte als uitgangspunt, als centrum, neemt.

Nu ligt het wel voor de hand, dat dit bij de behandeling van het O. T. op grooter moeilijkheden stuit, dan bij die van het N. T. Men vergisse zich echter niet. 'uitgesloten, dat men bij het N. T. niet Christocentrisch vertelt, is het niet. Het is heel goed mogelijk, dat iemand, die over het verraad door Judas vertelt, niet over het lijden van Christus vertelt.

Dit boek is gedeeltelijk ontstaan uit de behandeling der Schrift voor een Zondagsschoolcursus, maar het is toch niet alleen daarvoor bedoeld. Het raakt ieder, die Bijbelsche Geschiedenis vertelt.

De Graaf zegt in de Inleiding, dat het doel van de vertelling is „te bewegen tot het geloof".

Nu dient er m.i. wel verschil gemaakt te worden tusschen de vertelling op Zondagsschool en Evangelisatiecursus eenerzij ds en die op onze Christelijke of liever Gereformeerde scholen anderzijds.

De Graaf wijst daar zelf reeds op, waar hij op bl. 1 van de Inleiding zegt: Het is de vraag, of datzelfde doel ook gesteld moet worden bij de vertelling op de dagschool. Hier mogen we er toch van uitgaan, dat er kinderen van geloovige ouders, dus verbondskinderen, aanwezig zijn, hetgeen toch op een Evangelisatiecursus en Zondagsschool veel minder het geval zal zijn. En nu is het waar, dat deze geschiedenissen geschreven zijn, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods (Joh. 20:31), maar dit neemt toch niet weg, dat de Gereformeerde school geen Evangelisatie-instituut is (zie ook E. D. Kraan: „Gereformeerde Verbondsbeschouwing", bl. 28).

Er is toch verschil en dat zal in de vertelling ook uit moeten komen.

De vertelling stelt den verteller voor drie eischen, zegt de Graaf.

1. De Geschiedenis is Zelfopenbaring Gods.

2. Er is tengevolge van den zondeval geen openbaring van genade, die buiten den Middelaar omgaat.

3. Indien men den Christus der Schriften voorstelt, vertelt men ook van het Verbond. (Zie hierbij ook Kraan t.a.p. bl. 37, noot 3.)

Deze gedachten worden nu in de verschillende schetsen nader uitgewerkt. De bedoeling hiervan is niet, een zoo volledige schets te geven, dat men het maar voor het na-vertellen heeft. Daar wordt zeer terecht tegen gewaarschuwd. Wie dat doet, diens vei'telling mislukt.. Eerst moet men zelf met deze gedachten vertrouwd zijn, dan zal dat pas in de vertelling kunnen uitkomen. Zeker, dat stelt den verteller voor een zware taak, maar we vertellen ook de Schrift, het Woord van God! En daarbij moet het altijd om God gaan. We moeten de kinderen leeren vreezen voor den Heere. We kweeken toch geen hemelklantjes, zegt de Graaf.

Dit toch is de groote greep van Calvijn geweest, dat liij, anders dan Luther, niet de zaligheid van den mensch, maar de eere Gods als hoofddoel van ons leven, voorop stelde. Het gaat niet om mijn zaligheid, maar of God in mijn leven tot Zijn eer komt. Als we dat gezien hebhen, hebhen we met alle individualisme gebroken.

Het gaat er om te laten zien, wat God met en voor Zijn volk doet. Wat Christus, ook reeds in het O. T., voor Zijn volk is. Dit nu wordt door de Graaf telkens naar voren gebracht en wat wordt de Schrift dan rijk, wat gaat het dan leven. Als we dat gezien hebben, kunnen we 'took vertellen, hoe moeilijk dit soms is. Zeker, we bereiken dat zoo in eens niet. Maar door telkens de Schrift tot ons te laten spreken, zooals ze is, komen we er met onze leerlingen hoe langer hoe meer in.

Men heeft er op gewezen, dat deze gedachte verband houdt met wat Coccejus leerde in het begin der 17e eeuw. Zelfs hoorde ik al van Cocceanisme spreken. En op den klank af zou men geneigd zijn, dit toe te stemmen. Toch doet, wie dit meent, m.i. Ds de Graaf onrecht. Coccejus was een voorstander van de Verbondstheolog'ie. Hij nam aan, dat er twéé verbonden waren; het verbond der werken en het verbond der genade. Bij het verbond der genade moeten we onderscheiden in drie tijdperken:

1. een tijdperk vóór de wet tot Mozes;

2. onder de wet tot Christus;

3. na de wet onder het N. T.

Dit was wel niets nieuws, maar de fout van Coccejus was, dat hij aannam, dat er in de verschillende perioden opk een wezenlijk verschil in genade was. De geloovigen onder de wet bijv. zouden geen vergeving van zonden hebben ontvangen, alleen maar een voorbijzien daarvan. Hiervan nu vindt ge bij de Graaf geen spoor. Er is maar één genade in Christus, ook onder de wet is er vergeving van zonden door Christus. Hij werkt reeds daarin, dringt in de geschiedenis om Zich te openbaren (bl. 4, Inleiding). Coccejus ontdekte op elke bladzijde van het O. T. Christus. De Graaf laat de Schrift spreken, zooals ze is en dan is heel het O. T. Messiaansch.

En dan spreekt ze ook van het Verbond. Ons Doopsformulier spreekt er van, dat er in alle verbonden twee partijen begrepen zijn. Maar daarin is God de eerste en Hij heft den mensch tot de andere partij op, die Hij de verbondstrouw geven en leeren zal, door Christus, Dien Hij ons tot een Hoofd gaf. Die in onze plaats „Ja" heeft gezegd op Gods eisch en Die ons door Zijn Geest „ja" leert zeggen.

Is dat niet schriftuurlijk?

Dankbaar zijn we voor dit werk. Laat men daar maar ernstig mee bezig zijn, dat zal de vertelling op onze school en het inzicht in de Schrift bij ons en bij onze leerlingen verdiepen.

Met belangstelling zien we het verschijnen van het tweede deel tegemoet.

J. M. J. BRANTS.


1) Er zijn theologen die tusschen algemeene en gemeene genade een vrij scherp onderscheid maken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1937

De Reformatie | 8 Pagina's