GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voetius, het gezag der synoden en de doleantie.

Prof. Greijdanus besprak, zooals men zich herinnert, in ons blad de dissertatie van Dr M. Bouwman. Verleden week namen we — eerder kon het wegens vacantie niet — een stuk van Dr Bouwman op, met onderschrift van Prof. Greijdanus. Zonder dat we hiervan op de hoogte waren gesteld, had Dr Bouwman zich inmiddels ook tot „De Bazuin" gewend. Hij kreeg daar plaats voor volgend artikel van zijn hand:

Predikanten, die vast willen houden aan de Belijdenis, en voor de leer der waarheid op de bres staan, hebben in de Ned. Hervormde Kerk geen gemakkelijke positie. Immers in deze Kerk worden tal van predikanten gevonden, die van de Belijdenis geheel zijn afgeweken, in hun gemeenten niet meer brengen het Evangelie der zaligheid door het bloed des kruises, en die de godheid van Christus en de leer der Drieëenheid loochenen. Toch hebben de synodale „besturen" nimmer reden gevonden, om met de tucht tegen hen op te treden. Geloovige predikanten moeten zulke dwaalleeraars als hun ambtsbroeders erkennen. Zij moeten toezien hoe geheele gemeenten door hen verwoest worden; en wanneer moderne lidmaten met attestaties overkomen naar orthodoxe gemeenten, moeten de kerkeraden hun het recht geven, om wanneer zij dat willen, met de geloovigen het H. Avondmaal te vieren, al druischt dit vierkant in tegen het Woord des Heeren, dat wij dezulken zullen houden voor heidenen en tollenaren. Deze dingen zijn voor consciëntieuze dienaren des Woords en Ouderlingen niet gemakkelijk. Wanneer moderne Amsterdamsche jongelieden, die lidmaat der Hervormde Kerk aldaar in volle rechten willen worden, naar Nieuwendam komen varen, het aloude bruggetje over het Kerkepad overgaan, en vervolgens door den plaatselijken modernen predikant als lidmaten der Ned. Hervormde Kerk worden bevestigd, dan zucht vervolgens de scriba van den Amsterdamschen Kerkeraad, als hij deze jonge menschen als lidmaat der Kerk van Amsterdam moet inschrijven: wij moeten. Ik hoop, dat zijn vulpen nog eens weigeren zal haar dienst te doen, en hij manmoedig zegt: ik mag niet. Misschien komt dan het heimwee, naar de vrijheid, die op dit punt de Kerken van „de Doleantie" hebben, bij hem op.

Tot deze groep van menschen behoort ook Dr L. D. Terlaak Poot te 's-Gravenhage. Maar zie, nu heeft Dr Terlaak Poot onverwacht hulp gekregen van een zijde, waarvan hij dat niet verwachtte. Neen, de kant van de Doleantie moet het toch niet op! Want aan de Vrije Universiteit te Amsterdam is schrijver dezes, Gereformeerd predikant nog wel, gepromoveerd met een dissertatie over Voetius over het Gezag der Synoden. En deze auteur — aldus meent Dr Terlaak Poot in de „'s-Gravenhaagsche Kerkbode" (Herv.), van 28 Aug. '37 — komt daarin aantoonen „de onwettigheid en onhoudbaarheid op gereformeerd standpunt van de kerkrechtelijke basis en constructie der Doleantie-beweging van 1886". Uitgangspunt van die beweging was de autonomie der plaatselijke kerk. En nu zou schrijver dezes hebben aangetoond, dat de leiders der Doleantiebeweging, Kuyper en Rutgers, Voetius' kerkbeschouwing onjuist zouden hebben ge-

zien. Dr Terlaak Poot verklaart: Inderdaad, Bouwmans studie beduidt het kerkrechtelijk déraillement der Doleantie!

Hij wijst vervolgens op de roering, die de verschijning van mijn proefschrift in de Gereformeerde Kerken heeft verwekt, en verheugt er zich over:

„Niet om die roering-zelve, maar omdat men in die kringen tot kerkelijke bezinning en herziening van eigen standpunt, eigen oordeelen en eigen daden gedwongen wordt. Wij verblijden er ons over, dat het getuigenis van Voetius, Kleyn, Hoedemaker, Schokking en Kromsigt weer tot eere en gelding komt ondanks alle zanduitstortingen, die het moesten begraven. Wij verblijden ons over de moedige publicatie van Dr Bouwman en niet minder over het feit, dat inderdaad de vrijheid aan de Vrije Universiteit zoo reëel is, dat men daar synodale besluiten kan beoordeelen en veroordeelen; immers, Dr Bouwmans laatste stelling luidt: „Ten onrechte heeft de Generale Synode der Geref. Kerken van Utrecht (1905) artikel 39 der Dordtsche Kerkorde gewijzigd; de oude redactie verdient de voorkeur boven het artikel te Utrecht vastgesteld."

Er is in dit artikel iets, dat mij mijnerzijds verblijdt. Dit is natuurlijk niet, dat Dr Terlaak Poot van den inhoud van mijn dissertatie een geheel verkeerde voorstelling geeft. Metterdaad is dit laatste het geval. Immers op voetspoor van Prof. Greijdanus meent hij, dat uit mijn boek volgt, dat de doleantiebeweging rust op een jammerlijke kerkrechtelijke dwaling harer leiders, en dat zij in wezen een ongeoorloofde kerkelijke revolutie is geweest. Deze voorstelling is door Prof. Greijdanus gegeven in „De Reformatie" van 16 Juli 1937. Prof. Greijdanus heeft hier echter, evenals op tal van andere punten, mijn boek volkomen verkeerd beoordeeld. Ik twijfel er niet aan, of „De Reformatie" zal mij gelegenheid bieden, om de juistheid van het oordeel van Prof. Greijdanus aan te toonen. Bovendien is het niet waar, dat de autonomie der plaatselijke kerk het grondbeginsel der Doleantie zou zijn, zooals Dr Terlaak Poot meent. Verblijdend is echter, dat, blijkens den door mij gespatiëerden zin, Voetius bij de confessioneele predikanten weder in eere komt. Dr Terlaak Poot althans acht het getuigenis van Voetius even waardevol als dat van Prof. H. G. Kleyn, Prof. Hoedemaker, Dr Schokking en Dr Kromsigt. Dit is nu een belangrijke schrede in de goede richting. Immers de confessioneelen hebben tegenover Voetius altijd zeer wantrouwig gestaan. Reeds vóór de Doleantie heeft Dr G. J. Vos Az. Voetius beschuldigd van Independentisme. Prof. Kleyn heeft na de Doleantie Voetius' autoriteit in kerkrechtelijke zaken schier volkomen geloochend. Dr Schokking meent, dat Voetius de eenheid der kerk liever niet erkent; en ook Prof. Haitjema heeft nog niet lang geleden de beschuldiging van Independentisme opnieuw tegen Voetius gericht. Ik constateer met blijdschap, dat Dr Terlaak Poot op dit punt zijn confessioneele medebroeders geheel afvalt. In mijn proefschrift kon ik na ampele overweging tot de conclusie komen, dat de independentische sporen bij Voetius van zeer geringe beteekenis zijn, en dat Voetius op alle wezenlijke punten ten aanzien van het gezag der synoden met de Gereformeerde theologen uit den bloeitijd der Reformatie eenstemmig is. Het gaat niet aan, om, gelijk de confessioneelen altijd gedaan hebben, Voetius in den independentischen hoek te duwen. Met dit betoog heb ik bij Dr Terlaak Poot blijkbaar, gelijk men dat noemt, een open deur ingetrapt.

Wanneer Dr Terlaak Poot, zooals uit zijn artikel afgeleid moet worden, bereid is het gezag van Voetius in kerkrechtelijke zaken te erkennen, kunnen wij over de kerkmuren, die ons scheiden, heen een ernstig tweegesprek houden. Want hij zal dan naar het getuigenis van Voetius willen luisteren, zooals ik dat ook wil. De klemmende vraag is dan: Is op grond van Voetius' getuigenis en op grond van Voetius' kerkrechtelijke beginselen de beweging der Doleantie te veroordeelen? Zoo ja, dan dien ik mijnerzijds te overwegen, of mijn kerkrechtelijke positie wel zuiver is. Ik sta dan voor de vraag, waarvoor Prof. Greijdanus meent, dat ik de Gereformeerde kerken gesteld heb: Moeten wij niet terugkeeren onder het synodale juk der Ned. Hervormde Kerk? Maar indien met Voetius in de hand de Doleantie niet afgekeurd, doch slechts goedgekeurd kan worden, dienen Dr Terlaak Poot en de zijnen zich er op te bezinnen, of zij hun moeilijke plaats in het Hervormde genootschap wel mogen handhaven.

Welnu het antwoord op deze vraag kan niet twijfelachtig zijn. Immers Voetius erkent zeker het wettige gezag van de werkelijke en wettige dassen en synoden (Dr Tei'laak Poot zal het met me eens zijn, dat de classicale en provinciale Kerkbesturen en ook de Haagsche „synode" der Hervormde Kerk op den naam van w e r k e 1 ij k e synoden geen aanspraak kunnen maken). En het is ook waar, dat Voetius met de erkenning van dit gezag der meerdere vergaderingen verder gaat, dan in onze kringen veelal aangenomen is. Daarom kon dan ook Prof. Dijk in zijn recensie van mijn boek in „De Bazuin" schrijven: „Deze dissertatie verdedigt een keerpunt in onze kerkrechtelijke beschouwingen en praktijk". Voor de volle erkenning van dit gezag der synoden, in Voetiaanschen zin, heb ik het pleit gevoerd. En dat is ook de reden, waarom ik aan de oude redactie van art. 39 der Dordtsche kerkenordening de voorkeur geef boven het huidige artikel.

Maar daarmee is de beweging der Doleantie of der Afscheiding nog niet veroordeeld. Want het moge waar zijn, wat ik op hl. 419 van mijn „Voetius over het Gezag der Synoden" schrijf, „dat Voetius het gezag der synoden over de kerken, en de plicht der kerken tot opvolging van haar besluiten, voorzoover zij niet strijdig zijn met Gods Woord, ten volle erkent, en handhaaft in dezelfde mate en op dezelfde gronden als de andere gereformeerde canonici (beoefenaars van de wetenschap van het kerkrecht) dit doen", daarnaast handhaaft hij evenzeer het beginsel van art. 31 der Dordtsche Kerkenordening; en dit artikel houdt in, dat de besluiten, die in strijd zijn met Gods Woord, geen bindende kracht hebben, en dus kerkrechtelijke geldigheid missen.

Op blz. 418 heb ik de opvatting van Voetius op dit punt aldus samengevat:

„Altijd houdt Voetius rekening met de mogelijkheid van deformatie en corruptie (verderf). Indien ingeval van deformatie de synoden onmachtig of onwillig zijn, om de kerkregeering naar den eisch der Schrift waar te nemen, mogen de Kerken het kerkverband verbreken, of ook de geloovigen zich van corrupte (verdorven) kerkeraden en gemeenteleden afscheiden; ook kan een kerk om deze reden zich geïsoleerd houden, en zich bij het kei-kverband niet aansluiten. Synodale besluiten, die in strijd zijn met Gods Woord, behoeven de kerken niet te aanvaarden, en zij mogen dit zelfs niet doen, indien zij, door de aanvaarding en tenuitvoerlegging daarvan, in strijd komen met de Schrift."

Dat nu de Ned. Herv. Kerk in ernstigen staat van corruptie verkeert, kan moeilijk ontkend worden, en is ook niet te weerleggen, doordat men op het verblijdende feit wijst, dat er in de Hervonnde Kerk tal van uitnemende predikanten zijn, die den vollen raad Gods der zaligheid getrouw verkondigen. Want dit geeft den doorslag niet. In de eerste plaats toch is de bestuursorganisatie der kerk zelf hopeloos corrupt. Immers met de invoering van het Algemeene Reglement in 1816, werden de oude provinciale synoden en de generale synode eenvoudig weggevaagd, en de eenige meerdere kerkelijke vergadering, die bleef, de classis, werd geheel van haar macht beroofd. Daarvoor in de plaats kwamen de bekende Besturen, en deze Besturen hebben stelselmatig de ergste corruptie toegelaten. Want de corniptio doctrinae, het verderf der leer, waarbij een prediking wordt toegelaten, die volkomen in strijd is met de eerste beginselen der Schrift, is het ergste verderf, dat zich denken laat. Nooit hebben de kerkbesturen dit verderf met ernst bestreden; nooit zijn zij daartegen met de tucht opgetreden. Ja, toch een enkele maal ontwaakten de besturen uit hun verzuim, en gingen zij tot tuchtoefening over. Het bekendste geval is wel het ingrijpen van het Classicale Bestuur te Amsterdam in 1886; toen verhinderde dit bestuur den Amsterdamschen kerkeraad in het uitoefenen van diens heiligste roeping, de handhaving van de leer en het heilig houden van het Sacrament van het H. Avondmaal. Het ging met de besturen van kwaad tot erger, van verzuim tot wanbestuur.

In zulke gevallen acht Voetius het ontbinden van den kerkelij ken band geoorloofd, en onder omstandigheden plichtmatig. Hierin is hij accoord met de meest gezaghebbende theologen uit den bloeitijd der Reformatie. Laat ik nog eenmaal mijn „Voetius over het Gezag der Synoden" citeeren (bl. 418, 419):

„Ook Walaeus verdedigt het recht der orthodoxe leeraars om zich met de gezonde leden af te scheiden in geval de kerk vervalt tot fundamenteele dwaling of ketterij". „In het buitengewone geval, dat de nationale kerk corrupt is en ineengestort, het wettige gezag der dassen en synoden is te loor geraakt, en het Woord niet onvervalscht bediend wordt, heeft volgens Apollonius de particuliere kerk het recht om zelfstandig ambtsdragers te kiezen, en na de constituëering van den kerkeraad een dienaar des Woords in het ambt te stellen."

Dr Terlaak Poot en de zijnen mogen op dit punt de opvatting van Voetius en van zijn tijdgenooten overwegen, indien zij luisteren willen naar het getuigenis van een man als Voetius. Zij zullen ophouden onbillijk te zijn in hun oordeel over de Afscheiding en de Doleantie. En als zij dan consequent zijn, zullen zij deze bewegingen in beginsel moeten goedkeuren, — en dan ook dienovereenkomstig handelen!

Tenslotte heeft de schrijver den geduldigen lezer er zijn verontschuldigingen voor aan te bieden, dat hij zichzelf een en andermaal citeert. Hij werd er toe genoodzaakt. De mare is n.l. verbreid, dat zijn „Voetius over het Gezag der Synoden" in wezen de beweging der Doleantie veroordeelen zou. Deze gedachte diende verwezen te worden naar het rijk, waar zij thuis behoort, dat der fabelen. Daarom moest hij met de stukken aantoonen, dat de consequenties van zijn boek geen veroordeeling van de Doleantie beteekenden, maar een rechtvaardiging daarvan. Men beoordeele zijn boek niet verkeerd. Het bevat niets anders dan een uiteenzetting van de beschouwingen van Voetius — en van zijn gereformeerde tijdgenooten — omtrent het gezag der synoden; en van wege de uitnemendheid hunner beschouwingen is het tevens een pleidooi er voor geworden. Stichte het er te meer nut om. De kwestie, welke de rechten der particuliere kerken zijn ingeval van corruptie van het kerkverband, en hopeloos wanbestuur der synoden — maar dan ook alleen in deze gevallen — lag buiten het eigenlijk bestek van zijn werk. Dat hij dit vraagstuk wel heeft aangeroerd is wel gebleken. De schrijver acht zich gelukkig te hebben kunnen constateeren, dat op dit punt de beschouwingen van de leiders der Doleantie en die van de canonici onzer kerken overeenstemmen met de opvattingen der groote theologen uit den bloeitijd der Reformatie.

Vriendelijk verzoekt hij hun, die mede het bovengenoemde onjuiste gerucht verbreid hebben, aan dit artikel aandacht te schenken, en hem een exemplaar te zenden van tijdschriften of (week)bladen, waarin opmerkingen over zijn werk werden gemaakt, of waarin dat nog geschieden zal.

In „De Bazuin" van deze week geeft Prof. Greijdanus hierop volgend bescheid:

Nu de Hoofdredacteur een stuk van Dr M. Bouwman, dat wel tegen Dr L. D. T. Poot zich richtte, • maar blij'kbaar tevens ging tegen mijne bespreking in „De Reformatie" van zijn door hem aan „De Reformatie" ter recensie toegezonden boek, heeft opgenomen, mag ik met vrijmoedigheid plaatsing van dit verweer vragen.

Ik schreef in dat recensieartikel, dat, wanneer de in 'het boek van Dr Bouwman gegeven voorstellingen, juist zijn, daaruit volgt, „dat de Doleantie-beweging rust op eene jammerlijke kerkrechtelijke dwaling harer leiders, en dat zij in wezen eene ongeoorloofde kerkelijke revolutie is geweest". Dr Bouwman zegt hiervan: „Prof. Greijdanus heeft hier echter, evenals op tal van andere punten mijn boek volkomen verkeerd beoordeeld." Nu kunnen we dat „tal van andere punten", die niet nader aangewezen worden, thans laten rusten. Alleen zij de opmerking hier gemaakt, dat het wel wat eigenaardig is. Dr F. L. Rutgers, Dl A. Kuyper Sr. e.a., hebben volgens Dr Bouwman op tal van belangrijke punten Voetius niet begrepen. Zijöe eerste stelling b.v. luidt: „Het gevoelen van Voetius omtrent het gezag der synoden is in de laatste halve eeuw schier nimmer juist weergegeven." Verder zie men in mij'ne bespreking van Dr Bouwman's boek genoemde bladzijdbni: „74 v.v., 109, 156, 227, 242', 246, 283, 325 e.a." Thans zou er biji mij groot misverstand zijn, en zou ik op „tal van punten" Dr Bouwman's dissertatie verkeerd beoordeeld hebben. Dr F. L. Rutgers en Dr A. Kuyper Sr. e.a. schijnen dus wel zwak te zijn terzake van het rechte lezen en voorstellen van wat anderen schrijven, en door Dr Bouwman daarin verre overtroffen te worden.

Dit laatste kan nu metterdaad het geval wezen.

En dat te bedenken zou aarzeling kunnen wekken, het tegen zijne beweringen op te nemen.

Toch had wellicht mijne aanwiJKing, hoe zeer Dr Bouwman zich vergiste, toen hij', ook tegen Voetius, betoogde, dat de ter meerdere kerkelijke vergadering. Classis of Synode, aanwezige stemhebbende leden daar óók ambtshalve, krachtens hun ambt van dienaar des Woords of ouderling, zitting zouden hebben, en niet, of niet uitsluitend, als afgevaardigden of vertegenwoordigers hunner kerken, en alsof er dus essentieel geen verschil zou zijin tusschen een kerkeraadsvergadering en eene classicale of synodale vergadering, hem wat voorzichtiger mogen doen schrijven.

Dat is toch in dezen een punt van groote importantie en van verre strekking.

Maar nu heeft Dr Bouwman in „De Bazuin" althans het ééne punt van de kerkrechtelijke dwaling en de kerkelijke revolutie betreffende de Doleantiebeweging trachten te weerleggen. En naar hij schijint te meenen, voldoende en helder.

Hij' verwijst naar blz. 418 van zijn boek, en haalt daarvan aan:

„Altijld houdt Voetius rekening met de mogelijkheid van deformatie en corruptie (verderf). Indien ingeval van deformatie de synoden onmachtig of onwillig zijn, om de kerkregeering naar den eisch der Schrift waar te nemen, mogen de Kerken het kerkverband verbreken, of ook de geloovigen zich van corrupte (verdorven) kerkeraden en gemeenteleden afscheiden; ook kan een kerk om deze reden zich geïsoleerd houden, en zich bij het kerkverband niet aansluiten. Synodale besluiten, die in strijd zijn met Gods Woord, behoeven de kerken niet te aanvaarden, en zij mogen dit zelfs niet doen, indien ziji, door de aanvaarding en tenuitvoerlegging daarvan, in strijd komen met de Schrift."

Daarna gaat hij' de verkeerdheid in de Hervormde Kerk en van hare Synodale organisatie in het licht stellen, om vervolgens nog aan te halen, wat hij op Wz. 418 leni 419 schrijft over Walaeus, n.l.:

„Ook Walaeus verdedigt het recht der orthodoxe leeraars om zich met de gezonde leden af te scheiden in geval de kerk vervalt tot fundamenteele dwaling of ketterij." Eh verder:

„In het buitengewone geval, dat de nationale kerk corrupt is en ineenstort, het wettige gezag der dassen en synoden is te loor geraajkt, en het Woord niet onvervalscht bediend wordt, heeft volgens Apollonius de particuliere kerk het recht om zelfstandig ambtsdragers te kiezen, en na de constitueering van den kerkeraad een dienaar des Woords in het ambt te stellen."

Daarmee oordeelt hij blijikbaar de onjuistheid mijner conclusie uit zijn boek genoegzaam bewezen, en verder door aanhalingen uit zijn boek in het licht gesteld te hebben, dat ik dat „volkomen verkeerd beoor^ deeld" heb.

Is het ook niet eenvoudig en klaar, zoo duidelijk als de dag?

Laat ons eens zien.

Eerst maar het punt van de jammerlijke kerkrechtelijke dwaling van de Doleantie-leiders, waarover ik schreef.

Hebben Dr F. L. Rutgers, Dr A. Kuyper Sr. en andere voormannen der Doleantiebeweging alleen maar beweerd, dat slechts de Synodale organisatie van de Hervormde Kerk geen zeggenschap had over de kerken, en dat de plaatselijke kerken slechts tegenover haar vriji en zelfstandig waren, of hebben zij geleerd, dat steeds alle particuliere kerken zelfstandig waren, die, hoewel naar Goddelijke roeping, toch ten aanzien van andere kerken vrij, zich met andere particuliere kerken vereenigden, of confoedereerden, tot classes en synodes, maar zoo, dat de classisvergaderingen en synodes geen heerschappij kregen over de particuliere kerken en allerminst mochten optreden om kerkeraden af te zetten en 'zelive „te doen wat des kepkeraads is? "

Het zal toch niet noodig zijn, breedvoerig te bewijzen, dat zoodanig de meening en de leer was van de leiders der Doleantiebeweging, Dr Rutgers, Dr A. Kuyper Sr. e.a. Slechts ééne aanhaling, uit Dr Bouwman's eigen boek, volsta in dezen. Na over de voorstelling van Voetius e.a. over de kerkelijke macht gehandeld te hebben, gaat hij voort: „Gansch anders dan Voetius en de synode van Dordrecht oordeelt Dr F. L. Rutgers. Volgens hem „berust geheel de band en samenwerking niet op dwang, maar op overleg en overtuiging" (De Rechtsbevoegdh. ^, blz. 42). Hij' acht het vanzelfsprekend „dat wel advies en raadgeving van buiten daar helpen kon, maar dat geenerlei dwingende macht op zulk eene kerk en kerkeraad kon worden uitgeoefend" (Rutgers-de Jong, blz. 150). Overal waar men een (hiërarchie heeft, is het zoo, dat „het hoogere bestuur eenvoudig het lagere kan commandeeren". Maar „op gereformeerd terrein komt

dit niet te pas. Uitspraken van meerdere •vergaderingen met den term: „wij bevelen en gelasten" ziitn niet Gereformeerd" (Wz. 121). Dan zegt Dr Bouwman: „Dit is lijinreclit in strijd met Voetius, die immers oordeelt dat de meerdere vergaderingen niets papistisoh en antichristelijis bedrijven, vranneer zij bevelen en gelasten, " blz. 227 v.

Nu gaat het er op dit oogenWik natuurlijk niet over, wie te dezer zake Voetius recht begrepen heeft, Dr Rutgers óf Dr Bouwman, noch vrie eventueel gelijk heeft, Voetius óf Rutgers, maar hierover, dat dit de opvatting van het kerkverband en van de kerkelijke bevoegdheid was bij de leiders der Doleantiebeweging, Dr Rutgers, Dr Kuyper e.a., en dat zij uit en naar die overtuiging gehandeld ihebben bij 'den opzet en de leiding der kerkelijke beweging, die tot de Doleantie voerde.

En die meening was volgens Dr Bouwman's boek gansoh onjuist, „lijnrecht in strij'd met Voetius". Maar dan volgt toch, „dat de Doleantiebeweging", als de in Dr Bouwman's boek gegeven voorstellingen juist zijn, „rust op eene jammerlijke kerkrechtelijke dwaling barer leiders? "

Waarin zit hier mijn volkomene verkeerde beoordeeling van Dr Bouwman's boek?

Zou men zich ook ooit kunnen voorstellen, dat Dt Rutgers en Dr Kuyper, met denkbeelden over kerkverband en classical© en synodale macht, als in dit boek van Dr Bouwman ontwikkeld worden, overgegaan zouden zijln tot hunnen moeilijken kerkdijken strijd, die tot de Doleantie leidde?

Maar, hoe men daar ook over denke, dit blijkt toch lïonneklaar, dat de leiders der Doleantie kerkrechtelijk in eene jammerlijke dwaling verkeerd hebben, als de voorstellingen van Dr Bouwman's boek juist zijn, en dat derhalve dan de Doleautiebeweging zelve berust op eene jammerlijke kerkrechtelijke dwaling barer leiders.

Dat is niet eene verkeerde beoordeeling door mij van Dr Bouwman's boek, maar eene uit de voorstellingen van dat boek rechtstreeks volgende noodzakelijkheid.

Maar in de tweede plaats.

Dr Bouwman zegt: ook ivolgens Voetius mochten onder bepaalde omstandigheden de kerken wel breien met classis en synode, evenals de leden met eene kerk. En die omstandigheden waren in de Hervormde Kerk en 'hare synodale organisatie in 1886 aanwezig. En als conclusie schijnt hij te willen suggereeren: dus was het ook volgens de voorstellingen in mijn boek met de Doleantie alles in orde.

Maar ook 'hier schiet 'het bewijs' te kort. We zullen natuurlijk niet disoussieeren over de verkeerdheid der Hervormde Kerk en bare synodale organisatie. Want daarover zullen we het wel eens zijn.

Maar.... de kerkeraad van de Hervormde Kerk te Amsterdam heeft niet onder de kloeke leiding van Dr Kuyper, Dr Rutgers e.a. flinkweg met de Synodale organisatie gebroken, de moderne predikanten geschorst, enz., doc'h zij bleef in die organisatie, maaJite tden bepalingen inzake 'het beheer oot bij mogelijke kerkelijke censuur van kerkeraadsleden. Daarop greep het Glassicaal bestuur in met schorsing.

Zeker, het ging wezenlijk om dieper dingen. Maar die beheersquaestie op zichzelve was geene geloofsquaestie. En volgenfi de voorstelling van Dr Bouwmans boek mogen, ja behooren, Classes ook in te grijpen in de zaken van particuliere kerken bij wanbestuur ten aanzien van geldelijke aangelegenheden. „Bovendien hebben de synoden bevoegdheden ten aanzien van de bezittingen der particulier© kerken. Immers volgiens Voetius heeft de synode het recht om eên corrupten kerkeraad, die zich hardnekkig aan wanbestuur schuldig maakt te excommuniceeren", blz. 270. Wel zal het oordeel over wat wanbestuur is, kunnen verschillen tusschen wie dat bestuur voert èn wie daarop moet toezien. Maar voor wie toezic'ht 'houdt, beslist natuurlijk zijn eigen oordeel. En daaraan heeft dan de beheerder zich te onderwerpen, als wie 'toezicht houdt, metterdaad recht ivan, en plicht tot, toezicht heeft. En hadden nu, volgens Dr Bouwmans boek. Classis en Synode, recht en plicht tot ingrijpen ook in finantiëele beheersaangelegenheden der particuliere kerken, dan mocht 'het Glassicaal bestuur ook ingrijpen bij wat de Amsterdamsche kerkeraad inzake het beheer der 'kerkelijke 'goederen bepaalde, wanneer het 'daarin wanbestuur zag. Het GlaiSsicaal en het Synodaal bestuur van de Hervorm'de Keiik 'hebben wel veel kwaads gedaan. Maar met 'het toeziobt op, en ingrijpen in, de beheersaangelegenheden van de goederen 'der Hervorm'de gemeente te Amsterdam, ook 'door söhorsing der daarin zijns inziens verkeerd handelende kerkeraadsleden, 'ging het 'dan toc'h niet buiten zijne bevoegdheid, als de voorstellingen inzake de m'ac'ht 'der meerdere kerkelijke vergaderingen ten aanzien van de particuliere 'kerken ook betreffende bet finantiëele, in Dr Bouwmans boek gegeven, juist zijn.

Het vele Iverkeei-de, dat 'dit Bestuur 'heeft gedaan, en ook destij'ds 'deed, nam niet weg, dat het 'dan met dat ingrijpen en de schorsing vanwege z.i. wanbeheer, binnen zijne bevoegdheid bleef, en sleöhts zijnen plicht deed, zij het ook wellicht op onverstandige wijs.

En 'dan was onderwerping op dat punt plichtmatig, en verzet ongeoorloofd en revolutie : nu ide kerkeraad nog niet met de Synodale organisatie gebroken' 'had.

En in 'de derde plaats.

Wanneer het kerkverbaji'd in de Hervormde Kerk destijds eene geweest was, 'zooals Dt Bouwmans boei 'het als Voetiaansch en Gereformeerd voorstelt, en Vr Kuyper en Dr Rutgers en 'de andere leden van den 'kerkeraad der Hervormd© Kerk destijds te Amsterdam inzake 'het beheer (ook wat betreft 'gevolgen bij mogelij'ke kerkelijke censuur van. kerkeraadsleden), eens ondernomen hadden, wat zij' nu gedaan bebben, had dan niet Ivolgens de voorstelling in 'het boek van Dr Bouwman 'de Classis mogen en moeten ingrijpen ook met eventueele censuur ?

Zegt men : maar 'dan waren er die toestanden niet geweest, en 'dan zouden 'dei'gelijke gebeurtenissen niet zijn voorgevallen, 'dan lost men daarmede deze quaestie niet op. Men kan toch stellen, 'dat zoo gehandeld ware. En dan had volgens 'de voorstelling 'der classicale en synodale macht in Dr Bouwmans boek, de Classis moeten ingrijpen en mogen, zoO' niet moeten, schorsen. Dan blijkt 'dus zulk 'handelen van 'den kerkeraad te Amsterdam in 1885 revolutionair, n.l. wanneer men 'het kerkverband en de classicale en syno-' 'dale maöht bepaalt zooals in dit boek wordt 'gedaan, en de particuliere kerken zoo 'm.et alles aan die macht onderworpen voorstelt.

Ik zie dus niet in, dat ik op 'het nu besproken punt 'de 'dissertatie van Dr Bouvnnan „volkomen verkeerd beoordeeld" heb, en 'dat uit de voorstellingen in dat boek, als zij juist zijn, niet Ivolgt, „dat 'de Doleantiebeweging rust op eene jammerlijke kerkrechtelijke 'dwaling 'barer leiders, en 'dat 'zij: in wezen eene ongeoorloofde kerkelijke revolutie is geweest."

En wat dat „tal van andere punten" van Dr Bouwmans boek betreft, waaromtrent ik „volkomen ver- 'keerd beoordeeld" zou hebben, 'dit kunnen we eventueel overwegen, wanneer zij nader in het licht igesteld worden.

Waar de kwestie van bizondere beteekenis is, meenen we door volledige overname van beide stukken, onzen lezers een dienst te doen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1937

De Reformatie | 8 Pagina's