GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Buchman-beweging.

Hoezeer de verhouding tusschen Buchmanheweging en ierk soms ook in gereformeerde terben een onderwerp -van discussids wordt, Wijkt o.m. hieruit, dat in één der Indische kerken in Maart 1937 'bij den terkeraad stappen gedaan zijn om in dezen tot klaarheid te komen. We zullen namen van plaats en personen hier onvermeld laten, in de 'hoop, dat dit zoo zal kunnen Mijven. Nu evenwel de hetende „uitspraak" inzake Buchmambeweging geschied is, en deze allerminst bevredigend heeten kan, heeft 'het zijn nut, uit de ivoorgeschiedenis een en ander naar voren te brengen.

Want daaruit blijkt, dat bij bedoelden kerkeraad ge- Maagd is, „over het feit, dat eenige leden van uwien Raad en voorts talrijk© gemeenteleden 'deze beweging met hart en ziel zyn toegedaan en in woord en geschrift propageeren." Volgens klager werd „voor enkele jaren op ©en gemeente-vergadering de hou'se-party aanbevolen", al voegt 'hij er aan toe, dat één der kerkeraadsleden „zich 'daartegen verzette en een waarschuwend woord deed hooren".

De toestand in de gemeente was, volgeibs de tot den kerkeraad gerichte missive zóó, „dat er een duidelijk waarneembare scheiding is tusschen groep-leden en niet-groep-leden. 'Deze (verdeeldheid manifesteert zich o.a. duidelijk bij' de verkiezing van ambtsdragers".

'Schrijver is van meening, 'dat deze beweging aanleiding werd tot een „steedis groeiende verdeeldheid".

„Nu zou ik" —' zoo merkt hij op — „niet durven beweren, dat elke 'beweging, welke verdeeldheid en onrust in de gemeente des 'Heeren teweeg brengt, te veroordeelen is. De geschiedenis der kerk leert anders. Dikwijls was het God zelf, die de kerkelijke rust verstoorde om tot nieuw llevien op te wekken. Bij de beöordeeling van een beweging mag alzoo niet de vraag averheersc'hen, of zü onrust verwekt, maar moet worden nagegaan of zij den toets van Gods Woord kan 'doorstaan.

„Het is mü" — aldus vervolgt hij — „hoe langer hoe meer klaar en duidelijk geworden, dat de Oxford-beweging dezen toets niet kan doorstaan en een plant is van vreemden bodem, welke van ons erf dient te worden geweerd.

Af'gedacht nog van de vraag, of er niet iets goeds in deze beweging gevonden wordt, kan toch worden vast- 'gesteld, 'dat 'haar kwalen 'dermate óverheerschen, dat het noodzakelijk is, 'de geloovigen tegen baar te baveiligen, temeer daar zij zich onder allerlei schoonMinkende leuzen aandient, zich voordoet of zij alleen het heil van Christus' Kerk beoogt.

Metterdaad doen met deze beweging vele dwalingen haar intrede, waartegen in vroeger tijden de strij'd onzer kerken ging."

In 'het bijzonder wijst schrijver 'hier op het Methodisme en het Subjectivisme.

Met opzet noemt 'hij slechts deze dwalingen als even zoovele gevaren, welke in 'de groep-ibeweging schuilen, alhoewel 'het, gelijk 'hij terecht opmerkt, gemakkelijk zou zijn, er meerdere aan te t'oonen. (Men leze: Dr E. D. Kraan, „De Buchman-beweging" en voorts talrijke artikelen in HoUandsche kerkelijke bladen.)

„'Men suggereert", — nog steeds laten we het stuk zelf spreken —• „dat de Kerk dood is, althans den dood naibij en dat er een revival noodig is om haar te redden; dat we onze belijdenis niet beleven en de bouse-party dat alles ande* maalkt (zie ook een artikel, verschenen in het KerkMad — verantwoordelijk Hoofdredacteur Ds J. H. 'Sillevis Smitt — en 'getiteld „Een korte weg tot geluk")."

„Men beijvert zich" — aldus schrijver — „om steeds meerdere leden onzer gemeente voor de house-party te winnen, door hen uit te noodigen tot zulke 'houseparties, waartoe dan speciaal kerkelijke hoogtijdagen als Pasc'hen worden uitgekozen, waardoor dan een deel der gemeente elders vertoeft. Het Kerkblad, het officieel orgaan der Classis Batavia, verantwoordelijk 'Hoofdredacteur Ds J. H. Sillevis Smitt, wordt zoo nu en dan mede dienstbaar gemaakt aan de pro'paganda (voor 'de Oxford-beweging. (Zoo o.a. in voornoemd artikel van een zeker (n) L. „Een korte weg tot geluk" en geruimen tijd geleden in een zeer subjectief verslag van een house-^arty op Funen.)"

„Ik 'héb gepoogd", — aldus schrijver — „zij het dan op zeer gebrekkige wijze, te schetsen de verwoesting, welke de groep-beweging bezig is in ons kerkelijk leven aan te richten. Het is m.i. 'hoog tijd, dat aan deze voortsohrij'dende beweging een machtig „'halt!" wordt toegeroepen.

Uw Raad is in 'de eerste plaats geroepen dit halt luide te doen klinken.

Het smart my echter te moeten aanzien, dat de groep-beweging bij uwen Raad machtigen steun vindt. Een 'deel uwer leden en met name wijden hun gaven en 'krachten bijzonderlijk aan deze beweging.

Het is niet flichtvaardig, 'dat ik 'dit verwijt tot u richt. Ik meen niet langer te mogen zwijgen. Om Slons wil! 'Omdat het anibt der geloovigen dit 'van mü eischt !"

Opdat mijn verzwijging van namen niet illusoir 'worde, laat ik verdere bijzonderheden weg. Ze zouden anders sprekend zijn. We houden 'daarom halt op dit punt en zeggen alleen nog maar dit: a) hier is geen klagen in commissie, want zoowel schrijver alte ik 'zijn 'bereid tot praeciseering en spreken in thetischen zin ons uit; b) dergelijke toestanden worden tegenwoordig geduld, , en degenen, 'die ze '(soms publiek) in de hand werken, met vriendelijkheden overiaden, terwijl tegelijkertijid een zinloos strijden tegen andoren valt waar te nemen: anderen, die voor het Woord weer de 'heerschappij opeischen, en zulk autonoom verklaren van den memsch bekampen met hart 'en ziel.

Hier kan niet gezwegen worden. Wanneer men officieel bü een kerkeraad klagen kan, 'dat een deel 'der gemeente in de Paasohweek op 'de house-party ergens elders is, den predikant in het midden, terwijl dan voor het andere (in de kerk gebleven) deel op Goeden Vrij- 'dag 'de olvergekomen predikant biJi wijze van intermezzo het Woord plus het avondmaal komt bedienen, dan zeggen wiJ den schrijver na : „dat 'dit (avondmaal) gevierd kan worden, terwijl een deeil 'der gemeente zich elders afzondert, gaat boven mijn bevatting." Over die avondmaalsviering 'op Goeden Vrijdag spreken we 'ditmaal niet; wèl klagen we over den geest, die in dit alles spreekt, het kerkbegrip, 'de jammerlijke ongeestelükheid, die, voor wie de vruchten des Geestes ziet gelijk wiJ het doen, niet alleen in dit alles ligt, 'doch ook er uit (voortkomt.

'En bij wie in deze sfeer begeerig zijn in te zien, zoeken dan sommige over dit en dat bezwaarde „leiders" tegenwoordig steun, 't Beste bewijs van het negativisme in hun poilemieken.

K. S.

Fantasie, maar aan welken kant?

Ds C. Veenhof schreef, naar Prof. Hepp in „Credo" vermeldt, iets over enkele onderscheidingen in de dogmatiek, die hij soms aanleiding worden zag tot onjuist en verwarrend scholastiek geredeneer, of daaruit voortgekomen achtte. Prof. Hepp dikt dat dan weer aan tot „opruiming houden onder onderscheidingen"... alsof het een en het ander hetzelfde ware... Het is natuurlijk niet hetzelfde: Ds Veenhof schrijft b.v.:

Vooral echter de onderscheiding van inwendig en uitwendig heeft allerlei toepassing gevonden en... onnoemelijk veel schade gedaan. Och, dat men die woorden had gereserveerd voor geneesmiddelen! U weet wel: bestemd voor uitwendig of inwendig gebruik. Of hadde men slechts van uitwendig gesproken, voor wat den buitenkant van voorwerpen of lichamen betreft en inwendig alleen voor dat wat er echt i n zit.

Maar neen, men ging spreken van een inwendige en een uitwendige kerk, van een inwendig en een uitwendig geloof, van een inwendig en een uitwendig verbond, van een inwendige en een uitwendige roeping, van een inwendig en een uitwendig aanbod van genade enz. enz.

Ieder ziet, dat hij hier geen opruiming houdt, doch alleen corrigeert. En veelszins terecht.

Evenwel, ik behoef Ds V. niet te verdedigen; ik zal hem het knipsel zenden, dan kan hij er kennis van nemen. Slechts moet mij van het hart, dat Prof. Hepp door zijn onnauwkeurigheid en daardoor onwaarheid alweer verwarring sticht. Er wordt in heel het stukje weer hevig in de ruimte gepraat, maar niet bestreden, wat gezegd is. Zoo voert hij b.v. tegen Ds V. aan, dat deze een paar onderscheidingen erbij fabriceert. Geen kleinigheid! 't Bewijs? Wel, „het is onder ons b.v. niet gebruikelijk te spreken van een inwendige en uitwendige kerk, een inwendig en uitwendig aanbod van genade", aldus Prof. Hepp.

„Onder ons"!

Maar, onder ons gezegd en gezwegen, dat heeft Ds V. ook niet gezegd. Hij heeft beweerd, dat de onderscheiding in kwestie allerlei toepassing heeft gevonden. „M e n ging spreken". Het ziet dus op de geschiedenis.

En nu één van beide:

ö f Prof. Hepp heeft niet geweten, dat in de geschiedenis (nog kort geleden) de onderscheiding inwendige en uitwendige kerk door dogmatische handboeken werd gegeven,

ö f hij heeft het wèl geweten.

In het laatste geval is zijn grove beschuldiging van... erbij fabriceeren nóg erger dan in het eerste. Laten we d ü s maar aannemen, dat hij het niet geweten heeft.

En voordat nu Dr de Bondt weer een stukje met superlatieven schrijft in „De Heraut" over deze oneere. Prof. Hepp aangedaan, wachte hij even af, of Prof. Hepp mij ook om b e w ij s vraagt. Ik zal het hem graag geven. Met de citaten erbij. Op gevaar af, dat Prof. Hepp dat weer geleerdheidsvertoon noemt. Ik voor mij noem het liever een schenken van de gelegenheid, om

mij na te rekenen. Van welke gelegenheid deze zeilde broeder, die (natuurlijk zonder naamsvermelding, vanwege de broederlijkheid!), er op afgeeft, dan ook weer dankbaar gebruik maakt, om een volgende Seitenhieb te kunnen plaatsen.

Hebt medelij.

Ik kom inmiddels nog op Prof. Hepp's klachten terug.

K. S.

Wat geeft gij er voor terug?

Prof. Hepp, nog steeds doelende op Ds Veenhof (en voor den goeden verstaander ook op mij, want hij haalt weer het één over het einder heen), klaagt met zijn hierboven reeds gesignaleerde overdrijving: ze houden opruiming, maar wat geven ze er voor in de plaats?

Een suggestieve vraag, die al eens eerder eenige broeders imponeerde.

Maar ze doet niets ter zake, zoolang wie ze stelt, niet verder komt dan Prof. Hepp. VS'ant a. deze strijdt weer niet tegen wat w e r k e 1 ij k gezegd is (zoo b.v. in zake de kennis van Christus, van de geloovigen etc), doch tegen zijn daaraan vastgeknoopte hersenschimmen (hij wacht zich wèl voor zorgvuldig citaat, ondanks Prof. Greijdanus' en mijn opmerkingen dienaangaande); b. hij negeert wat in bepaalde gevallen wel degelijk „er voor in de plaats gegeven wordt" (zie boven inzake inen uitwendige kerk); c. hij doet, alsof hetgeen opgeruimd wordt, inderdaad vervanging door iets anders noodig heeft.

Maar dat is nu juist het puntje, waarover het soms loopt.

Als men met Ds Hagen, het „Calv. Weekbl." enz. meent, dat het een nauwsluitende, warme, dogmatische jas is, die afgenomen wordt, ja, dan heeft de vraag zin: wat geeft gij er voor in de plaats? Maar misschien heeft men deze, indertijd sommigen een gevoel van bevrijding gevende vraag, inmiddels al leeren inhouden. Want juist Prof. Hepp is dezer dagen aan 'tbetoogen, dat er zoo groote verwarring onder ons was, blijkbaar óók voordat de door hem bestredenen optraden. D e jas zat dus zoo best niet, precies wat wij allang beweerden.

Indien men nu eens ophoudt, met dergelijke suggestieve beeldspraak zijn eigen apologetisch paadje te schoffelen inplaats van te beveiligen, dan stel ik de vraag: moet op elke afsnijdingsdaad een acte van teruggave, van vervanging door iets anders, van substitutie volgen?

W e 1 n e e n.

Wie aan de kinderen brood of visschen afneemt, die moet iets er voor in de plaats stellen. Wie hun evenwel steenen of schorpioenen afneemt, moet die ook iets er voor in de plaats stellen? Is het al geen zegen, indien hij het vermogen om de spijze van brood en visch te eten gered heeft van den verstikkingsdood?

Als de chirurg een armen kerel een rijksdaalder afneemt, mag de patiënt vragen: wat geeft u er voor in de plaats? Maar als hij die zeilde vraag zou stellen, nadat het doktersmes een gezwel had weggeopereord, ik denk, dat zelfs de aan veel dwaasheden gewende arts vreemd zou staan te kijken.

Als mijn tuinman i'ozen of geraniums uit hun bed wegneemt, vraag ik hem: wat geeft gij er voor in de plaats? Maar als hij onkruid wiedt, of een boomstam van woekerplanten, of buurmans venster van klimop bevrijdt, vraag ik hem niet: wat geeft u er voor in de plaats?

De vraag zelve is in den mond van Prof. Hepp een petitio principii, een in eigen lijn doorredeneerend, maar al te zwak gebaar van afweer van wat hij toch niet meer tegenhouden kan.

Want, als scholastisch overwoekeringsonkruid opgeruimd wordt, dan vraagt men onder goede calvinisten niet: wat geeft u er voor in de plaats? Het antwoord van Calvijn op de scholastiek zijner dagen is in analoge gevallen klaar. Wat in de plaats komt van het scholastieke gezwel? Ruimte voor de zon des Woords! Om te schijnen, allen, die in het huis zijn.

Die ruimte komt in de plaats van het onkruid, dat gewied, van den tumor, die „beseitigt" werd. Of zal men dit laatste werkwoord soms schrappen uit het woordenboek der goede werken?

K. S.

De steen der „wijsheid".

Ds C. V. d. Woude brengt in „Gerei. Leeuw. Kerkblad" de kwestie-Drachten ter sprake, rept even van wat wij ter zake van de kwestie der rechtszekerheid opmerkten, en geeft dan een opmerking ongeveer in dezer voege: wij willen graag naar K. S. luisteren in andere gevallen, maar... is 't wel „wijs" geweest, dat hij nu weer over die kwestie der rechtszekerheid schreef? Het was nu, na de handelingen, der pai't. synode, weer zoo aardig bijgespijkerd, daar in Drachten, en het liep daar alles weer zoo'n beetje, en had K. S. nu maar niet „wijzer" gehandeld, door dergelijke vragen maar in de pen te houden?

Hierop antwoord ik dit.

1. In het algemeen is het voor het Christelijk besef niet zoo reusachtig moeilijk te weten, wat in bepaalde situaties „wijs" is. Utiliteitspolitiek is slechts in schijn wijs, want a. niemand overziet alle factoren, die in een bepaalde situatie werkzaam zijn; b. God beveelt ons, op het historisch gewordene (dat elk oogenblik weer correctie behoeft, en nimmer normatief is, al normeert het practisch), in te werken, door steeds weer te vragen: wat is de inhoud van het geopenbaarde Woord? Supprimeering van die vraag is altijd on-vfrijs, werkt altijd deformeerend, en is geen dreigende, doch aanwezige deformatie. De utiliteitspolitiek heelt ook in onze kerken wrange vruchten doen wassen. Het vragen naar recht en waarheid is altijd wijs. Want het legt de waterpas aan eer een volgende laag steenen gelegd wordt, die straks weer andere dragen moeten. Men moet dus vragen: of ik zakelijk het probleem goed stelde. Deed ik d at niet, dan ware daardoor niet wijs gehandeld. Maar het niet stellen der rechtsvraag is altijd het tegendeel van „wijs".

2. Ik heb al meer dan eens gezegd, waarom het noodig is, in dezen op tijd te spreken. Er zijn broeders, die beweren: iets is eenmaal door een synode toen en toen, daar en daar, zóó getracteerd, ergo: wij hebben daar positief recht, ergo: wij doen 'took maar zoo! Deze handelwijze nu kan zeer onwijs worden in de gevolgen, en is 'taltijd, qua theoretisch redeneeren. Want ze geelt den goeden, den eenigen maatstaf uit handen. Derhalve is het wijs, een ingrijpend besluit, dat men onjuist acht, op tijd te bestrijden, opdat door deze wijsheid volgende onwijsheid voorkomen worde. Het is, geloof ik, wijs, vooruit te zien. 01 wil Ds v. d. W. misschien loochenen, dat velen zich op de aangegeven manier bedienen van het „beroep op de historie"?

3. Indien ambtsdragers, onverschillig waar en wie, niet strikt naar 't recht behandeld worden, dan kunnen andere ambtsdragers, die vandaag in een bestaande of herkregen evenwichtspositie aanleiding vinden tot quietisme, misschien morgen te laat de spreuk indachtig worden: hodie mihi, eras tibi; heden ben ik, morgen zijt gij aan de beurt.

4. Ds V. d. W. zegt: 'twas in Drachten nu eenmaal weer pais en vree; laat nu maar verder de zaakjes loopen (natuurlijk geef ik hem hier heel vrij weer). Of hij de situatie juist toekent, betwijfel ik. Er is nog heel veel oud zeer. Maar dat blijve rusten. Ik vraag dit: indien ik gelijk heb daarin, dat wel op een tweede definitie van wanbestuur, doch niet op een eerste (die toch achter het schorsingsbesluit lag), schuld beleden kon worden, en indien ik voorts gelijk heb, daarin, dat dan de particuliere synode had moeten erkennen, dat de classis geschorst heeft op gronden, die met hun toelichting niet te handhaven vielen, zou dan niet menige conscientie bevredigd zijn, die nu, ondanks Ds v. d. W.'s bewering van herstel der rust, nog met de problemen in de rhaag zit? Misschien zou zulk een erkenning den vrede in Drachten algemeen gemaakt hebben. Nu is hij het zéker niet.

5. Dit klemt te meer, waar — men weet nog steeds niet, wie 't deden, men houdt zich maar stil — de formule eener schuldbelijdenis etc. haarfijn in de krant gezet is (waarom wordt daarvan niet gevraagd, of dat wel „wijs" was? ). Zij, die zulke dingen doen, of tolereeren, moeten dan ook verdragen, dat de duizenden, die men in de finesses dier schuldbelijdenis betrokken heeft, de letter dier belijdenis eens bekijken, om dan te constateeren: de wereldlijke rechter zou hier een voorgaand vonnis hebben vernietigd, en wederom recht gesproken hebben. Dat is „wijs", want dat zuivert de lucht naar twee kanten.

6. Het overkomt me wel meer, dat ze aan mijn „wijsheid" dan gaan twijfelen, wanneer net precies „puntje bij paaltje komt". Ik vind het altijd wijzer, als de goede vrienden dat maar eerst eens secuur bekijken. De rest komt dan later wel.

Een onbewuste petitio principii, is dié wel erg „wijs"?

K. S.

Kerkelijke procedures?

Er is, naar verluidt, ergens een broeder, die van de ééne naar de andere kerkelijke vergadering loopt, om incidenteel de noodklok te luiden over een aan Afscheidings- en Doleantie-taal getrouwen zin van een preek, rakende de kerk. Hij schijnt een incidenteele beslissing noodig te achten, en den tijd eener synode er voor te willen opeischen, ondanks 't feit, dat er in den kerkeraad uren lang heen en weer gepraat is.

Misschien zullen anderen „als dat nu zoo moet", zich herinneren, dat er een redacteur van een „Friesch Kerkblad" (Ds Veldkamp), is geweest, die niet preekte, doch schreef over latente kenmerken der kerk, zulks naar aanleiding van een Groningsch predikant. Ik zei mijn meening reeds daarover. Ik voel niets voor procedures over dergelijke incidentjes, ook al meen ik, dat tegenover zulk een vondst de Dordtsche Leerregels terecht aanvoeren, dat er geen onzekere zekerheid is, en de logica, dat er geen teekenen, die niet telkenen z ij n, bestaan.

Maar laat, wie procedures mocht wenschen ter eener, bedenken, dat ze ook ter anderer zijde zóómaar mogelijk zijn. En laat eventueele adviseurs daar óók maar aan denken, 't Is 1938.

Beter dan dit alles is het, in groeten stijl te handelen. Mogelijk wil een lezer dit blad toezenden aan den broeder in kwestie. Er zijn er genoeg, die weten, wien

ik bedoel.

K. S.

Drankbestrijding en synode.

Volgens een mededeeling heeft de Synode van de United Presbyterian Churoh of N. America zich uitgesproken ten gunste van Geheelonthouding van Allohol. Dit besluit wordt door dezen correspondent , ; niet moedgevend" genoemd.

Wellicht heeft de schrijver gedacht aan den regel, dat op kerkelijke vergaderingen alleen kerkelijke zaken behandeld worden, en acht hij' 'b.g.n. besluit een afwijking daarvan. Hij' vergeet dan, dat de kerk des Heeren bij de tuchtoefening met tal van zonden te io'en krijgt, ooi met de drankzonde. De - ware tucht nu bestaat niet enkel in toet bestraffen van zonden, maar ook in het aanraden van geneesmiddelen daartegen. En geheelonthouding is het beste middeil tegen die zonde, volgens Rom. 14 VS 21 e. a. p.

Het kan ook zijn, dat b.g.n. corresp'ondent de meening is toegedaan, dat geheelonthouding en 'Calvinisme niet bij elkaar passen. Doch ook deze opvatting is niet steekhoudend, want 'Gods Souvereiniteit, die door ons Calvinisten beleden wordt, gaat ook over het maatschappelijk leven. God wil 'heel ons leven doordringen met zijn heiligheid, volgens - het Schriftwoord: Weest heilig, want Ik ben heiUg. Hoe kan men dan meenen, dat de Calvinist de drinkgewoonten, die de samenleving verkankeren, aan Gods bestuur zou onttrekken?

En 'ZOU de Kerk des Heeren, waarin het profetisch ambt bediend wordt, dan mogien zwijgen over deze roepende zonde en haar eenig geneesmiddel?

Gelukkig kunnen wij in Nederland wijzen op een Synode, die niet onder deed voor 'haar Amerikaansche zuster. Toen 't Intern. Congres tegen het Alkoholisme in ons land vergaderde 'heeft de 'Synode nran de 'Geref. Kerken te Zwolle, 1911, zich aldus uitgesproken in art. 19 over een uitnoodiging tot vertegenwoordiging op b.g.n. congres: „De iGenerale Synode van de 'Geref.

424 Kerten, betuigt haar sympathie met het streven van het Intern. Congres tegen 'het Alcoholisme, en vestigt door de puhlicatie dezer sympathie^betuiging in het persverslag de aandacht van de Kerken op den strijd tegen het Alkoholisme in 'het algemeen en op het congreis in het bijzonder".

Na 1920 zijn de cijfers van het Alköhol-gebruik gaan dalen, doordat de crisis intrad, en de bdasting 'op drank omhoog ging. TVIen meene echter niet, dat koning Alkohol slaapt, want hij is volgens de H. Schrift een slang, die zacht naar binnen glijdt, maar tenslotte bijt als een draak en gif spuwt als een adder. Wij' mogen dus dankbaar zijn, dat er Synodes zijn, die ons opv\-ekken om tegen dien vijand te waken en te bidden.

L.

De beroepsbrief.

Met dankbaarheid aan de o-pistellers mogen wij gewag maken ivan 'het bestaan van een concept-beroepsbrief ten 'gebruike 'bij de 'Geref. Kerken in Nederland. We weten niet beter of dit concept wordt algemeen gebruikt in onze 'kerken. Toch verdient het o.i. aanbeveling, dat een kerkeraad, die dit concept gebruikt, het eerst late voorilezen op de vergadering en maar niet aan den scriba opdrage, om zich aan dit formulier te 'houden. Na de voorlezing toch kan 'het zijn, dat er leden van den kerkeraad zijn, die een amendement willen voorstellen.

Er is in dit concept een zinsnede, die o.i. wel eens nader omschreven mocht worden. Het is deze : „De kerkeraad zal in gehoorzaamheid aan het Woord des Heeren, zorg dragen, dat Gij, in het Evangelie onder de gemeente arbeidende, ook zonder zorgen ivan het Evangelie leven kunt".

Wat is de bedoeling van de uitdrukking: „zonder zorg leven"?

Zouden er leeraars zijn zonder zorgen? Neen, zegt men, maar hier worden bedoeld, zorgen voor levensonderhoud van zich en zijn gezin. De dienaars van het Evangelie moeten alleen geestelijke zorgen hebben voor het heil van de gemeente en hare leden afzonderlijk, en 'daartoe laten wij hen leiven zonder nooddruftzorgen. Als dit geen dualisme is van geest en stof, dan kan men Plato wel onzen besten leermeester noemen.

Wat we dan zouden willen? Een omschrijving van het woord „zorg", waarin werd aangeduid, dat het onderhoud ivan den leeraar zoo zal zijn, dat deze niet behoeft te staan naar bijverdienste of het ontvangen van geschenken. Zorg'en zal de leeraar altijd hebben, want ziekten, moeittükheden in de familie, zwarigheden bij het opvoeden en installeeren van zijn kinderen gaan zijn deur niet voorbij. 'En dat is goed ook, want Ihij moet daardoor nog geoefend worden in godzaligheid, om anderen recht te kunnen troosten. Wat 'hij noodig heeft is 'het medeleven van den kerkeraad in zijn zorgen, zoodat hij niet van noode 'heeft elders om hulp te vragen als er zorgen komen.

Leven zonder zorg! Is er één dienaar, die deze toezegging kan aanvaarden ivan zijn toekomstigen kerkeraad? Zeker, er zijn dienaren, die zichzelf en de 'hunnen in onnoodige zorgten steken, hetzij' . onbevnist of bewust. Als een ipredikant er een boerderij bij neemt of een zaak drijft als stille vennoot, of (hij' gaat als tuinder werken, 'dan steekt 'hij zich in zorgen, die de gemeente schaden en zijn ambtelijk werk afbreuk doen. Tegen zulke buitensporigheden moet de kerkeraad zijn veto kunöen uitspreken. Ja, zegt iemand, maar kan de leeraar niet zijn vrijen tijd besteden, zooals hij wil? Daarbij kan hij toch geen inmenging van zijn kerkeraad dulden. Deze opmerking is een bewijs, dat er bij Iiem geen vertrouwen is tussch'en leeraar en kerkeraad. Natuurlijk kan hij niet ieder lid boofd voor hoofd uitleggen 'hoe hij zijn tijd verdeelt, maar er is toch in lederen kerkeraad een moderamen, d.i. öen kleine kring, waarin bij die zaak wel kan 'bespreken, 'of een vice-voorzitter met wien hij onder vier oogen zijn zorgen kan beispreken.

Het is over-geestelijk om te zeggen, dat ivertrouwelijkheid tusschen ambtsdragers in de gemeente niets zal baten en dat de dienaar beter zal do'en door zijn zorgen op den Heere te werpen. Alsof Christus niet geregeld gebruik maakt van menschen, wanneer Hij 'zijn volk regeert. Ananias te Damascus moest naar den biddenden Sautus van Tarsen, Petru(s naar den centurio Cornelius, hoewel deze was verwaardigd met een verschijning van een Engel, en de apostel Paulus correspondeerde met zijn vriend Philemon over de zorgen van zijn leerling 'Onesimus. Onze vaderen lieten het ora en- labora steeds samengaan, en zoo zal het ook moeten gaan met 'de zorgen van een dienaar des Woords. Niet de straten (van Askelon, maar het bidvertrek en het oor van den mede-ambUsdrager zijn de plaatsen waarheen Christus' dienarbn hun zorgen mogen uitdragien. Dan volgen er uitreddingen en overwinningen in 'dagen van zorg, die 'God ver'heerlijken. Dan 'zal de blijdschap 'het hart van 'de vromen streelen, als zij den dienaar 'zien verlost van smart en pijn.

L.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1938

De Reformatie | 8 Pagina's