GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZENDING EN EVANGELISATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZENDING EN EVANGELISATIE

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Christelijke Boodschap in een Niet-Christelijke Wereld.

V.

Het vraagstuk van onze houding tegenover de niet-christelijke godsdiensten is een van de belangrijkste, waarvoor de zending van heden zich ziet geplaatst. En niet alleen de zending van nul Heit vraagstuk is zoo oud als de zending zelf. Het is, zegt Kraemer op blz. 105 van zijn werk teirecht, voor de zending een vraagstuk van leven en dood. Allereerst voor de jonge christelijke kerken, die midden in een niet-christelijke wereld leven. Want de niet-christelijke godsdiensten zijn geen speculaties over de eeuwige bestemming van den niiensdh zonder meer, doch omvatten heel het cultureele en maatschappelijke leven, waartegenover de jonge christelijke kerken haar houding moeten bepalen.

Maar voorts ook'voor de christelijke kerk in haai- geheel, inzonderheid als zendende kerk. In vroeger eeuwen, zegt Kraemeir, stonden de superioriteit en de absolute geldigheid (validity) van het Christendom zonder meer vast. Maar de vergelij)kende godsdienstgeschiedenis bracht , aan het licht eenerzijds, dat de pseudo-religie niet enkel duisternis en satan.sbedrog was, en anderzijds dat het christendom, als Mstorische realiteit, ook allerlei al-te-mensc'helijke elementen in zich had opgeno»men, die niet zonder meer als superieur aan de) overeenkomstige elementen in de niet-ahristelijike godsdiensten konden worden beschouwd.

Nu heeft het spreken over „de waarden" (values) van de niet-christelijke godsdiensten, inzonderheid ook op de conferentie te Jeruzalem, volgens Kraemer heel wat verwarring gésticiht. „Waarde" en „waarheid" worden gemakkelijk verward, terwijl het één toch heel iets anders is dan het andere. Men kan in de niet-olirislielijlke godsdiensten wel allerlei psychologische, cultureele of andere „waarden" aantoonen, zonder dat men daarbij' een uitspraak behoeft te doen over de „waarheid'' of „niet-waarheid" van die godsdieniS'tien. Als het om de waarheid gaat kunnen wij de niet-christelijke godsdiensten nooit anders benaderen dan met het vaste geloof, dat God ons in Jezus Christus en in Hem alleen de waarheid! heeft geopenbaard. Zonder deze vaste overtuijing is de cJiristelijke zending onbestaanbaar.

Maar dat wil rdet zeggen, zoo gaat Itraemeir •verder, dat de Christen zich nu superieur zou moeten gevoelen tegenover den niet-cliristen. Hat proclameeren van een relatieve absoluutheid van het Christendom op de manier van Troeltsch zou daartoe kunnen leiden. Maar de Christen behoort altijd te'bedenken, dat hij zelf uit genade is zalig geworden; voor superio'riteitsgevoel in dezen züi is in het christendom geen plaats. Die roiemt, roem e in den Heer.

Maar, vraagt Kraemer, hoe moet dan onze houding zijn tegenover de niet-öhristelijke godsdiensten ?

Bij de beantwoording van deze vraag wijst lü| allereerst af de mogelijkheid om een „natuurlijke godsdienst"' te vinden, als een soort grootste ge^meene deeler van al de godsdiensten. Wel vinden wijl in ieder mensch een religieus besef. Ook houdt God in Zijn algemeene genade den drang naar Hem in ieder menschenhart levend. God verlaat ook aa den zondeval niet het werk Zij'ner handen, maan blijft Zijn openbaring schenken in de natuur, in de historie, in het menschelijk geweten. Doch door de zonde is de mensch blind geworden voor Gods openbaring en ongehoorzaam aan Zijn wil; is zijn streven, ook zijn godsdienstig streven, verkeerd geridit. Hij: zoekt God, maar in zijn zoeken vliedt hij tegelijk van Hem. Hij komt, ook in zijn zondigen staat, tot verheven scheppingen op het gebied van kmist en wetenschap, zelfs op dat van godsdienst en zedelijkheid, maar wijst de genade van God in Cliristus af.

Zoo kunnen wij', concludeert Kraem^er, in de nietchristelijke godsdiensten vele .positieve elementen aanwijzen, waarover God Zijn „ja" uitspreekt en waarvoor wij diepen eerbied hebben, en tooh geen van deze beschouwen als een soort „praeparalio evangelica", of het christendom de „vervulling" van het heidendom noemen, omdat God Zijn , „neen" heeft uitgesproken over al hetgeen dóór de zonde verdor\'en is en zoodoende duisternis en dwaling geworden is. In de niet-christelij'ke godsdiensten zoekt de mensch zichzelf, zoekt hij' in laatster instantie zijn eigen vergoddelijking. Van dit streven is Christus niet de vervulling. Integendeel. Het kruis, dat spreekt van verzoening door het bloed van Christus, stelt zich radicaal tegenover alle menschelijk streven, dat bedoelt Goid te overheerschen en den mensch te vergoddelij'ken. De Goddelijke „dwaasheid" weerspreekt alle menscilielijke „wijsheid". Met enkele voorbeelden, aan de niet-christelijke godsdiensten ontleend, lidht Kraemer deze gedachte dan nader toe (bl. 124 v.). Ootó de meest verheven gedachten van het heidendom vormen geen brug tot het Christendom. Cliristen kan men alleen worden door bekeering; door „schade" te achten alles wat in het heidendom „gewin" was, om de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus.

In dit licht moeten wij' ook bezien, zegt Kraemer, het vt-aagstuk van de „aanknoopingspiunten" (H. 130 V.V.). De groote fout van vroeger was, dat men bepaalde elementen uit de niet-cliristelijke godsdiensten buiten het verband, waarin ze voorkwamen, ging vergelijken met schijnbaar overeenkomstige christelijke ideeën en ze dan besdliouwde als evenzoovele „aanknoopingspimten" bdji de prediking van het Evangelie. Men vergat echter, dat elke religie een levend geheel vormt en dat dit geheel ook het karakter van al de onderdeelen bepaalt. Men mag dus de afzonderlij'ke elementen (dogma's, riten, mythen etc.) niet van het geheel abstraheeren en op zichzelf stellen, maar moet ze bezien in verband met al de andere elementen dier religie. Maar dan zal men ook zien, dat ze met de schijnbaaii overeenkomstige cliristelijke beschouwingen piet meer vergelijkbaar zijn. In het licht van Gods opeabaring in Christus worden alle gelij-ksoortiglieden ongelijksoortig („in the illuminating light of the revelation in Christ... all „similarities" and points of contact become dissimilarities", , a.w., bl. 136). De persoonlijke trekken in het Chineesclie godsbegrip bijv. blijken dan geen „aanknoopingspunt" meer te zij'n, noch de idee van de vergankelijkheid dei^ wereld in het Boeddhisme. Echte aanknoopingspunten kimnen alleen gevonden worden in den weg der antithese („points of contact in the real, deöp sense of the word can only be found by antithesis , a.w. bl. 139). De rechte houding tegenover de nietchristelijke godsdiensten kan daarom alleen gSfvonden worden door al de afzonderlijke elementen te bezien hi het geheel van het niet-chrisitelijk godsdienstig leven, dus door, wat Kraemer noemt een „totalitarian approach to a religion", en dan oit geheel te bezien in het licht van Gods openbaung in, Chri.stus. •. .'

Wij verheugen ons van harte, éat Kraemeir juist in dit vierde hoofdstuk zulk een positief geliii« laat hooren. Want het was met name ten aanzien van de in dit hoofdstuk besproken vraagstukken, dat de Angelsaksische zending steeds verder m ae "wnhwiPTi wateren \ran van het Tnot humanisme VnimanisTnA «n en relativisme verzeU" ve

raakte. De uiteenzettingen van Itraemer, 'die met oTOote kennis van zaken en tegelijk met profetiscihe kracht worden voorgedragen zullen niet nalaten te Madras een heilzamen invloed uit te oiefenen ten gunste van een meer schriftuurlijke besahouwing. Maar juist omdat Kraemer in dit 4e hoofdstuk jiet kernprobleem raakt, len zijn opvattingen ten deze ook de volgende hoofdstukken beheerschen, dienen wij^ nog iets nader enkele details te bezien, waarmede wiji ons niet kunnen vereenigen. In Madras, waar het ging om de tegenstelling tussahen absoluutheid van het Cliristendom en relativisme, tusschen theocentrisch „bijbelsch realisme" (een geliefkoosde uitdrukking van Kraemer) en humanisme, zouden wij ons wellicht zonder «enig bezwaar aan de zijde van Kraemer hebben ge^ schaard, maar nu we in eigen lo-ing zijn beschouwingen aan Gods Woord hebben te toetsen naar hun beteekenis voor de practijk ook van ons eigen zendingswerk, komen vanzelf ook verschillende bedenkingen op, ook al overheersdht bij' ons het gevoel van 'dankbaarheid en zal ieder, die het meesiterwerk van Kraemer bestudeerd heeft, kunnen begrijpen, dat wij onze critiek met zekeren schroom naar voren brengen.

Over mijn bezwaren tegen enkele uits'praken van Kraemer in dit 4e hoofdstuk' hoop ik echter te spa-eken üi een volgend artikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

ZENDING EN EVANGELISATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's